Modo, dit is Brussels
Antwerpen mag dan het mode-Mekka zijn, we vergeten wel eens dat er ook in Brussel dingen bewegen. Onder impuls van Modo Bruxellae krijgen de hoofdstedelijke ontwerpers stilaan erkenning. Koppig, veelzijdig en down to earth, net als hun heimat.
:: Modo Bruxellae, Léon Lepagestraat 38,
1000 Brussel, 02 502 52 64,
www.modobruxellae.be
Hoe het voelt altijd in de schaduw van ‘grote broer’ Antwerpen te moeten staan ? Bij Modo Bruxellae reageren ze met een anekdote : “Ik zat hier in mijn kleine kantoortje toen in Antwerpen het Flanders Fashion Institute (FFI) in het leven geroepen werd”, vertelt Veronique Heene, coördinatrice en voorvechtster van het eerste uur. “Ze kregen daar grote budgetten, een gigantische Modenatie en veel persbelangstelling. Eventjes vroeg ik me af wat ik hier nog zat te doen, zo’n initiatief zou onze werking helemaal overvleugelen. Maar al snel besefte ik dat Antwerpen zich niet om Brussel zou bekommeren. Als we de Brusselse mode wilden steunen en promoten, moesten we het zelf doen. En kijk, onze inspanningen werpen eindelijk vruchten af. Natuurlijk komen we als modestad minder in the picture dan Antwerpen. We zijn gewoon jonger, we kunnen niet bogen op een decennialange ervaring als de Antwerpse academie. Toen de Antwerpse Zes halverwege de jaren tachtig furore maakten, moesten de eerste modestudenten van La Cambre nog afstuderen. Maar ondertussen spreken gerenommeerde modejournalisten als Suzy Menkes van de International Herald Tribune en Richard Buckley van Vogue International wel over Brussel. Ze weten dat we bestaan, we zijn goed bezig.”
Pragmatisch
Dat de Brusselse mode een tiental jaren geleden aan een hoofdstedelijk offensief begon, is voor een groot stuk te danken aan Modo Bruxellae, de vzw die in 1994 door het Brusselse ministerie van Economische Zaken werd opgericht. Zijn missie : de Brusselse modemerken en ontwerpers steunen en promoten. Modo moest de gapende leemte opvullen die was ontstaan na het wegvallen van het Textielplan en het Instituut voor Textiel en Confectie van België (ITCB). De sector was volgens het ministerie te belangrijk voor de hoofdstad om zomaar aan zijn lot te worden overgelaten.
“De vzw is opgericht om zeer pragmatische, economische redenen”, verduidelijkt communicatieverantwoordelijke Linda Van Waesberge. “Dat merk je in onze werking. Onze invalshoek is veel breder dan die van het FFI, dat meer op imago is gericht. Natuurlijk proberen we jonge, avant-gardistische ontwerpers zoals Olivier Theyskens, Xavier Delcour of Azniv Afsar in de kijker te zetten, maar we sluiten ook klassiekers als Natan, Olivier Strelli en Delvaux of commerciële merken als Donaldson, Chine en Mer du Nord in onze armen. Of het nu prêt-à -porter, couture, hoeden of juwelen zijn, het is de sector als geheel die voor ons primeert.”
Het epicentrum van Modo ligt in de Brusselse Dansaert-wijk, the place to be voor de avant-gardistische Brusselse mode. Van daaruit helpt de vzw jonge ontwerpers ateliers te zoeken, legt Modo contacten tussen ontwerpers en fabrikanten, onderhouden twee permanente medewerkers een erg toegankelijke website en organiseren ze een reeks kleine en grote mode-evenementen. “Met een werkbudget van een kleine 87.000 euro is dat geen sinecure”, lacht Van Waesberge. “Elke cent moeten we in 24 bijten. Dat is het gevolg van de typische situatie in Brussel : we moeten bij de verschillende overheden gaan lobbyen voor subsidies. Voor elk project moeten we opnieuw kijken bij wie we terechtkunnen. Op dat vlak zijn we wel jaloers op Antwerpen, waar alles veel overzichtelijker is. Het FFI wordt zowel door de stad, de provincie als de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd. Dat scheelt een slok op de borrel.”
Honderd procent Belgisch
Ondertussen is Modo Bruxellae een echt begrip geworden. De website kan rekenen op 15.000 hits per maand en het tweejaarlijkse Stylistenparcours is een niet te missen evenement. Tientallen ontwerpers, scholen en kledingmerken stellen bij die gelegenheid hun ontwerpen voor op ongewone plaatsen : een restaurant, een kunstgalerie, een privé-appartement. Een project dat de vinger aan de pols houdt van de creativiteit in de hoofdstad, maar de bezoeker ook naar ongekende plekjes voert en zo de onmiskenbare wisselwerking tussen de Brusselse mode en haar voedingsbodem blootlegt.
Dé Brusselse mode ? “Natuurlijk kun je daar geen overkoepelend etiket op plakken”, zegt Van Waesberge. “Brussel is niet te vatten in een stijl, net zoals ook de zogenaamde Antwerpse Zes een mythe waren. Dat waren gewoon zes individuen met een zeer uiteenlopende manier van werken. Hier in Brussel is dat misschien nog meer uitgesproken : door de mix van mensen en culturen krijg je een erg divers modelandschap. Iedereen werkt aan zijn eigen individuele project, overgoten met een kosmopolitische saus, dat wel.”
Of misschien is er toch iets wat de Brusselse ontwerpers bindt : allen gaan ze prat op het predikaat ‘honderd procent Belgisch’, zoals op de affiches van Modo te lezen staat. Volgens Van Waesberge produceren de meeste Brusselse ontwerpers hun volledige collectie in ons land. “Er heerst nog die fierheid om het hier te laten doen, zolang het betaalbaar blijft. Er is bijna niemand die met zijn productie uitwijkt naar de lagelonenlanden. De kwaliteit is in België gewoon beter.”
‘Belgisch’ bovendien, omdat Brussel als hoofdstad symbool staat voor die titel, als brug tussen Vlaanderen en Wallonië. “Dat klopt, al blijft het vreemd dat de Franstalige pers zo weinig aandacht besteedt aan de Belgische mode”, merkt Etienne Tordoir op, doorgewinterde modejournalist en ûfotograaf en voorzitter van de vzw. “In het zuiden van het land blijft mode iets triviaals, iets waar je niet over schrijft in de serieuze pers, tenzij wanneer een prinses met een jurk van Natan in de kijker loopt. Behalve bij jullie zustermagazine Le Vif is er niemand in Wallonië die daar een visie over heeft. Ze zien mode als een louter commercieel gegeven, punt.”
Internationaal
Maar volgens Van Waesberge is het ondertussen hoe dan ook achterhaald te becijferen hoe groot de Franstalige invloed op de Brusselse mode nu eigenlijk is. “Het doet er niet echt toe of je nu van Vlaanderen of Wallonië, Antwerpen of Brussel komt. De meeste studenten mode aan La Cambre zijn buitenlanders. Ook in Antwerpen zie je dat fenomeen. Ze dragen de Belgische stijl uit tot ver buiten de landsgrenzen. ‘Belgisch’ staat dan voor een mentaliteit, een succesvolle mix van creativiteit, originaliteit, een hang naar kwaliteit en realisme. Je kunt niet verwachten dat elk jaar een nieuwe lichting talent van eigen bodem afstudeert.”
Als realisme het handelsmerk van de Belgische mode is, dan geldt dat des te meer voor Brussel. Als er al iets opvalt aan de Brusselse mode, dan is het haar pragmatisme, het down-to-earth-gevoel. “Dat is zo gegroeid vanuit een noodzaak”, legt Tordoir uit. “Brusselse ontwerpers zijn verplicht breed te denken wanneer ze een eigen collectie willen uitbrengen. Ze zijn minder bekend, dus er wordt hen weinig in de schoot geworpen. De interessantste ateliers liggen allemaal in Vlaanderen. Vanuit de Antwerpse academie leg je die connecties gewoon gemakkelijker. Jonge Brusselse ontwerpers komen daarom nogal vaak in het buitenland terecht. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Laetitia Crahay, die verantwoordelijk is voor de accessoires van Chanel in Parijs. Of ze wagen zich, zoals Jean-Paul Knott, aan erg commerciële lijnen, om zo het geld bijeen te zoeken om echt hun ding te kunnen doen. José Enrique Ona Selfa heeft dan weer een eigen collectie, maar tekende een contract met de luxegroep LVMH om voor het Spaanse lederhuis Loewe te werken. Zo’n internationale groep biedt zekerheid, en je kunt er een hoop bijleren. Brusselaars zijn niet vies van dat soort commerciële beslissingen.”
Die houding weerspiegelt volgens Tordoir ook het verschil tussen de Brusselse en de Antwerpse modeopleidingen. “In Antwerpen worden de studenten meer gekoesterd in een artistieke cocon, men laat ze daar rustig rijpen. In La Cambre worden de studenten al tijdens de opleiding de wereld in geduwd. Ze moeten hun plan leren trekken, aan wedstrijden meedoen, ervaring opdoen. Ze worden ook gestimuleerd om aan projecten buiten de school mee te werken. Zo was er een samenwerking met de keten 1.2.3., waardoor uiteindelijk twee studenten een cheque kregen om een tiental stuks voor hun collectie te tekenen. Commercieel ? Misschien, maar het moet kunnen.”
“Je ziet het verschil ook in de eindejaarsdefilés”, vult Van Waesberge aan. “De shows van La Cambre hebben minder die spektakelwaarde. Dat is ook logisch : Antwerpen heeft een reputatie hoog te houden, het moet elk jaar beter, spectaculairder. Het is meer een evenement geworden.”
Verborgen charmes
Dat pragmatisme in Brussel werpt blijkbaar vruchten af. Naast de klassiekers als Natan of Strelli is nu ook de jonge Brusselse mode op een professionele leest geschoeid. Tien jaar geleden moesten beginnende ontwerpers nog naar het buitenland uitwijken en hun verkoop bijna exclusief op de export afstemmen. Vandaag vinden ze alsmaar meer ingang in hun eigen stad, waar ze erkend en gekoesterd worden. Van Waesberge : “Dat gebrek aan verkooppunten was ook de belangrijkste motivatie achter onze Modo Boutiqk, een project waarbij we een ruimte ter beschikking stellen van jong Brussels talent dat nog geen eigen verkooppunt heeft in deze stad. In 2002 werkten we samen met Edouard Vermeulen van Natan, die zijn winkel in de Dansaertstraat openstelde. Nu is het wachten op een nieuwe mecenas.”
“Opvallend ook”, zegt Van Waesberge, “is dat tegenwoordig steeds meer Vlaamse ontwerpers Brussel als uitvalsbasis kiezen, juist omdat ze geen deel willen zijn van de Antwerpse modescène. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Christophe Coppens of Mieke Cosyn. Ze zijn tegelijk aangetrokken door het grootstedelijke én het kleinschalige van het Brusselse modelandschap. Ze kunnen hier gewoon meer zichzelf zijn.”
Een modescène die opvalt door haar intimiteit dus, wat meteen impliceert dat je wat moeite moet doen om haar te ontdekken. Terwijl Antwerpen bij wijze van spreken mode ademt, moet je het in Brussel gaan zoeken in kleine hoekjes. “Soms neem ik journalisten of groepjes geïnteresseerden op sleeptouw om ze enkele interessante adressen te laten zien”, vertelt Van Waesberge. “Meestal zijn ze stomverbaasd dat er zoveel ateliers zijn waar ze het bestaan niet van afwisten. Maar ze zijn altijd op slag verkocht. Eenmaal ze de plaatsen kennen, blijven ze terugkomen.” Of zoals Etienne Tordoir besluit : “Het is met de Brusselse mode als met deze stad : ze laat zich niet gemakkelijk kennen. Je moet er eventjes mee flirten vooraleer ze haar charme blootgeeft. Maar eenmaal je ervan doordrongen bent, laat ze je niet meer los.” n
Zelfs gerenommeerde
buitenlandse bladen
besteden tegenwoordig
aandacht aan
de Brusselse mode.
Linda Van Waesberge:
“Bijna niemand wijkt met
zijn productie uit naar de
lagelonenlanden. De kwaliteit hier is gewoon beter.”Van Waesberge: “Eenmaal
buitenstaanders
de grote aantallen ‘verborgen’
ateliers in Brussel hebben ontdekt, blijven ze
terugkomen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier