:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Als u dit leest, regent het misschien alweer oude katten en honden. Nu ik dit schrijf, is het echter meer dan dertig graden. Te warm, vind ik. Ik heb het gevoel dat mijn laptop en ik ons in een vanillepudding bevinden, die in een benepen achterkeukentje tot stolling staat te komen. Los van dit kleine ongemak verkeer ik in een wat beduimelde stemming. Dat komt doordat ik vanmiddag het onkruid op mijn oprit met herbicide heb bespoten. Nu moet u weten dat ik herbicide eigenlijk haat. Pas na lang aarzelen heb ik mijzelf ertoe kunnen overhalen mij het spul aan te schaffen. Bekommernis om het milieu is mooi, maar moest het toch afleggen tegen het vooruitzicht weer urenlang op mijn knieën over scherpe steentjes te moeten kruipen, in een poging de wortels van paardebloem en distel uit de grond gesnokt te krijgen. Met tegenzin begaf ik me aan de arbeid, met op mijn rug zo’n knalgele container, door een fabrikant met zin voor ironie Flower Power gedoopt.

Ik moet zo ongeveer halverwege zijn geweest toen ik het zag : tussen de steentjes kropen tientallen, om niet te zeggen honderden lieveheersbeestjes. Ze waren in vol ornaat, met hun hooggewelfde lichaampjes en glanzende dekschildjes waarop met zorg de bekende zwarte stippen waren aangebracht. Piekfijn afgeborsteld, klaar om te vertrekken naar het grote voorjaarsbal, waar zij soortgenoten zouden ontmoeten om ijverig te werken aan het voortbestaan van de soort. Op dat schattige volkje had ik mijn vergif verneveld. Ik huiverde bij de gedachte.

Voor pissebedden en miljoenenpoten zou ik wellicht mijn hand niet hebben omgedraaid, maar lieveheersbeestjes figureren in kinderboeken en worden verafgood door iedereen die nooit helemaal volwassen geworden is. Zowat in alle talen is hun naam lieftallig of gewijd, van coccinelle over ladybird tot vaca de San Antón. Lieveheersbeestjes zijn als tenten met rode kruisen in de oorlog : daar schiet je niet op. Ik voelde me alsof ik een misdaad tegen de menselijkheid had begaan, maar besloot toch de oprit af te werken. De lieveheersbeestjes trokken zich op het eerste gezicht van mijn laffe sluipmoord niet veel aan. Nog glanzender dan tevoren vervolgden ze hun pad, dat door mijn toedoen haast zeker naar de andere wereld moet hebben geleid. Mocht er voor lieveheersbeestjes zoiets zijn, natuurlijk. Die gedachte lijkt me redelijk bizar, hoewel het mij nóg vreemder voorkomt dat er voor mensen een hemel of walhalla gereserveerd zou zijn terwijl bijvoorbeeld paarden, honden en kevertjes daarvan uitgesloten worden. In elk geval ben ik er vrij zeker van dat, áls er een hiernamaals bestaat, minstens twee van de vandaag vermoorde lieveheersbeestjes als bijzitters aan weerszijden van de opperrechter zullen plaatsnemen. Ze zullen voor mij een lang en kronkelend verblijf in het vagevuur eisen.

“Lieveheersbeestjes dragen deze naam al vanaf de Middeleeuwen, toen ze werden beschouwd als een gift van hogerhand omdat ze als larve en als volgroeid dier bladluizen en andere schadelijke insecten eten”, lees ik in de encyclopedie. Vijf uur na mijn laakbare daad krieuwelen die dwaze ladybirds nog steeds in mijn kop. Ik weet niet wat ik met dat gevoel moet aanvangen. Is dit wat mijn oude taaie nonkel Gust mij geleerd heeft, vraag ik mij af, verbaasd over mijn eigen teergevoeligheid. Ik zie hem nog staan, met zijn blauwe stofjas en aan zijn kop vastgegroeide klak, dreigend afgetekend tegen de duiventillen en de schapenwolkjes uit de jaren zeventig. Ik moet een jaar of zeven geweest zijn toen ik bij hem op bezoek was en een muis het dichtklappen van de val had overleefd. Ze zat er wel in vastgeklemd, maar was amper gewond geraakt. Helaas voor de muis. Nonkel greep haar en gooide haar in een emmer water. “Niet helpen”, siste hij, niet eens de moeite nemend het houtje uit de emmer te halen waaraan de muis zich telkens weer tevergeefs vastklampte. Het leek wel uren te duren voor ze uiteindelijk verdronk. Ik geloof dat ik nooit iemand zo intens gehaat heb als mijn nonkel die dag.

“Dat was om je te harden”, zei hij. “Je zal dat wel begrijpen, ooit.”

Inmiddels zit nonkel Gust al anderhalf decennium onder de zoden. Zijn aanschouwelijk onderricht in de wreedaardige werking van het universum heeft me maar weinig geholpen. Nog steeds voel ik een soort weekhartige betrokkenheid bij al wat leeft en dat ik zelf niet kan maken. Vanavond heb ik, als kleine boetedoening, zelfs zo’n vieze strontvlieg die tegen het raam danste bij de vleugels gepakt. In de streek waar ik vandaan kom, wordt ze misprijzend ‘maneschijter’ genoemd. Met iets van tederheid heb ik ze haar vrijheid teruggegeven. Na de lieveheersbeestjes kon ik een getuige à decharge goed gebruiken.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content