Op het ritme van de Pantanal
Ergens, diep in Brazilië, ligt een ongerept moerasgebied, nauwelijks bewoond, half zo groot als Frankrijk, waar de tijd koppig stil is blijven staan. Hier stelt de jaguar de wet, krijgen vogelliefhebbers ter plekke een beroerte, en zwerf ik dagenlang te paard rond.
São Paulo. Zo’n zwoele stem heb ik nog nooit gehoord. Traag en nadrukkelijk, maar o zo sensueel benevelt een man mijn geest. Onwaarschijnlijk zacht lokt hij mij naar Campo Grande, gate 9, en nooit heeft een bestemming mij zo zoet in de oren geklonken. Ook Paul, mijn reisgezel, staat aan de grond genageld, maar heeft een vrouw gehoord die lokt, uitdaagt, verleidt. Wat een wondere stem dat zij een man het verleidelijkste meisje, en een vrouw de mooiste minnaar kan presenteren.
In Campo Grande wacht mij geen minnaar, maar een Cessna- vliegtuigje en enkele Brazilianen die mij, zeer tegen mijn zin, de nuchtere realiteit achter de wonderbaarlijke stem onthullen. Toen de grote Braziliaanse tv-stations op het idee kwamen de beroemde sirene, die zoveel Brazilianen het hoofd op hol brengt, voor de camera te halen, bleek het een aartslelijke, wansmakelijk dikke vrouw te zijn. Ach, wat kan het mij schelen ? Intussen lokt de Pantanal mij al, zoveel grootser en mysterieuzer dan welk menselijk raadsel ook.
Vreemd is het dat zo weinigen de Pantanal kennen. Alsof het Amazonegebied en het carnaval in Rio de enige troeven van Brazilië zijn. Alsof dit onwaarschijnlijk uitgestrekte wetland niet een van ’s werelds grootste natuurwonderen en ecosystemen is. Letterlijk betekent Pantanal “reuzenmoeras”, en dat is het ook : een gigantisch gebied, half zo groot als Frankrijk, uitzonderlijk dun bevolkt, maar met een wildlife (ik weeg en check mijn woorden) rijker en unieker dan in het Amazonegebied, waar fauna en flora vaak diep en ontoegankelijk in het regenwoud verscholen zijn. Geloof me, wie de Pantanal betreedt, zal dat geweten hebben. Pats, boem, een gigantische krater (200 meter diep) in het argeloze landschap (de resten van een zoetwaterzee), daarna klapt een poort achter je dicht en betreed je een wereld waar het leven nog volgens oeroude natuurwetten verloopt.
De tocht door alligatorland
“De Pantanal, dat is een ritme. Nat en droog, zonsopgang en zonsondergang, vroeg opstaan en vroeg gaan slapen,” zegt Fernando, al klinkt mij dat om vijf uur ’s ochtends totaal niet poëtisch in de oren. Tijd voor een uitgebreid ontbijt hebben we trouwens niet, want het werk wacht en de paarden staan al klaar, comfortabel op z’n Pantanals gezadeld : een ruw deken, een leren zadel, een oranjekleurig schapenvel, riemen, tuig, touwen en bit.
Met zijn tienen zijn we, een mix van pantaneiro’s en gringo’s, om een vijftigtal jonge merries en onstuimige jaarlingen naar Fernando’s fazenda (Braziliaanse woord voor haciënda) te brengen voor de wekelijkse check-up. O nee, dit is geen toeristenstunt, maar gewoon het dagelijkse werk waarbij Fernando best wat hulp kan gebruiken.
Het wordt een tocht met zulke weidse vergezichten dat ik onmogelijk naast de alligators, toekans, papegaaien, flamingo’s, capivara’s (grootste knaagdier ter wereld), miereneters, ibissen ( curricaca’s), emoes, tuiuiu’s, gordeldieren en ooievaars kan kijken. Alleen de anaconda’s en jaguars houden zich gedeisd, en slagen er (voorlopig ?) in zich aan onze blikken te onttrekken.
Zelfs nu, tijdens het droge seizoen, zakken de paarden soms tot hun buik in het water weg. De eerste keer is dat akelig-spannend, vooral met al die kaaimannen die pienter liggen te kijken, maar al snel is het pure sensatie. Zomp-zomp-zomp gaat het, zwaar en traag, en de dag is nog lekker lang. “Tijdens de regenperiode staat 75 procent van de oppervlakte blank”, zegt Fernando nuchter. “Dan is er geen doorkomen aan, en zijn de fazenda’s alleen nog per vliegtuig bereikbaar.”
Hoe de Pantaneiro’s weten waar hun paarden (of koeien) uithangen, is mij, zelfs na herhaalde navraag, nog altijd een raadsel, maar na drie uur rijden wijst Fernando ons de jonge paarden in de verte aan. Zonder woorden splitst hij ons in drie groepen, elk een andere richting uit, tot we een halve cirkel rond de paarden kunnen trekken. Rustig aan gaat het eerst, maar hoe strakker we de kring trekken, hoe nerveuzer de dieren worden tot ze, trappelend, briesend en ten slotte in een wilde galop, een uitweg zoeken. Reppen en rennen is het nu, want de Pantaneiro’s laten geen ontsnapping toe en wij, gringo’s, moeten mee om razendsnel de gaten in de menselijke lus te dichten. In vergelijking met de rustige galop die ik thuis geoefend heb (een bospaadje hier, een veldwegel daar) is dit, letterlijk en figuurlijk, adembenemend. Hels en hemels tegelijkertijd. Zitvlak uit het zadel, lichaam naar voren, en rennen, rennen, rennen. Er is geen houden meer aan, ik vlieg en zweef, spoor Sardinia nog verder aan, razendsnel haar ongetemde soortgenoten achterna.
Langharig, mensenschuw tuig
Op de fazenda worden de opgejaagde paarden in twee houten afrasteringen geleid. De rustigste groep, al wat gewend aan dit ritueel, laat zich tamelijk gemakkelijk op één rij samendrijven voor de wekelijkse kap- en knipbeurt : manen scheren, hoeven nakijken, algemene gezondheidscontrole. Het groepje langharig, mensenschuw tuig (een tiental halfwilde jaarlingen) krijgt vandaag zijn eerste tembeurt. Gaia-leden zouden er niet goed van worden, net zoals de meeste westerse paardenliefhebbers, tegenwoordig zo in de ban van de geduldige Paardenfluiste-raars-aanpak. “In heel Latijns-Amerika geldt nog steeds de though way : in één dag tijd maken ze een paard tam”, legt Paul mij uit. “Bij ons gaat het veel zachtaardiger, maar duurt het vele maanden om hetzelfde te bereiken.”
Vanaf de grond pikken enkele peões (Braziliaanse cowboys) er met de lasso één jaarling uit : het touw snijdt onverbiddelijk in de hals. Briesend en snuivend verzet het dier zich, steigert, probeert te rennen, struikelt, valt en krabbelt weer overeind. Maar de Pantaneiro’s geven niet op en sleuren het paard almaar dichter naar zich toe tot de zwaarste onder hen in enkele kordate bewegingen een halster om het hoofd van het dier legt, en de lasso eindelijk losknoopt. Het moeilijkste deel van de job is achter de rug, de rest van de klus klaart de robuuste kerel alleen. Paard in bedwang houden, dichter en dichter benaderen, op weg naar een eerste aanraking, een streel op de snuit, een aai door de manen. Ziezo, de jaarling heeft zijn eerste les geleerd.
“Wie wil erop ?” lacht de kerel ons toe, spottend, uitdagend. We grinniken schaapachtig, maar een van de piepjonge peões stapt in de ring : ” Yo.” Met zijn drieën drukken de mannen het hoofd van het dier naar beneden en duwen zijn oogleden dicht zodat de jongen in één snelle beweging op de rug van het paard kan springen. Benen als een tang om de buik, manen vastgeklemd, en dan begint de hel : bokken-springen-rennen-vechten. Tot de strijd gestreden is : de jongen wint.
A horse ! A horse ! My kingdom for a horse !
“Vergis je niet”, zegt Daniel Rondon, de piepjonge (22) baas van Barra Mansa, met wie we de volgende dag op cattle drive gaan om een kudde van honderden koeien terug te drijven. “In jullie ogen kan dit leven romantisch lijken, maar voor de Pantaneiro’s is de realiteit bikkelhard. Ik heb toerisme gestudeerd in Campo Grande, kan met mijn vrouw Poliana af en toe de Pantanal ontvluchten : naar de film, het theater of een tocht door het Amazonewoud maken. Voor de peões en het huispersoneel liggen de kaarten anders : zij leven in precies hetzelfde harde isolement als hun ouders, grootouders en betovergrootouders.”
“De geschiedenis begon hier pas aan het einde van de negentiende eeuw, toen de Brazilianen in eigen land op ontdekkingsreis gingen en de Pantanal ontdekten. Terra de ninguem. Niemandsland. Van niemand, dus gewoon maar in te nemen. Kant-en-klaar. Al vergaten ze erbij te vertellen dat hier natuurlijk wél mensen leefden : indianen die, net als in Noord-Amerika, gewelddadig van hun land verdreven werden.”
“In dit agressieve klimaat, waar tijdens het natte seizoen geen enkele verplaatsing of economische activiteit mogelijk is, zijn de peÿes voor hun levensonderhoud volledig op de fazenda’s aangewezen. Ze verdienen niet veel, maar krijgen in ruil voor hun werk eten en drinken in overvloed, gezondheidszorgen, elektriciteit en een dak boven hun hoofd. Geld interesseert ze nauwelijks. Er is ook niets om aan te kopen of te verwerven. Anderen vertrekken uit de Pantanal, op zoek naar een beter leven in de steden. Daar komen ze steevast in de favella’s, en meteen ook in de meest bittere armoede terecht.”
Bruusk wordt ons gesprek afgebroken als een grote groep koeien kans ziet om uit te breken en ons verplicht de achtervolging in te zetten. “Wauw, dit is het echte cowboyleven,” denk ik ondanks Daniels nuchtere woorden, en op het ritme van de hoefslag, juich ik binnensmonds : ” A horse, a horse ! My kingdom for a horse !”
Het alziend oog van koning jaguar
Pas uren later stappen Daniel en ik opnieuw zij aan zij achter de kudde aan. “Goddank beseft de overheid sinds enkele jaren dat de Pantanal dringend aan bescherming toe is”, vervolgt hij zijn verhaal. “Sinds 2002 heeft dit enorme ecosysteem eindelijk een beschermd statuut gekregen. Mens, dier én natuur zijn hier zo sterk op elkaar aangewezen dat de één zonder de ander totaal verloren is. Omdat de veeteelt nauwelijks nog rendabel is, moeten er dringend nieuwe activiteiten komen die economisch interessant zijn : een kwaliteitslabel voor ons vlees, wildbeheer en kleinschalig ecotoerisme voor ruiters, wildlife watchers en vogelliefhebbers. Doodsbang zijn we voor het massatoerisme : busladingen vol safari-klanten en luxueuze hotelketens waar de Pantaneiro’s slechts ingehuurd worden om de kamers te poetsen of het zwembad schoon te houden. Neen, de Pantanal moet van de Pantaneiro’s blijven, en haar specifieke cultuur behouden. Rijst, bonen, sla en kool. Rundvlees, zo mals en zacht als je nergens elders ter wereld vindt. Leven in de natuur, hard en eenvoudig. Paarden die door de moerassen waden. Dit alles onder het alziende oog van de jaguar, onze enige, echte en ongekroonde koning.”
Hoe zou ik over de Pantanal kunnen schrijven zonder de jaguar te vernoemen ? “Officieel is de tuiuiu het symbool van de Pantanal, maar in werkelijkheid is het de onça pintada“, zegt Daniel trots. “Wie hier woont en werkt, weet dat Hij altijd in de buurt is. ’s Nachts hoor je Zijn gebrul, ’s ochtends vind je rond de fazenda Zijn sporen in het zand. Als de capivara’s paniekerig naar het water rennen, weet je dat Hij ergens rondsluipt. Hij is ons altijd enkele stappen voor, voelt onze aanwezigheid, weet waar we zijn en wat we doen. Terwijl wij paardrijden en het vee bijeendrijven, kijkt Hij toe en houdt zich gedeisd. Geloof me, elke Pantaneiro respecteert de jaguar, want à la limite is Hij het enige dier in wie wij, Pantaneiro’s, onze meerdere erkennen.”
“Tegenwoordig zijn de boeren er zich van bewust dat ze de jaguar in leven moeten laten : precies omdát Hij hun rijkdom is. Als de jaguar weer eens een koe heeft doodgebeten, krijgen de boeren trouwens de waarde van hun rund terugbetaald. Vroeger ging het er heel anders aan toe, en werd de onça pintada uitsluitend als een economische bedreiging gezien : altijd in de buurt van de veestapel, altijd tuk op een makkelijke prooi.”
( vertrouwelijk) “Zelf heb ik drie keer een jaguar gezien. Op mijn achtste : een razendsnelle flits in de vlakte. Op mijn twaalfde : een profiel, hoog in een boom, tegen het zonlicht in. Op mijn vijftiende : vanaf een boot, aan de waterkant. Zoals elke Pantanalfamilie heeft ook de onze haar eigen jaguarverhaal. Op een dag ging mijn oom, de capataz ( baas van de peões), met drie andere mannen op everzwijnenjacht. Toen hun honden, luid blaffend, het dichte struikgewas in sprongen, stonden de mannen, tot hun grote schrik, plots oog in oog met een jaguar. Normaal gesproken blijft de onça pintada uit de buurt van mensen, maar dit exemplaar voelde zich in het nauw gedreven en had op de koop toe een welpje bij zich. Trillend van woede sprong zij boven op mijn oom die, wonder boven wonder, precies de juiste reflex had : hij probeerde haar niet op afstand te houden, maar drukte de jaguar zo dicht mogelijk tegen zich aan. Als één onontwarbaar kluwen rolden man en dier minutenlang over de grond. Toen de jaguar zich eindelijk van haar slachtoffer kon losmaken, scalpeerde zij met één haal mijn ooms achterhoofd en sloeg op de vlucht. Pas toen het moederdier terugkeerde om haar welp te halen, zagen de Pantaneiro’s kans haar dood te schieten. Uiteindelijk heeft mijn oom het ongeval overleefd, al heeft hij er zware letsels aan overgehouden.”
Wat bezielt je toch om op zo’n gevaarlijke plek te komen wonen ? vraag ik hem plagerig. Bloedernstig antwoordt hij : “Zelfs met al die roofdieren in de buurt, is het hier veel veiliger dan in de stad. Hier zal niemand je uit je wagen sleuren en je portefeuille eisen. Hier is gewoon geen criminaliteit, zijn de mensen nog vriendelijk en het eten gezond. Een groot huis, een mooie wagen, een bom geld ? Op elkaar gepakt leven, naast vuile rivieren, met nauwelijks planten en bomen in de buurt ? Neen, bedankt. ( lacht) Dan kijk ik nog liever een jaguar in de ogen, en geef hem een flinke hug. Laat iedereen mij maar gek verklaren omdat ik in the middle of nothing met zeven ongeletterde mannen samenwerk. Slechts weinigen begrijpen dat alles precies in het niets te vinden is.”
See you later, alligator
De volgende ochtend zit ik alweer om 5.30 uur in een vliegtuigje, op weg naar de naaste buren, 80 kilometer verder, waar Casagrande mij staat op te wachten : sterk, groot, sympathiek, betrouwbaar. Net in het zadel, nog voor dit prachtexemplaar één stap heeft gezet, weet ik al : “Dit is een Rolls-Royce.” “Neen, een Ferrari,” lacht Anna, een Zweedse die hopeloos verliefd is op de Pantanal. “Zulke paarden berijden zonder eens flink te kunnen galopperen, is als rondrijden in een Ferrari met de handrem op.”
Toch is er geen sprake van galop vandaag, want het water reikt almaar hoger, eerst tot mijn voeten en knieën, daarna hebben we de keuze : per boot de rivier oversteken, of samen met de paarden overzwemmen. Ik weet niet hoe ik die keuze maak, vraag het me zelfs niet af, maar kijk gewoon toe hoe de zadels in het bootje worden gegooid en trek mijn hemd en schoenen uit. Op een niet al te elegante manier beland ik op de ongezadelde rug van Casagrande. En terwijl ik hem met mijn blote voeten het water indrijf, overloop ik nog snel de aanwijzingen die ik zonet gekregen heb : “Als je voelt dat je paard begint te zwemmen, glijd je links van zijn rug en laat je je, met je rechterarm om zijn hals, gewoon door hem meetrekken.” En ja, voor ik het goed en wel besef, zwem ik samen met Casagrande de rivier over. Stil en zwijgend, zonder een spoortje angst, maar met veel ontzag voor zoveel kracht en moed. Want vaagweg besef ik wel dat mijn paard veel liever met zijn benen op het droge zou staan.
“Nog een paardje halen ?” roepen de mannen mij toe, als we (ik opnieuw op Casagrandes rug) druipend en trillend op de andere oever staan. O ja, dat wil ik wel en opnieuw duik ik het water in. Rustig en traag zwem ik achter hen aan tot een motorbootje mij plots razendsnel de pas afsnijdt en zes mannenarmen mij zonder pardon uit het water tillen. Nog voor ik ze om uitleg kan vragen, wijzen zij mij de oorzaak van al die heisa aan : een kanjer van een kaaiman die mij, tot op nauwelijks één meter, genaderd was.
Wie zal mij geloven ?
Wie zal mij geloven als ik beweer dat ik, met mijn laatste blikken op de Pantanal, een jaguar heb gezien ? Niemand, zelfs mijn reisgenoten niet. En toch is het waar. Vroeg in de ochtend, alweer voor dag en dauw, zit ik in het volgestouwde cessnaatje weemoedig naar buiten te kijken. En plots, parallel met het opstijgende vliegtuigje, schiet er een donkere flits uit het struikgewas. Razendsnel jaagt hij, met enorme, katachtige sprongen, de vlakte en het water door. Een lange staart, een gevlekte vacht. En, als door de hand Gods geslagen, herken ik zijn onvergetelijk silhouet. n
Tekst Annemie Struyf I Foto’s Paul Coudenys
Zitvlak uit het zadel, lichaam naar voren,
en rennen, rennen, rennen. Er is geen houden meer aan, ik vlieg en zweef, en spoor Sardinia nog verder aan. Dit is hels en hemels tegelijk.
“In heel Latijns-Amerika geldt nog altijd de ’though way’ : in één dag tijd maken ze een paard tam. Bij ons gaat dat veel zachtaardiger, maar duurt het vele maanden.”
“Slechts weinigen begrijpen dat alles precies in het niets te vinden is.”
Even niet vergeten als je hier zwemt :
de kaaimannen zitten soms gevaarlijk dichtbij. Op een meter of zo.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier