Mannenmode herfst-winter 1999-2000 Jongleren met kleren

De mannentrends schieten alle richtingen uit en dat is een belangrijk teken. Uniformiteit is uit, maar uniformen blijven inspireren. Bange saai- en kleurloosheid mogen niet meer, hoewel haast onzichtbare maar doorslaggevende details nog steeds primeren. De keuze is groot, maar kiezen moeten we.

Na bijna twee weken Milaan en Parijs zijn we tegelijk teleur- en gerustgesteld: de revolutie heeft niet plaatsgegrepen. We hebben de kleren gezien die we horen te dragen bij de komende apocalyptische en/of alles veranderende jaarwende, en daartussen zit niets dat baanbrekender blijkt dan onze eigen knalgele K.Way, hetzelfde model dat we als schoolkind al droegen en ons nog steeds versteld doet staan. Van een prop plastic naar een esthetisch, praktisch jack in twee seconden: simpeler kan niet, en genialer ook niet. We weten dus nu met zekerheid dat onze opvouwbare regenjas ook in de volgende eeuw eeuwig modern zal zijn, en dat is al een zorg minder. De pratende horloges, stresswerende mantels en warmteregelende schoenen zullen we niet nodig hebben, hoe attractief ze ook ogen in uitstalramen en op de pagina’s van de stijltijdschriften. Over de toekomst nadenken is noodzakelijk en best aangenaam, maar ze trachten te visualiseren is een onnodig tijdverdrijf, want men zit er toch altijd naast.

De eerste ontwerper die ons tijdens de defiléweken dan toch nog komt vervelen met clichématige ruimteschepen en lasergeweren, vetoën we categoriek weg, zo hadden we op voorhand al besloten, want het jaar 2000 is al tijden erg passé. Blijkt het onfortuinlijke slachtoffer Dirk Bikkembergs te zijn, die zijn modellen space-skilaarsjes heeft aangetrokken, en truien met Apollo erop, en coupes die duidelijk van astronautenpakken zijn afgeleid, tot de metalen sluitingsband van de ruimtevaarthelmen toe. Onze tenen hadden van bij het eerste silhouet moeten gaan krullen, maar vreemd genoeg stoort het ons niet, omdat Bikkembergs zich met overredingskracht in een thema kan vastbijten, hoe voorspelbaar ook, en omdat er genoeg tegengewicht in zijn millenniumcollectie zat: sobere, sportieve jacks, en klassiek en vakkundig geknipte pakken en smokings, tientallen achter elkaar, met een brede maar natuurlijk lijkende schouderlijn.

Alexander Van Slobbe, ofte SO, doet ook aan toekomstje-spelen, met ogenschijnlijk nonchalante en subtiele outfits, grijs en wit, in zijn kenmerkende glanzende stoffen. De Nederlandse ontwerper denkt evenwel ook enkele kledingstukken te kunnen heruitvinden, met een air van dat-doe-ik-wel-even, en dat is vanzelfsprekend te hoog gegrepen. Verder dan een vierkante kraag of een vergezochte sluiting gaat zijn karige exploratiedrang niet, waarschijnlijk “omdat het toch draagbaar moet blijven”. Van Slobbes minimalisme, en met hem dat van vele anderen (we willen van hem geen zondebok maken), doet ons vooral denken aan het soort mensen met een keramieken vaas op hun blanke tafel in hun witte woonkamer, op maandag gevuld met een enkele stengel, op dinsdag met een verdorde tak, geheel naar analogie met hun wisselende maar immer creatieve persoonlijkheid.

Walter Van Beirendonck daarentegen geeft wel het goede voorbeeld van een zoektocht naar vestimentaire innovatie. Zijn wintercollectie heet No References, geen referenties, volgens zijn perstekst noch naar vervlogen modetrends, noch naar mettertijd klassiek geworden archetypes. In plaats daarvan stelt Van Beirendonck vier verschillende conceptuele maar rudimentaire stijlideeën voor voor het jongleren met kleren: puzzelen (losse patroondelen die men willekeurig aan elkaar kan zetten met een drukknoopsysteem), wikkelen (een rechte lap stof met twee aangenaaide mouwen, naar eigen voorkeur te draperen en dicht te snoeren), ombuigen (een elastische, platte ring, met een doorsnede van pakweg een meter, die men in een handomdraai omtovert tot een jasje met mouwen) en mouleren (jasjes zonder sluiting met een ingewerkt systeem van harde, ovaalvormige baleinen, waardoor alles rond het bovenlichaam sluit). Deze schetsmatige vondsten leveren uiteraard geen doordeweeks uitziende kleren op, maar ogen ook niet als losse-flodder-geëxperimenteer. Gepresenteerd op een zwarte catsuit blijkt elk item logisch, duidelijk en streng-grafisch, vlakken en vormen in rood, wit en zwart. Ons doet het af en toe denken aan een vrijzinnige vervoeging van Bless en Rudi Gernreich, die we al niet de minsten vinden, dus daar mag Van Beirendonck gerust een compliment in zien. Naast een gedreven en driftige vormentaal vindt Van Beirendonck vooral zichzelf terug uit, en dat vinden we nog beter. Deze collectie is zijn eerste sinds jaren onder zijn eigen naam, zelf gefinancierd en geproduceerd, ver weg vanonder de vleugels van Mustang, de Duitse jeansgigant waarmee hij – nog steeds – de W&LT-collecties concipieert. De W&LT-defilés, hoe indrukwekkend ook, gingen de laatste tijd steeds meer lijken op bonte kermissen, waarin Van Beirendonck het gevaar liep af te glijden naar een soort voorspelbaar Walterwonderland, dol en kleurrijk, maar ook onnodig naïef en geforceerd koddig, als schaterlachen met buikpijn. Met deze “referentieloze” collectie bewijst Van Beirendonck bovenal nog steeds een echte ontwerper te zijn, geen ringmeester.

D ries Van Noten, qua stijl Van Beirendoncks tegenpool, doet onverwachts ook aan herbronning. Vooral in zijn presentatie en styling grijpt hij terug naar zijn beginperiode uit de verre jaren tachtig, naar de tijden lang voordat hij zich kwam te profileren als genereuze importeur van etnische gezelligheid. Van Noten keert terug naar zijn eerste inspiratiebronnen, de romantiek en de weemoed van Engelse kostscholen, gegoede families met een lichte barst erin, vergeelde dagboeken vol geheimen en krakende houten deuren in landhuizen. Een echt nostalgisch repertoire speelt hij echter niet af. Onder de officiersjasjes in dikke wol, de gebreide kamermantels, de veel te grote hemden en de overal afhangende poëtische linten zitten ongestreken raw denim broeken, kaki army pants en kapottige, ruige truien, omgeslagen als was het hard zeil. Het Van Noten-defilé lijkt een tot leven gekomen Paolo Roversi-foto, weggerukt uit deze tijd en toch ademend en wel aanwezig in 1999. Een consequent en bewust georchestreerd beeld, meisjesboekenromantiek over jongens. Van Notens andere invalshoek op zijn in wezen stadse, niet meteen wereldschokkende kleding, roept bij een deel aanwezigen bewondering op, bij een kleinere groep ergernis, wat betekent dat Van Noten toch ergens een snaar raakt. Zelf houden we niet zo van de verweerde-wandelstokstijl, maar wie het goed kan brengen, verdient wel respect.

Miuccia Prada trekt ook het verleden in, letterlijk dan, maar vergeet haar walkman en mobiele telefoon niet. Haar mannenbeeld voor winter 2000 is een strenge en geconcentreerde distillatie van teutoonse thema’s, Oostenrijkse bergen, gelaarsde trek- en wandeltochten, gedisciplineerde jacht en sport. Een orde met orde: rechte kniebroeken, lederen schoenen en kuithoge bottines, een hoge rolkraag, een smalle kabeltrui, een stugge cape, een proviandtas, halflange jassen, gesloten met een brede ceintuur in de taille, grijs, bruin en kaki. Gesloten, dichtgeritst, paraat en klaar. Praktisch über alles, modern ook, en erg aantrekkelijk, want Miuccia Prada beseft als geen ander dat utilitair-militaire kleding in de eerste plaats een veredelende, erotiserende kracht heeft, hoe men het ook draait of keert. Door deze vestimentaire strekking te vertalen voor de skateboard-generatie, levert ze belangrijker werk af voor de mannenmode van de toekomst dan veel tijdgenoten. En landgenoten: Giorgio Armani heeft nu al volledige hoofdstukken in het 20ste-eeuwse modeoverzicht staan, en terecht, maar verdere heroïsche exploten als toen in de jaren tachtig lijken tegenwoordig uit te blijven. Zijn status is verworven, zijn stijl algemeen bekend. Meehollen met elke laatste trend doet hij niet, maar blind voor verandering is hij evenmin. In zijn hoofdlijn waait een jongere, lossere wind ( workerpants, duidelijk minder formele pakken dan voorheen), en bij Emporio zitten overal ritsen en klittenband verwerkt. En toch is het allemaal very Armani, en zo hoort het ook. De echte verrassing blijft uit, maar toch zijn we blij dat we nog nooit een gratuit toeters-en-bellensilhouet van Armani hebben gezien.

Velen beweren dergelijke zaken wel van Versace te kennen, maar naar negatieve zeloten luisteren we niet. En Donatella Versace doet dat klaarblijkelijk nog minder. De vroegere Versace-stijl is grondig aan haar visie aangepast: smal, dicht bij het lichaam en duister. Van de hele wintercollectie worden vooral de zwarte stukken op het podium getoond: lange jassen met wijde broeken, in onze ogen Italiaanse interpretaties van de vroege Raf Simons-look, maar ook parachutebroeken in leder en mouton retourné, en basketbal-singlets in liquide metalen schakels. Rock volgens het boekje, maar wel bijdetijds.

De Brusselaar Xavier Delcour doopt zijn debuutdefilé in Parijs Black Daimond en kiest ook voor de totems van de subculturele muziek: new wave dus zwart, disco dus glitter, punk dus tartan, androgynie dus nylon kousen. We hebben niets tegen clichés, maar wat flauwtjes opgesomd verliezen zelfs de sterkste beelden hun zeggingskracht.

Dirk Schönberger vaart dan weer beter met zijn hommage aan de mod-parka, verwerkt naar andere, meer robuuste proporties.

Bij Yves Saint Laurent Rive Gauche regent het herkenbare beelden uit het YSL-archief, terug opgediept door de jonge mediaheld Hedi Slimane, sinds een vijftal seizoenen de mannenontwerper van het huis. Zelf is hij zo eerlijk om toe te geven dat hij meteen ook zijn eigen fantasmes en voorkeuren op het YSL-podium wil etaleren, en die komen aardig overeen met het beeld dat allang bij zowat iedereen over Saint Laurent leeft. Luxe en decadentie dus, Helmut Newton zou jongens in plaats van vrouwen adoreren. Les ados van Rive Gauche hebben ragfijne metalen kettingen om, zwarte zijden smokings, openstaande witte, smalle hemden, blouses eigenlijk, en lederen hesjes. Tot daar kunnen we volgen, hoewel we er allang niet meer naast onze stoel voor vallen; witte truien met een gedrapeerde, omlaagvallende rolkraag of gedecolleteerde zijden topjes zijn echter de trop, niet omdat het ons tegen de borst stuit, maar omdat het ridicuul oogt. Een man mag op een pretty girl lijken, graag zelfs, maar niet op een jolie coiffeuse.

Bij Comme des Garçons lopen er jonge schelmen met zijden foulards rond hun gezicht geknoopt, zoals kuisvrouwen of oude dametjes uit de films. Anderen dragen corsages, en felgekleurde Hawaïaanse bloemenkransen, juwelen van Line Vautrain op de revers gespeld, tiara’s zelfs. Onder een wit, wijd flodderpak glimt een plooirok tot op de knie in goudlamé, geknobbelde ruches liggen in een verticale baan op een hemdsluiting. Grijze, zwarte, paarsroze en oranjerode kostuums (te lange jas, te korte broek) zijn aan de buitenkant afgewerkt met witte, contrasterende handsteken. En de krijsende trashabilly van The Jon Spencer Blues Explosion stottert door de boxen. Comme des Garçons heeft een up-seizoen, er wordt iets gevierd, en iedereen mag er het zijne van denken. Rei Kawakubo exploreert – hoera! – haar favoriete gevoel: disoriëntatie.

Gucci was dan weer koploper in een algemene trend voor de volgende winter. Bont voor mannen is weer helemaal terug, getuige de kilo’s vellen bij Ferré, Trussardi, Fendi (vanzelfsprekend) en Gaultier. Tom Ford maakte de meest overtuigende fourrurejas, mouwloos en kort, in gevlamd donkerbruin konijn, op een geborduurde jeansbroek, stijl Hell’s Angels.

Ten slotte hadden we graag ook Raf Simons bij een stijlrichting ingedeeld, maar dat lukt ons gewoon niet meer. Raf Simons is de stijlnorm geworden binnen de mannenmode, daar getuigen tientallen kopies op de Parijse en Milanese catwalks van, en toch kan niemand zijn look benaderen. Hij opereert autonoom, als in een cel met glazen wanden: iedereen kan naarbinnen kijken maar hoe het allemaal werkt, daar komt klaarblijkelijk niemand achter. Komt daar nog eens bovenop dat Simons zelf alsmaar beter wordt: zijn punk- en teenage-verwijzingen zijn nu, zonder ze te verloochenen, naar de achtergrond verschoven en maken ruim plaats voor een uiterst klassiek en haast traditioneel beeld, dat sterk, waardig, elegisch en vooral bijdetijds toont, door de doordachte coupes en in de hand gehouden, exacte belijningen.

Zijn wintershow, naar ons gevoel een van de beste die we ooit hebben gezien, overdondert en toucheert in z’n kaalheid en precisie. De sfeer is donkerder dan ooit, maar nergens grimmig, angstig of nihilistisch. Het schouwspel ontrolt zich als een lange, besloten processie, plechtig en statig. Een reeks jongens doemt op in een enkele, felwitte lichtbundel in een anders verduisterde zaal, zelfverzekerd, geen blik op oneindig, maar recht vooruit. Ze houden zwarte vaandels voor: “Disorder”, “Incubation”, “Isolation” en “Class of ’84” staat erop, songtitels van Joy Division, fanbrieven, geen sloganeske propaganda. Ze hebben opgeschoren haren en zwartgeverfde scheidingen en gaan hun bondgenoten voorop, gekleed in conische, halflange capes, over de schouder geslagen, of in ceremoniejassen en -hemden, allemaal in zwart of antracietgrijs. Sommigen dragen handgebreide truien met zware kabels of pulls in mat leder, met Burlington-motieven. Een verzameling eenlingen, die een zelfgekozen groep vormen, herkenbaar, afgelijnd en afgeschermd, vriendelijk en toch wat afstandelijk, bewust afgescheurd van de grijze massa, niet van de bewoonde wereld. Simons brengt een ei zo na uniek soort mannenmode, volledig geënt op de vestimentaire geschiedenis van de mannengarderobe, maar zo gepersonaliseerd en gecodeerd dat het vanzelf en dwingend vernieuwend wordt. Nu nog wachten op de K.Way van Raf Simons.

Peter De Potter / Foto’s Etienne Tordoir

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content