PIERRE PLATTEAU Alleen ben ik sterker

Elk jaar verblijft Pierre Platteau enkele maanden in Kalo Horio. ?Omdat ik me nergens thuisvoel en zo’n dorp op Kreta nog de beste plaats is om er niet bij te horen.? In ?De kronieken van Kalo Horio? verhaalt hij over de inwoners van ?het goede dorp? : het uitgestoten meisje Maria, de uit Sarajevo gevluchte Vera, de oude Dimitri die nog één keer een vrouw wil bezitten, en de wanstaltig dikke Poli Psomi die uit wraak tegen het dorp zestig kilo vermagert.

Linda Asselbergs / Foto Guy Kokken

Is het een kwestie van assimilatie of heeft Pierre Platteau er met zijn borstelige snor altijd al een beetje als een Griek uitgezien ? In de Nederlandstalige literatuur is hij in elk geval een outsider. Op zijn 14de werkte hij in een kartonfabriek, op zijn 16de in een metaalfabriek. Later maakte hij reportages voor radioprogramma’s van Jan Geysen, en de oudere jongeren onder ons herinneren zich hem zeker nog als presentator van de filmquiz Retroscoop. Intussen schreef hij zich een benijdenswaardige reputatie bijeen als scenarist van televisiefilms als Mijn mooie bioscoop en docudrama’s als Het rollende leven, over de treinwachter met literaire ambities Gustaaf Vermeersch. En dan was er de merkwaardige autobiografische roman School nummer 1, waarin hij met feilloze zin voor observatie en tijdsgeest, en soms gruwelijke humor, zijn vroegste jeugd in Molenbeek herbeleeft. Een jeugd die overschaduwd werd door zijn onvoorspelbaar kolerieke vader. Dertien jaar geleden trok Platteau voor het eerst naar Kreta, waar naar eigen zeggen de alomtegenwoordige zee hem meezuigt in een juister levensritme.

Auteurs die de Vlaamse grijsheid willen ontvluchten, gaan bij voorkeur in de Provence of Toscane onder een olijfboom zitten. Waarom is Kreta voor jou de beste plek om er niet bij te horen ?

Pierre Platteau : Dat ik mij overal een buitenstaander voel, heeft met mijn achtergronden te maken. Pas op, ik wil daar niet steeds op terugkomen, want we dragen allemaal ons verleden mee. Maar goed, mijn vader was een Vlaamse SS’er, mijn moeder kwam uit een Duits communistisch nest en die twee leerden elkaar kennen in een bunker in Solingen. Als afkomst is dat toch wel redelijk krankzinnig. Ik ben dan ook in een vrij rare sfeer opgegroeid. Het enige verweer dat je daar als kind tegen hebt, is onbewust buiten jezelf treden, om je af te schermen tegen dramatische gebeurtenissen. Daar komt nog bij dat ik door omstandigheden al op mijn 14de in een fabriek ben gaan werken. Waar ik ook weer een buitenstaander was, want terwijl mijn werkmakkers naar het voetbal gingen, trok ik naar het filmmuseum in Brussel. De optelsom van die ervaringen maakte dat het afstand nemen van anderen een soort tweede natuur werd. Alleen ben ik sterker, dat gevoel. En waarom nu juist dat ene dorp in Kreta ? Ik denk dat er zoiets bestaat als de topografie van het hart. Er zijn straten, streken, landen waar ik niet graag ben. Of waar ik nog nooit geweest ben en ook niet naartoe wil. Ik herinner mij nog goed mijn aankomst in Kreta : het was laat, de vlucht had uren vertraging, maar toen ik in een taxi in de zinderende hitte door smalle straatjes met lelijke gebouwen reed, wist ik : hier moet ik zijn, hier hoor ik thuis. En dat is altijd zo gebleven. In een gezond cynisme heb ik eens gezegd : ?Er zijn overal klootzakken, maar hier versta ik ze tenminste niet.? Maar dat klopt niet, want op de duur versta je ze wel. Waar het volgens mij op neerkomt, is dat ik als einzelgänger en autodidact een soort zesde zintuig ontwikkeld heb voor het feilloos ontmaskeren van flauwekul. En de inwoners van Kalo Horio hebben dat ook, ze leven in een maatschappij met eenvoudige codes die gericht is op de essentie van de dingen. Als ik samen met mijn huisbaas Stavros op het terras zit, is dat niet om onze diepste zieleroerselen uit te spitten. Nee, we drinken een glas wijn en kijken uit over de zee. En toch is er begrip tussen ons, iets dat vooral met blikken en gebaren te maken heeft. Wat je vooral niet moet doen, is te veel vragen stellen. Ooit kwam er een bevriend echtpaar op bezoek waarvan de vrouw als het ware gedrenkt is in de praatcultuur. Adonis, een 80-jarige die zijn hele leven abrikozen gekweekt had, gaf haar een handvol abrikozen, waarop die vrouw vond dat ze beleefd moest converseren en vroeg : ?En doet u dat nu graag, abrikozen kweken ?? Hoe moet zo’n man dan reageren ? Stel dat hij tot de conclusie komt : ?Nee, eigenlijk doe ik dat niet graag.? Moet hij zich dan voor het hoofd schieten ? Poli blabla, te veel praatjes, zegt mijn huisbaas vaak en ik heb die uitdrukking van hem overgenomen.

Het dorp heet Kalo Horio, wat ?goed dorp? betekent, maar er overkomt de bewoners nogal wat onheil : ongelukkige liefdes, ziekte, dood.

Alles is echt gebeurd, ik heb hoogstens een paar dingen samengevoegd. Voor hetzelfde geld hadden de gebeurtenissen zich natuurlijk in Zoerle-Parwijs kunnen afspelen. Maar in Kreta is er de zon en de zee en wij West-Europeanen associëren dat automatisch met : hoera, het leven is mooi. Maar zo is het niet, het gaat over levens in de zon en de schaduw en misschien heb ik inderdaad meer oog voor de sombere kant van het leven. Ik zei daarnet dat alles echt gebeurd is, maar het kan net zo goed niet echt gebeurd zijn, want veel heb ik van horen zeggen. De verkrachting van Maria heb ik niet meegemaakt. Ik kan alleen maar vaststellen dat ze van een mooi, spontaan kind veranderd is in een bittere puber. Wat ik weergeef zijn Kretenzische dorpsroddels en de grootste uitdaging was om zelf zoveel mogelijk op de achtergrond te blijven en geen oordeel te vellen. Ik wilde niet met een imperialistische blik door een vergrootglas naar dat dorp zitten turen. In het verhaal Papoose heb ik het over een man die ze Het Dik Gat noemen. Vroeger dacht ik dat hij altijd glimlachte, tot ik hem eens van dichtbij zag en merkte dat die uitdrukking een door de zon gekerfde groef in zijn gezicht was. Misschien is dat een metafoor voor het hele boek : er gebeurt niet wat je ziet.

De dikke jongen Poli Psomi is een soort tussenpersoon tussen dorp en verteller. Hij geeft commentaar bij de gebeurtenissen en vervult op die manier zowat de functie van het koor in een klassieke Griekse tragedie.

Schrijven is altijd een vermenging van het bewuste en het onbewuste. Een aantal van die verhalen was eerder in De Morgen verschenen en toen ik ze zat te herwerken, merkte ik dat Poli Psomi inderdaad de rol van contactpersoon tussen mij en het dorp vervult. Het is een soort kruisbestuiving tussen twee outcasts : de getolereerde vreemdeling en een jongeman op de tweesprong. Hij wil weg uit dat dorp, enerzijds omwille van zijn artistieke ambities en anderzijds omdat hij door zijn omvang een voorwerp van spot is voor zijn dorpsgenoten. Oorspronkelijk stond zijn verhaal vooraan in de bundel, maar uiteindelijk heb ik het naar achteren geschoven zodat de lezer hem eerst doorheen andere verhalen leert kennen en de opbouw een mooie boog vormt.

Over de verteller kom je bitter weinig te weten. Je kan alleen maar vermoeden dat hij zoals de andere inwijkelingen op het eiland een gekneusde ziel is.

Ik heb er bewust voor gekozen om zo weinig mogelijk los te laten over de ik-figuur. In een van de verhalen die eerder in de krant verschenen, zit hij te schrijven, maar dat heb ik later geschrapt. Dat personage had geen curriculum vitae nodig, ik vind het veel fascinerender als je alleen kan raden en vermoeden. We zijn allemaal de som van onze ervaringen, van onze pijn en verdriet en wat mooi is, is dat je op een bepaald moment een flard leven met iemand kan delen, op een niveau dat dieper gaat dan ?Doet u dat graag, abrikozen kweken ??

Zo maak je van de verteller wel een heel romantische figuur, een Clint Eastwood-achtige lone rider.

Ik ben natuurlijk een halve Duitser, vandaar misschien die zucht naar romantiek. En ik ben inderdaad een groot liefhebber van de klassieke western, waarin de held een stadje binnenrijdt zonder dat je weet waar hij vandaan komt en welke onbekende horizonten hij aan het eind van de film tegemoet galoppeert. Door de Kretenzers mee te maken in goede en kwade dagen en te zien hoe ze omgaan met leven en dood ben ik tot de conclusie gekomen dat er een groot besef van eindigheid in die mensen zit, een fatalisme dat ze vaak maskeren met uitbundigheid. Maar nu moet ik oppassen, want ik begin echt als een imperialist te klinken.

Is Kreta je vaste schrijfplek geworden ? Is het een noodzaak geworden om daarheen te gaan om te schrijven ?

Schrijven is nu eenmaal mijn vak, ik draag het schrijverschap mee als een slak haar huis. Ik leef ook graag nogal Spartaans, met alleen de essentiële dingen om mij heen. En dan denk je : met zicht op zee zal het beter gaan. Het leven heeft ook een heel ander ritme, daar op Kreta. Om kwart voor acht ’s morgens vliegen er altijd twee vogels langs mijn raam en om kwart voor vijf komen ze weer voorbij, in de tegenovergestelde richting. ?Ha, de vogels komen van hun werk?, denk ik dan. Maar evengoed word ik daar tijdens het schrijven soms door een razende rusteloosheid overvallen. Kreta appelleert aan iets in mij, maar waar ik mij ook bevind, ik ben een mens met een lage irritatiedrempel. Soms erger ik mij dood aan de Kretenzers, om de totaal ongevoelige manier waarop ze met dieren omgaan, bijvoorbeeld. Of om hun gebrek aan eerbied voor het milieu : een chauffeur die de motor van zijn bus een half uur voor het vertrek al laat draaien. Ooit zat ik in een bijzonder bokkige bui met Poli Psomi op een terras. ?Als mijn boek af is, kom ik hier nooit meer terug?, snierde ik. En hij, fijntjes glimlachend : ?Je houdt van Kreta of je haat het. En als je er eenmaal van houdt, kom je altijd terug.? Dat was dus de vloek van Poli Psomi…

Was het schrijven van deze verhalenbundel gemakkelijker dan het schrijven van het autobiografische ?School nummer 1? ?

Schrijven is voor mij nooit makkelijk, ik ben iemand die deadlines nodig heeft. Dan manoeuvreer ik mijzelf in een situatie zodat het echt af móet, en ga ik krampachtig zitten zoeken naar het contact tussen het bewuste en het onderbewuste. Maar School nummer 1 is op een heel andere manier ontstaan dan De kronieken van Kalo Horio. Ik wist al heel lang dat ik over mijn jeugd zou schrijven. Toen ik een jaar of zes was, deed ik van die rare dingen, zoals op de speelplaats een boom aanraken. Hier kom ik ooit terug, hier ga ik iets mee doen, wist ik toen al.

Zo vroeg al ?

School nummer 1 begint met het beeld van mijn vader die mij op de arm heeft en dreigt mij van een brug in Molenbeek in het water te gooien. Ik kon nog niet spreken, maar ik herinner mij die situatie heel goed, dat is geen flauwekul. Ik hou niet van mensen die de getormenteerde artiest uithangen, een loodgieter heeft het even moeilijk, maar al die fragmentarische indrukken van mijn jeugd in chronologie zetten, was een schokkende ervaring. Ineens zag ik in mijn jeugd een lijn van geweld, van eenzaamheid, allemaal dingen waar ik als kind geen naam voor had en waarmee ik opnieuw geconfronteerd werd. ?Nu heb je jezelf iets aangedaan, Platteau?, realiseerde ik mij, want ik was verplicht om in de huid van dat kind te kruipen en helemaal opnieuw op te groeien. Molenbeek met zicht op de Griekse zee dus, want dat eerste boek schreef ik ook op Kreta. Er is een passage waarin ik meteen doorheb dat Sinterklaas mijn slecht vermomde vader is en ik zijn baard aftrek. Het was mijn eerste daad van opstandigheid tegen mijn vader. Als je zo’n situatie opnieuw beleeft, ligt schrijven heel dicht tegen acteren. Je brengt jezelf in een sfeer waarbij je enerzijds aan de zijlijn kan toekijken, maar anderzijds voldoende betrokken moet zijn om het allemaal opnieuw te beleven. En je moet jezelf voortdurend op de vingers tikken, want uit zelfbehoud heb je de neiging om de humoristische of cynische toer op te gaan. Ik herinner mij heel goed dat ik na afloop helemaal uitgeput in die pensionkamer lag, zo van : Wat heb ik nu gedaan ? In die zin was het schrijven van De kronieken van Kalo Horio gemakkelijker : de materie is beperkter, het zijn verhalen met een begin en een einde en een inhoud die je in vier bladzijden moet kunnen samenvatten. Maar de techniek van het schrijven is dezelfde : ik ben een schrapper, ik probeer zo compact mogelijk te schrijven en dat geeft dezelfde benauwdheid.

Scenario’s schrijven is in Vlaanderen een stuk lucratiever dan het schrijven van literaire werken. Waarom dan toch die overstap ?

Ik heb in de loop van mijn leven wel een aantal ervaringen en obsessies verzameld, maar het is niet zo dat je denkt : hierover ga ik een boek schrijven en daarover een toneelstuk of een televisiefilm. Dat kanaliseert zich al in je hoofd voor het er is. Lange tijd kon ik mijn obsessies kwijt in scenario’s, zoals dat van Het rollende leven, de documentaire over Gustaaf Vermeersch. Maar uiteindelijk heb ik gemerkt dat het schrijven van scenario’s een boog was naar het schrijven van proza. In de tijd dat ik veel scenario’s maakte, kwam Paul Jacobs mij interviewen en, perfide als hij is, vroeg hij me of ik me pas echt een schrijver zou voelen als ik een boek gepubliceerd had. Tot mijn grote verbazing hoorde ik mijzelf ?Ja? antwoorden. In die zin viel de verandering van het medialandschap samen met mijn eigen evolutie. Als je bedankt voor het schrijven van een soap, is het net of je erop neerkijkt, maar dat is het niet. Die fase ben ik gewoon voorbij en ik wil altijd een stap verder gaan, niet zozeer uit ambitie, maar uit noodzaak. Bovendien, er zijn aanbiedingen genoeg voor televisiewerk, maar het houdt in dat je met veel mensen moet samenwerken en daar kan ik, lastig mens als ik soms ben, niet meer goed tegen. En wat het financiële betreft, boeken schrijven brengt misschien niet meteen het grote geld op, maar van honger omkomen doe je ook niet. School nummer 1 is eigenlijk een soort evergreen, er is een tweede druk van verschenen en in Nederland werd het verrassend goed onthaald.

Draagt schrijven bij tot je geestelijke gezondheid ?

Dat is een delicate vraag. Kijk, op dit ogenblik werk ik aan Rue Bonnevie, het vervolg op School nummer 1. Het speelt zich af in de lelijkste, saaiste straat van Molenbeek waar ik na de scheiding van mijn ouders woonde met mijn grootvader. Het was een lange hete zomer, het werd laat donker, maar toch ging hij al om 8 uur slapen. Dan hoorde ik hem murmelen in zijn bed en als ik vroeg wat hij deed, antwoordde hij : ?Jongen, ik bid om vlug te mogen sterven.? Toen ik daar in de hete, zinderende zomer op Kreta over schreef, beleefde ik opnieuw de eenzaamheid van dat moment. Natuurlijk geraak je op die manier je demonen niet kwijt, die zitten bij je geboorte aan het kraambed en ieder mens voert voortdurend een boksmatch met zichzelf. Na de publicatie van School nummer 1 werd ik gevraagd voor een panelgesprek over kindermishandeling. Kijk, daar heb ik dus een hekel aan, want daarvoor had ik dat boek niet geschreven. Maar schrijven is wel een manier om de pijn te kanaliseren en met elk woord dat ik eruit knijp, word ik een vrijer mens.

Je bent moeilijk te plaatsen binnen de Nederlandstalige literatuur.

Dat vind ik alleen maar prettig. Toen School nummer 1 verscheen, kende het publiek mij van andere dingen, van die filmquiz, bijvoorbeeld, en van andere televisieprogramma’s waaraan ik meegewerkt had. Ik was dus een schrijver op wie men een gezicht kon plakken en dat was zeker een voordeel. Maar eigenlijk houd ik mij totaal niet bezig met de bijverschijnselen van het schrijverschap. Daarvoor ben ik al te lang bezig. Natuurlijk deed het mij plezier toen er in Vrij Nederland een positieve recensie van School nummer 1 verscheen. Maar in het andere geval… Denbirasi zeggen de Kretenzers : het geeft niks, trek het je niet aan. Bovendien, je oogst wat je zaait, en aan de waardering die je daarvoor krijgt, hecht ik het meeste belang. Onlangs werd ik op een feestje aangesproken door iemand die citeerde uit mijn documentaire over Vermeersch die 13 jaar geleden werd uitgezonden. En nu is er weer een jongen die zich met die figuur gaat bezighouden en die voortborduurt op wat ik gedaan heb. Zo’n stilzwijgende waardering is voor mij belangrijker dan welke lofuiting ook. Vooral omdat zo’n vergeten schrijver als Vermeersch nu niet bepaald een populair onderwerp is, ik heb destijds echt moeten knokken om die film gemaakt te krijgen. Maar als ik schrijf, is dat in de eerste plaats om momenten vast te leggen. Kijk, dat Kretenzische dorp staat nu op de cover van een boek. En die figuur van Poli Psomi heeft jou blijkbaar getroffen. Wel, dat ontroert mij. Ik weet natuurlijk niet wie mijn boek zal lezen, maar voor die mensen bestaan Stavros en Dimitri en Maria en Vera. Pas op, ik bedoel dat niet pretentieus, maar ik vind het mooi om allerlei mensen die ik zie passeren een miniscuul soort onsterfelijkheid te geven, ze even vast te grijpen in het meteorenbestaan dat wij allemaal leiden. Noem het een schamele remedie tegen de vergankelijkheid.

De kronieken van Kalo Horio, uitgeverij Epo, 108 blz., 498 fr.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content