Ode aan de mode
Waarom kijken fotomodellen boos, en hoe komt het dat we ons in sommige outfits zoveel beter voelen dan in andere ? Exclusief in Knack Weekend : een scherpzinnig essay van Alain de Botton over het eigenaardige verschijnsel mode.
Vertaling: Linda Asselbergs
Donderdagmorgen aan een drukke verkeersader in het Londense centrum. Om kwart over negen opent Bong-cha Seung, een 25-jarige Koreaanse in een antracietkleurige wollen rok en zwarte lakschoenen, de deur van een winkel. Ze zet het alarm af, laat de luifel neer en knipt drie rijen buislampen aan die over hele lengte van de witgekalkte ruimte lopen en een warme gloed werpen over kledingrekken en schappen.
Jurken, rokken, jasjes en mantels hangen langs de muren, witte truien en bloezen liggen verspreid over tafels en toonbanken. In hun geheel suggereren de kleren de hand van een curator die naar gracieuze eenvoud streeft. Het is hun gewoonheid zelf die de aandacht trekt, door een design dat beheerst lijkt door een zoektocht naar archetypes die alle modegrillen weerstaan. Menig model ambieert de conditie van een uniform : Bong-cha’s rok is een reconstructie van een patroon dat ooit geproduceerd werd voor verpleegsters van de National Health Service.
Her en der in de winkel hangen foto’s van modellen met een expressie die doet vermoeden dat ze de bibliotheek of het laboratorium boven de catwalk verkiezen. En toch slaagt hun gereserveerde kleding erin een specifieke erotiek uit te stralen, ook al omdat seksualiteit nu eenmaal het meest intens floreert in individuen die in beslag genomen worden door dringender of onschuldiger taken, zoals blokken voor een toegangsexamen voor de universiteit of een staal voor een bloedproef afnemen. De kleren getuigen van de schatplichtigheid van opwinding aan ingetogenheid.
Bij het overschouwen van de tentoongespreide kleren begin je onvermijdelijk te speculeren over de omstandigheden waarin ze gedragen zouden kunnen worden. Even beeldend als fragmenten van kortverhalen zijn ze : deze katoenen jurk zou wel eens achteloos over een stoel geworpen kunnen worden in een zolderkamer van een hotel met uitzicht op een Amsterdamse gracht. Deze grofgebreide groene trui vraagt erom met regendruppels bespikkeld te worden tijdens een wandeling op de heide. Een kastanjebruine regenjas zou de stille getuige kunnen worden van een ontmoeting in een museumcafé. Het zijn kostuums voor levens die onmiskenbaar op de onze lijken en toch begiftigd zijn met een atypisch gehalte van sereniteit en waardigheid.
Te oordelen naar de hoge prijzen van de items en het magere loon van Bong-cha Seung en haar collega’s, is er duidelijk een onpraktische kant aan de menselijke natuur die ons aanzet tot opofferingen om in de nabijheid van schoonheid te kunnen leven.
2.
Zoals vele andere soorten schoonheid heeft die in de winkel de misleidende gewoonte er onvermijdelijk uit te zien. In werkelijkheid moeten er op verschillende continenten inspanningen geleverd worden om de sfeer in het Londense heiligdom in stand te houden. Twintig mijl noordelijker, in een fabriek op een industrieterrein in Edmonton, assem-bleert een groep vrouwen kraagloze popeline hemden uit lappen Egyptisch katoen. Hun naaimachines zijn versierd met foto’s van huisdieren en kleinkinderen ; als de pedalen ingeduwd worden klinken ze als gedempte machinegeweren. Elke naaister kan vier hemden per dag in elkaar zetten, één om de twee uur. Deze kledingstukken zijn van een uitzonderlijke duurzaamheid. Het is niet ongewoon dat klanten naar de winkel terugkeren, niet geïnteresseerd in een nieuwe aankoop maar met de vraag naar een vervangknoop voor een mouw die vijftien jaar eerder voor het eerst dienst deed.
In het hoofdkantoor gevestigd achter de Londense showroom noteert de distributieverantwoordelijke een order van een filiaal in Tokio voor een type rok gebaseerd op die van Engelse schoolmeisjes. Naast haar lacht de pr-verantwoordelijke aan de telefoon met gemaakte joligheid om commentaar van de modecorrespondente van de Franse Elle. Intussen past in het midden van de ruimte een patroonsnijdster de taille aan van een moedig onopgesmukte grijze jurk, een streng kledingstuk van het soort dat Dorothea Brooke uit Middlemarch zou kunnen bekoren en dat volgende herfst in de rekken zal hangen.
De onwaarschijnlijke bron en focus van al deze bedrijvigheid zit aan een bureau in de hoek : een intens schuchtere vrouw van 63 in jeans en T-shirt, met een bril en een zachte stem. Margaret Howell heeft het verstrooide en idealistische air van een kunstlerares in het middelbaar onderwijs. Ze geeft toe dat het haar blijft verbazen dat ze hier beland is, twee collecties per jaar lanceert, onderhandelt met investeerders, fotomodellen helpt kiezen voor publiciteitscampagnes en overleg pleegt met een merknamenagentschap dat er drie maanden over deed om te beslissen hoe haar in een label te converteren. Uiteindelijk kozen ze voor een puur Gil Sans Font-lettertype dat nu op het zijden label prijkt dat in elk kledingstuk van de firma wordt genaaid.
Howell is erin geslaagd een ambitie waar te maken die eigen is aan veel esthetisch geïnspireerde mensen en die ten grondslag ligt aan de meest uiteenlopende ondernemingen als hotels, kunstgalerieën, grafischdesignstudio’s en meubelemporia. De ambitie met name om een coherent geheel te vormen van alles dat ze mooi vindt en dat te schikken in een etalage gericht op de wereld. De bevrediging die ze daaruit put, heeft minder met de financiële vergoeding te maken dan met de kans om met haar visuele enthousiasme naar buiten te treden en meer concreet nog, anderen ertoe te bekeren.
Ondanks de toenemende bureaucratische rompslomp heeft Howell nog steeds voeling met haar oorspronkelijke motivaties. Vóór er winkels, managers en boekhouders waren, in haar kindertijd zelfs, was er dat primaire verlangen om de sensaties vast te leggen die specifieke kledingstukken bij haar opriepen. Ze herinnert zich nog heel goed de textuur van haar vaders wintermantel en de geur van haar schooluniformhemd dat na een plotse regenbui hing te drogen in de verweerkast. Ze keek graag toe als haar moeder in de bijkeuken op haar naaimachine zat te werken en hoe de kwaliteiten waarvoor ze haar het meest apprecieerde – haar bescheidenheid, vriendelijkheid en waardigheid – feilloos in ontwerpen werden vertaald.
De zomer na haar eindexamen op de kunstschool maakte Howell tien bloezen gebaseerd op het patroon van een oud hemd van haar vader, en bood ze te koop aan in een stalletje van een vriend op Portobello Market. Binnen een paar uur waren ze uitverkocht, dus ging ze naar huis en maakte een tweede reeks. In Japan alleen al zijn er nu vijftien winkels. Af en toe ziet ze op straat of op de trein mensen in een van haar kledingstukken. Dan realiseert ze zich eens te meer hoe geprivilegieerd ze is haar waarden in weefsel te kunnen uitdrukken en op die manier, hoe subtiel ook, een invloed te hebben op iemands leven.
3.
Howell werkt niet snel. In de periode die aan de lancering van een nieuwe seizoenscollectie voorafgaat, sluit ze zich elke avond tot in de vroege uurtjes op in een kleine studio vol halfgeklede mannequinpoppen. Ze loopt eromheen, een speldendoos in de hand, en past hier een kraag aan, speelt daar met de val van het materiaal over schouders en borst. Af en toe zet ze met berekende impulsiviteit de schaar in een zoom. De volgende morgen vindt de naaister briefjes met aanwijzingen : ‘Schouderstuk aan armopening 1 cm hoger’. ‘Met DTM-draad 2 stoffen oogjes op onderarm aanbrengen’. ‘Aan voorpand 2,5 cm stof toevoegen om de proporties te verbeteren’.
Howells ontwerpen suggereren hoe de kleinste verschuiving in de snit van een kraag of manchet implicaties kan hebben op het geslacht en de sfeer van een kledingstuk. Hoe de lijn van een naad een meisje in een jongen kan veranderen. Zonder dat we ons ervan bewust zijn, traceren onze ogen meedogenloos de nuances van elke beslissing. Een muur vol staalkaarten van de knopen van het merk impliceert dat weinig gevoelsnuances niét louter door het medium van knopen overgebracht kunnen worden. Je kunt alleen maar sympathie voelen voor een ontwerper die genoodzaakt is hoorn tegen ivoorpalm af te wegen, parelmoer tegen ivoor, 1,8 millimeter tegen 1,9 millimeter, in het volle bewustzijn dat één verkeerde beslissing op slinkse wijze de belofte van een ontwerp kan kelderen.
Het dilemma wordt alleen maar groter bij de keuze van de stof, met een overvloed aan wol- en katoensoorten, linnens en ribfluwelen, elk op zich het resultaat van complexe fabricatieprocessen waarvan onze ondankbare collectieve opperhuiden volstrekt onwetend zijn, wat niet wegneemt dat ze intuïtief het eindresultaat registreren. Ten gevolge van gespecialiseerde operaties in de geïrrigeerde velden van de Nijldelta en in fabrieken van de Lombardische vlakten kent de katoenfamilie soorten als zachte gabardine, schaduwstreep, chambray, vervilte streep, popeline en keperstof. In Noord-Engeland zijn nog altijd talloze fabrieken bedrijvig in het vervaardigen van verschillende soorten ribfluweel die afhankelijk van gewicht, weefmethode en aantal ribbels per centimeter namen dragen die voor de leek geheimtaal zijn. Een kleermaker die zijn stiel kent, klinken ze echter even bekend in de oren als een gastro-enteroloog de namen van de verschillende enzymen.
Elk jaar reist een vertegenwoordiger van de Italiaanse textielfabriek Bellora naar Londen om de nieuwste stoffen van zijn bedrijf te presenteren. Dit jaar is Attilio Baldo bijzonder trots op de grijze wolsoorten. Terwijl hij door zijn staalboek bladert, leidt hij Howell en haar team door de labyrintachtige specificaties van de materialen. “Hier is het garen niet zo gedefinieerd”, zegt hij bijvoorbeeld, “maar dit is een dubbel gedraaide variëteit met beklede vezels.”
Na hun keuzes zo’n zes maanden lang oordeelkundig scherp gesteld te hebben, na schetsen en detailleren, spelden en naaien, knippen en voeren, hebben Howell en haar medewerkers een collectie verwezenlijkt van op het eerste gezicht heel gewone kleren die nochtans een ongewoon intense dankbaarheid aan hun dragers ontlokken. Ze slagen er immers in ons net dat subtiele beetje beter over de aangeboren sukkelachtigheid van onze lichamen te helpen.
4.
Een vrouw ligt op haar rug in het gras op een heuvel in Zuid-Spanje. Het is december, maar zo warm als in de vroege zomer. In een licht briesje volgen bijen hun parcours rond een kolonie wilde hyacinten. De vrouw, bleek en sproetig, kijkt in jouw richting. Ze draagt gymschoenen en haar voeten zijn een fractie naar binnen gedraaid, een nonchalante en onbeholpen pose die haar iets alerts en tegelijk kinderlijk kwetsbaars geeft. Met haar rechterhand beschermt ze haar ogen. Ze vindt het lastig om tegen de zon in te kijken. Ze zegt : komt naast me liggen, niemand kijkt. Ze zegt : ik haat het wanneer je naar me staart, maar suggereert tegelijkertijd het tegenovergestelde.
De vingers van haar linkerhand bedekken twee paarlen knoopjes van haar rood-witte hemd. Haar shorts, van een vorstelijk marineblauw, vervaardigd in een fabriek in Lancashire, zijn lichtjes afgezakt, de stof rimpelt samen aan de onderkant van haar dijen. Je hebt een picknick meegebracht : patatas bravas, ingelegde ansjovis, brood en sneden jamón. Je kunt je voorstellen hoe zacht haar benen zijn. Je begrijpt waarom sommige culturen het raadzaam achten zich te hoeden voor de blootstelling van zelfs maar een knie of een enkel.
Hoe ook, je bent verre van alleen met je ingebeelde vriendinnetje. Alles bij elkaar hebben er zich op deze winterochtend een dozijn mensen op het platteland in de buurt van Sevilla verzameld, een geduldige samenzwering om het ideaal van spontaan geluk in een lens te lokken.
Van de teamleden, een beetje links uit beeld, staat Jürgen. Hij houdt een reflecterend scherm omhoog dat pixels van licht op het middenrif van het model weerkaatst. Op een trapladdertje zorgt Sophie ervoor dat drie verschillende flitslichten synchroon met de camera afgaan. Patricia, verantwoordelijk voor de make-up, snelt af en toe ter hulp om het gezicht van het model met poeder te deppen, haar vingernagels met alcohol in te wrijven en subtiel haar kapsel bij te werken. Verder zijn er nog Alba, de garderobe-assistente, en productiemanager Isabel die eerder die morgen het gras heeft laten stofzuigen. Fotografe Venetia hurkt achter een Rollei 35 en gebruikt haar autoritaire charme om je vriendinnetje zo ver te krijgen dat ze haar knieën wat verder uiteen doet.
We zijn gisteren met 25 koffers uit Londen gearriveerd en hebben ons kamp opgeslagen in een nabije bed & breakfast.
Het is een bijzonder voorrecht om van de zon te genieten met zoveel vertegenwoordigers van de gespecialiseerde subindustrieën van het late kapitalisme.
Met de modelocatiespotter bijvoorbeeld, die volgende week in Chili verwacht wordt, niet om de overblijfselen van het Incarijk te inspecteren of de nationale dans cueca te bestuderen, maar om passende vestimentaire achtergronden te identificeren die de kwaliteiten van Max Mara broekpakken tot hun recht laten komen.
Als man die veel te veel tijd in z’n eentje in een studeerkamer heeft doorgebracht ben ik maar al te geïnteresseerd in een onderhoud met de make-upassistent wiens koffer gevuld is met crèmes, blushes, poeders, knippers, tangen, krullers, oliën, wattenpropjes en lakken en die onwaarschijnlijk veel afweet van nagelriemen.
Een paar weken later zijn de foto’s klaar en verschijnen ze voorzien van logo’s en winkeladressen in het maartnummer van Vogue, Vanity Fair, Red, Marie-Claire en Bella. Werk van twee maanden dat een seconde lang de ogen vasthoudt in hun ongeduldige reis doorheen glanzende dubbele pagina’s.
5.
De lente- en zomercollectie is nog maar net te koop en het is al tijd om de herfst- en wintercollectie aan de pers voor te stellen. Dat betekent dat op een afgesproken dag in februari de winkel in het centrum van Londen leeggeruimd wordt en elf modellen geboekt zijn om vijftien strak gechoreografeerde minuten af en aan te lopen op een plankier, met een ernstige, uitdagende uitdrukking op hun gezicht, onder de blikken van een aantal van de meest vooraanstaande fotografen en redactrices ter wereld.
De namen van de modellen zijn Giedre, Eva Hélène, Dasha, Alexandra, Bibi, Olja, Sasha, Timara, Flavin, Isabela en Ikeiere. Twintig jaar geleden werden ze in een kinderwagen rondgereden in de meer deprimerende voorsteden van Uzhhorod en Nedoboyivtsi, nu arriveren ze per taxi van kamers in Claridge’s en de Savoy. Over nog eens 25 jaar zullen voorbijgangers eindelijk ophouden zichzelf in vraag te stellen en hun fysieke zelfvertrouwen te voelen imploderen als een van hen op straat passeert.
Ze zijn nu eenmaal al minstens een decennium lang zeer mooi, genoeg om gewend te zijn zichzelf te beschouwen als de onveranderlijke eigenaars van hun trekken in plaats van als tijdelijke bekleders van een prestigieuze en onstabiele functie die hen op een dag brutaal zal ontnomen worden, zoals een professoraat of een presidentschap.
In de productieruimte die tot een geïmproviseerde kleedkamer is omgebouwd, ontkleden de modellen zich in het volle zicht van de make-up artiesten en de bedrijfsmedewerkers. Een naaktheid die normaal gezien pas na weken of maanden van familiariteit bereikt wordt en derhalve een embleem van psychologische affiniteit zou zijn, wordt nu in een paar seconden onthuld, vergezeld van het geluid van rekkend textiel. Borsten worden met zo’n gebrek aan eerbied behandeld als ze in en uit Howells tops gaan dat je je afvraagt of je je zou aanpassen aan de nonchalante onverschilligheid van de bezitsters of je integendeel moet blijven verzetten om grip te houden op de verbazingwekkende ongewoonheid van de situatie.
Maar er is weinig tijd voor zulke overpeinzingen, want ongeveer om de minuut roept de choreograaf een naam af waarna weer een ander model in de schijnwerpers stapt en Howells ontwerpen showt aan onder andere een redactrice van een Servisch modemaandblad, een correspondent van de International Herald Tribune en de heer Kawasaki Senshei van de Mitsukoshi grootwarenhuisketen. De leden van het publiek laten hun ogen over de collectie glijden, maken een paar aantekeningen en fixeren hun gezicht in uitdrukkingen van staalharde apathie. Zo uitgeput en geïrriteerd zijn ze door deze halfjaarlijkse schertsvertoning dat ze de verbeelding niet meer kunnen opbrengen om de kleren in een bredere context te zien of stil te staan bij de trots die een moeder in een woontoren in Uzhhorod op dat moment misschien voelt of zich vragen te stellen over de afstand die de mensheid heeft afgelegd sinds de moerassen van de prehistorie, van dierenhuiden en helmen tot de fel verlichte runway in Margaret Howells winkel in Wigmore Street, met zijn aangesneden popelinen bloezen en rokken in gabardine.
6.
Als ik vele maanden later in de Londense winkel tussen de nachthemden bij de paskamers op de loer lig, ben ik getuige van een gebeurtenis waarvoor al de rest, het knippen en assembleren, de knopenkeuze en de fotoshoot, slechts een voorbereiding was. Yuka Tachibana, een correspondente van een Amerikaanse televisiezender, stapt de winkel binnen op zoek naar iets om aan te trekken. Eerst loopt ze naar de jurken, neemt verscheidene linnen exemplaren uit het rek, houdt ze omhoog naar het licht en laat er haar vingertoppen over glijden voor ze ze terughangt. Dan kuiert ze naar de pullovers, waar ze een paarse kasjmieren polokraag tegen haar borst houdt en in een dagdroom van een minuut of twee verzinkt tot ze verder loopt tot de bloezenafdeling. Hier pikt ze er vier verschillende ontwerpen in identiek wit katoen uit en loopt naar de paskamers.
Impliciet wordt ze in haar zoektocht gestuurd door de vraag die elke vorm van klerenshopping beheerst die verder gaat dan het strikt utilitaire, namelijk : ben ik dit ? De vraag houdt een tweeledig gevaar in. In de eerste plaats dat een kledingstuk dat ons perfect past in alle opzichten ondraagbaar blijkt te zijn op basis van het feit dat het door zijn vorm, snit en kleur zekere waarheden over onszelf geweld aandoet, omdat het in positieve of negatieve zin aspecten van onze identiteit verraadt die in verband staan met leeftijd, temperament, geslacht, inkomen of cultuur. In de vraag schuilt nog een analoge vrees : dat een item ál te trouw blijkt te zijn aan wie we zijn, maar niet willen zijn. Het kan, in andere woorden, met hinderlijke vrijpos-tigheid een aantal ergerlijk overbekende trekken benadrukken waarin ons karakter marineert : gebrek aan zelfvertrouwen, zelfzuchtigheid, afgunst, ongefocuste hoop en sentimentaliteit.
De westerse filosofie ziet ons graag als rationele wezens en staat traditioneel weigerachtig tegenover het idee dat mooie kleren een aanzienlijke, intelligente invloed op onze mentaliteit zouden kunnen hebben, al ondergraven een paar betekenisvolle uitzonderingen deze sceptische houding. Denk maar eens aan al die schilderijen die door de eeuwen heen geproduceerd werden van een bedachtzame jonge vrouw gekleed in verfijnde gewaden, met liefdevol geborduurde mouwen en vergulde zomen, de haren versierd met bloemen, van wie de verschijning met een zorg omringd werd die moeiteloos die van fotografen en make-upartiesten van ’s werelds meest gerenommeerde modehuizen overstijgt, namelijk de Maagd Maria.Maria was, in de hoogste betekenis, het meest bekende model van het Christelijke Westen, een gids tot de canonieke deugden van mededogen, zedigheid en liefde, deugden die de aanblik van haar kleren en haar verschijning in het algemeen ons zou moeten helpen na te volgen.
Je zou kunnen stellen dat hedendaagse kleermakers nog steeds onsamenhangende fragmenten van deze buitengewone ambitie in handen hebben. Het huidige fotomodel, zo vaak de belichaming van leegte en decadentie, heeft nog steeds de capaciteit om te functioneren zoals het tweede deel van haar beroepstitel impliceert : door haar verschijning kan ook zij een gids in houding en gedrag zijn.
In het licht van deze definitie zou het maken van kleren, zoals het vervaardigen van elk object van schoonheid, een betekenisvoller en waardiger onderneming kunnen zijn dan we geneigd zijn toe te geven tussen de flitslichten naast de runways van ’s werelds mode-industrie.
De meest geïnspireerde en deskundig gemaakte kleren kunnen ons helpen met idealen te leven, ze kunnen dienen als een aansporing tot civilisatie. Ze kunnen ons een identiteit verlenen die we wellicht hopen waar te maken.
Vertaling : Linda Asselbergs
Misschien streven we uiteindelijk niets minder dan een psychologische transformatie na, als we een bleekgroene cardigan of een grijs gestreept katoenen hemd in onze leefwereld toelaten.
Toen leerde ze dat kleren op één lijn kunnen liggen met karakter en dat je in een bepaalde stijl kleden een manier kan zijn om dichter te komen bij wie je aardig vindt of graag zou zijn.
Eén ding is duidelijk : uitmuntendheid in kleding hangt af van het beheersen van een rist op het eerste gezicht onbelangrijke details, zo discreet dat de doorsnee drager ze niet eens opmerkt, maar die wel degelijk het verschil maken tussen schoonheid en banaliteit.
De door deze keuzes dusdanig verfijnde kledingstukken zullen wellicht op slaapkamervloeren terechtkomen, belaagd worden door sausen en motten en ten prooi vallen aan de toevallige wreedheden van het huiselijk leven. Maar bij hun oorsprong zijn ze eerbiedwaardig en bewegen ze met bevallige precisie, omdat ze behept zijn met een graad van feilloosheid die noch hun dragers noch hun makers tot in de eeuwigheid kunnen garanderen. Een poging tot efemere perfectie, dat zijn ze.
Autosnelwegen, mobiele telefoons, kredietkaarten en waterzuiveringsstations werden allemaal uitgevonden om ons in staat te stellen in twee dagen een campagne te perfectioneren voor de vijfenvijftig items van de lente- en zomercollectie voor vrouwen.
Op dit ogenblik echter schijnen de modellen hun buitengewone aantrekkelijkheid op een opvallend slechtgehumeurde manier te dragen, alsof de voorspelbaarheid van de reacties die hun uiterlijk uitlokt hen op de zenuwen werkt.
Wij – de lelijke, uitgezakte, vale toeschouwers – zijn goed geplaatst om te appreciëren hoeveel neuzen, huidtinten, knieën en nekholtes mislukt moeten zijn voor de natuur deze graad van perfectie bereikte. Aan de andere kant doet de aanblik van zoveel schoonheid verzameld in één kamer de vraag rijzen of er überhaupt genoeg geluk kan bestaan in de wereld om die schoonheid te complementeren. Of liggen er in de komende decennia wellicht een serie catastrofes op de loer, des te pijnlijker door de onwaarschijnlijk brede kloof tussen uiterlijk en noodlot ?
Wat we eigenlijk verlangen van onze weerkaatsing in de pas-kamerspiegel is een subtiele vorm van voorspraak. We willen kleren die noch helemaal wij zijn noch helemaal niet-wij, kleren die voorbestemd lijken om ons listig te stuwen naar de persoon die we nog niet helemaal zijn, maar zouden willen zijn en met enige goede wil zouden kunnen worden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier