Pussycat

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Ik herinner me hoe vrolijk ze de kamer binnendanste, op een wulpse zomerochtend toen ze jonger was dan ik. Ze had toen nog iets meisjesachtigs, zoals ze uit haar sportwagentje stapte, met die frivole zonnebril. Later hoorde ik dat het volstrekt normaal was dat ik een beetje verliefd was op haar. Inmiddels heeft het wantrouwen, dat met de jaren komt, zich in haar gezicht gegroefd. Toch bleef ze goed bewaard. Het valt mij zwaar om te geloven dat ze opeens zestig is. Als ik haar met dit vreemde feit proficiat wens, begint ze tot mijn verbazing over mijn geboorte. Moeders, ze blijven raadselachtiger dan de speciale relativiteitstheorie. Hoe haar water rond middernacht brak, vertelt ze, en nog van die details die je als volwassen man gênant vindt over iets waarbij je zelf zo hulpeloos betrokken was. Hoe mijn vader al even hulpeloos vroeg “of hij zijn kleren aan moest trekken”. Hoe ze naar het ziekenhuis reden, waar de non in slaap gevallen was toen ik mij tegen het ochtendgloren aandiende. Hoe ik dus zonder dokters- tussenkomst ter wereld kwam. In haar hele zwangerschap had ze trouwens maar twee keer de huisarts gezien. “Geen echo, geen punctie, we wisten niet hoeveel je zou wegen en of je een jongetje of een meisje zou zijn. Dat de dokter ons met zijn stethoscoop naar je ongeboren hartje kon laten luisteren, vonden wij al wonderlijk. Nu lijkt dat wel de Middeleeuwen.”

Dat mijn vader geen grote bloemengever was, vertelt ze ook nog, maar dat ze bij mijn geboorte wel een mooi boeket van hem kreeg. Paarse irissen en roze anjers. “Waar heeft hij die gehaald ?” vraag ik, onvoorstelbaar als ik het vind dat mijn vader al bloemen kon kopen toen alles voor mij nog pikkedonker was. Ik zie hem door de straten lopen in de aarzelende lentezon, trots en vrolijk, het jasje aan één vinger bungelend over zijn schouder.

Ze denkt even na. “Vast bij Lagache in de Budastraat”, oppert ze dan. Ik ken die winkel, heb er later zelf nog rozen gekocht.

“Weet je wat zo raar is ?” vraagt ze met een beetje beverige stem. “Toen ik vanochtend de radio aanzette, speelden ze net Pussycat. Krek op het uur dat ik geboren ben. Ken je dat liedje ? Het is van Tom Jones. Je vader zong het soms voor mij.”

Ik weet dat ze hier een subtiel geschenk van hem in ziet. Een teken vanuit de onbestemde plek waar hij over haar waakt. “Ach”, doe ik luchtiger dan ik zelf wil. “Dat zal wel toeval zijn.”

Als we ingehaakt hebben, download ik het liedje van internet. Ik kan me niet herinneren het ooit eerder te hebben gehoord. Het heeft wel wat, die lichtvoetigheid uit 1965.

“Pussycat, pussycat

I’ve got flowers

And lots of hours

To spend with you.”

De muziek die ik met mijn vader associeer, Brel en Ferré en zo, is meestal wel dieper. Hij moet tot over zijn oren verliefd zijn geweest op mijn moeder, die op dezelfde dag als hij geboren is maar met een derde van een eeuw ertussen. Het nummertje blijft de hele dag in mijn kop hangen, als iets wat niet weet of het mij droevig moet maken of vrolijk. Glinsterend, kleverig rag, dat zelfs niet met spinnenverdriet van Metallica en Rammstein valt te verjagen. Mijn ouders hun liedje. Er zijn van die dingen die je beter niet weet.

Die moet hier toen ook al hebben gestaan, besef ik later die dag, als mijn oog op de fraaie oude spoelbak in mijn washok valt. Op de gietijzeren pomp staan letters te lezen die er ook al te lezen geweest moeten zijn toen mijn vader zijn Pussycat zong. Het heeft iets magisch hoe die daar de seizoenen trotseerden, verglaasd in de tijd, terwijl al de rest voorbijging en veranderde. Sinds 1986 zingt mijn vader niet meer. Ik herinner me die laatste avond. Hoe hij, zijn tenen al blauw in het ziekenhuisbed, de zaken nuchter overschouwde en besloot dat hij een mooi leven had gehad.

’s Avonds belt mijn moeder mij terug om mij te bedanken voor de bloemen die inmiddels zijn geleverd. “Ik heb nog zitten denken”, zegt ze. “Die bloemen kan papa toen niet bij Lagache hebben gekocht. Die winkel bestond nog niet. Ze moeten van Mimosa komen.”

De herkomst van irissen en anjers die sinds 35 jaar verwelkt zijn. Dat we daar nog bij kunnen stilstaan. Als een keitje dat over water wordt gekeild, danst het onbenullige weetje even in mijn hoofd. Dan verdrinkt het smartelijk in het nieuws over een sjeik die in een ver land is vermoord. Volgens Hamas zijn daarmee “de poorten van de hel” geopend. Of we nu bang moeten zijn, vraag ik mijn vader op de foto. Zoals steeds zwijgt hij sfinxachtig, kijkt mij met één wenkbrauw opgetrokken aan. Een beetje spottend, lijkt het. Als een die ’t al gezien heeft, en wel beter weet.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content