LET’S CHER
Vorige week heb ik mijn kleerkast uitgemest. Een huiselijke besogne waarmee ik u niet zou lastigvallen, zij het niet dat Cher precies hetzelfde deed. “Ik begin een nieuw hoofdstuk van mijn leven en heb besloten mijn persoonlijke omgeving te herschrijven”, deelde ze de wereldpers mee. Iets minder cryptisch : ze verkoopt zich de kleren van het lijf om haar stulpje in Malibu te kunnen verbouwen. En om niet helemaal als een inhalig kreng over te komen, schenkt ze een deel van de opbrengst aan een goed doel. Zijn die schaamlapjes- cum-vliegengordijn nog voor iets goed. Stiekem hoop ik dat ze die wijnrode satijnen avondjurk uit Moonstruck niet wegdoet. Die ze aanhad om met Nicholas Cage naar de opera te gaan. Stond haar beeldig waardoor Nicholas die in de film een bakker met één hand speelt, nog getroebleerder kijkt dan anders. Maar ik dwaal af.
Mijn eigen motieven om mijn kast uit te mesten zijn iets minder hooggegrepen en in één woord samen te vatten : vol. Als ik niet uitkijk, zakt het ding straks door de vloer, een verbouwing waarmee de onderburen niet blij zullen zijn. “Koop voortaan alleen nog iets als je tegelijk ook iets weggooit”, suggereerde een vriend onlangs. Alleen een man kan zoiets wreeds bedenken. Want laat ik nu het soort vrouw zijn dat nooit iets weggooit. Meer nog : van bijna elk kledingstuk kan ik me nog precies herinneren waar en in welke omstandigheden ik het kocht. De zwarte leren jas die ik op de Gulden Vlieslaan op de kop tikte na een interview met Will Tura in de Hilton. En ik ben niet eens een echte fan. Stel je voor wat een malheur ik gedaan zou hebben na een interview met Bruce Springsteen.
Aan de hand van mijn kleerkast kan ik niet alleen mijn eigen leven reconstrueren, maar ook de geschiedenis. Neem nu dat met verfspatten besmeurde T-shirt met de tekst Stay alive in ’85. Dat had ik aan toen ik op 1 augustus 1993 in een nieuwe woonst op een ladder stond en via de radio de dood van koning Boudewijn vernam. Bepaald geen royalist en toch onnoemelijk triest.
Wat mij tijdens het rommelen ineens ook opviel, was hoeveel ik door de jaren heen in mijn eentje heb bijgedragen tot het in stand houden van de vaderlandse textielindustrie. Neem nu die oranje en grijze, gebreide maliënkolder uit de afstudeercollectie van Dirk Bikkembergs. Mét bivakmuts en nooit gedragen. Een pakje van Dirk Van Saene uit de tijd dat hij in de Nieuwe Gaanderij een winkeltje had waarvan ik de naam niet kan noemen omdat het een quizvraag is elders in dit blad. Wél gedragen, want veelzeggend verschoten, vooral het turkooizen jasje in een soort stijve meubelstof. Een tricot driestuks van het merk Bassetti, getekend Marina Yee. Tijdloos, kan ik nog steeds aan. In tegenstelling tot een T-shirtje met sigarenbandjesbedrukking van Walter Van Beirendonck, waarvan ik me nog maar moeilijk kan voorstellen dat mijn bovenbouw er ooit in paste. En wat was de bedoeling van de aanschaf van het ultradamesachtige ensemble met gouden knopen van Natan ? Op de koffie gaan in Laken ? Wat daar hangt, is de aanbetaling voor een eigen huis, beweerde een ietwat cynische ex ooit. Een reden te meer om alles bij te houden en mijn eigen ModeMuseum te beginnen. Ook een goed doel, natuurlijk.
Linda Asselbergs
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier