Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

De voormalige Poolse hoofdstad Krakau bezit een schat aan nauwelijks ontdekte bezienswaardigheden. De rust is een van de grootste troeven, de stad is nog vrij van toeristische invasies.

Aankomen in Krakau is een verademing: goddank bleef de stad het weinig benijdenswaardige lot van het onder de voet gelopen Praag bespaard. Toeristen zijn hier schaars. De eerste indrukken zijn hoopgevend: de kasseien van de Grodzka liggen er nog, die is omzoomd met pastelkleurige gevels. Galeries bieden etsen van hoge kwaliteit, getuigend van ouderwets vakmanschap; er huizen ook een paar serieuze antiquairs, die hun klanten met raad en daad bijstaan.

Twee oude vrouwen met een diadeem van bloemen staan lachend op het marktplein. Met zijn oppervlakte van vier hectare is dit het grootste uit de Middeleeuwen dat min of meer gaaf bewaard is gebleven. Pal in het midden staat de Lakenhal. Daar heerst een koortsachtige commerciële activiteit, verdeeld over de talrijke stalletjes. Op het marktplein zelf trekken twee stalletjes de aandacht, maar vooral het tapijt van duiven eromheen. IJverige kinderen laten die nu en dan opvliegen.

Vanaf de hoogste toren van de Mariakerk wordt de dag ingedeeld door de trompettist, op het uur blaast hij een lang aangehouden toon. Die traditie houdt al eeuwen stand en is een hommage aan de allereerste blazer die de inwoners van Krakau waarschuwde voor een aanval van de Tartaren. Tijdens dat alarm werd de trompettist getroffen door een pijl van de vijand.

Velen kennen Krakau van naam en reputatie, toch zijn weinigen er ooit geweest. De vooroordelen zijn overeind gebleven: te ver, te moeilijk, te onbegrijpelijk. De oude stad, de enige Poolse die tijdens de oorlog niet werd platgegooid, illustreert de culturele rijkdom van een zo vaak verscheurd land. Wie herinnert zich dat Krakau al in de eerste helft van de elfde eeuw Polens hoofdstad werd? Dat de beroemde Academie er al in 1364 werd opgericht, waardoor de stad een van de belangrijkste wetenschappelijke centra in Midden-Europa werd? Of dat ene Nicolaus Copernicus, in het Pools Mikolaj Kopernik, er studeerde en aan het begin van de zestiende eeuw ontdekte dat de aarde niet het middelpunt van het heelal is, maar om de zon draait.

De glorie van toen heeft wat van haar glans verloren, maar de monumenten zijn gebleven en worden inmiddels gekoesterd. Maar overal loert de vooruitgang, in allerlei gedaanten. Een paar kilometer buiten de stad werd onder het communistische regime de modelindustriestad Nova Huta uit de grond gestampt, die houdt het omliggende land al jaren in haar fabrieksrook gevangen. In de binnenstad zelf aarzelen de bewoners tussen vernieuwing en behoud. McDonald’s vond de weg naar Krakau, de fastfoodtent wordt bevolkt door luidruchtige dertienjarigen en jonge moeders met baby’s.

In de zijstraten van de grote markt koesteren de huisjes nog bescheiden schatten én de sfeer uit vervlogen tijden. Maar de hoofdstraten van de oude stad hebben op de benedenverdieping weinig traditioneels overgehouden. Cardin is hier al, Reebok, Benetton en McDonald’s.

In café Larousse, met amper plaats voor vier tafeltjes, is de muur behangen met uitvergrote platen uit de beroemde dictionnaire. Een zwijgende jongen serveert uitstekende espresso aan de schaarse bezoekers, een schrijvende medemens en een verliefd paar. Buiten, elk op een straathoek, wachten fruitverkopers geduldig op hun klanten. Op het trottoir verkoopt een vrouw zelfgemaakte cakes op een bordje, terwijl een oudere heer leurt met een bos paraplu’s.

De inwoners zijn vooral trots op de Wawel-heuvel, de versteende herinnering aan het culturele, religieuze en politieke verleden. Met als trekpleisters het kasteel, dat van de elfde tot het begin van de zeventiende eeuw als koninklijke residentie fungeerde, en de kathedraal, waar de Poolse koningen werden begraven. Het oorspronkelijke kasteel werd aan het begin van de zestiende eeuw vervangen door een renaissancegebouw, opgetrokken met de hulp van Italiaanse artiesten. Die zetten hun schouders onder een werk dat uiteindelijk zou resulteren in een van de mooiste renaissancevoorbeelden in Europa.

Nu huisvest het kasteel musea en vergaapt het bezoek zich aan de beroemde dertig houten hoofden, gesneden door Sebastian Tauerbach. De hoofden steken uit het plafond, één per cassette, en kijken in een vreemde houding neer op het publiek, alsof de bijbehorende lichamen een etage hoger worden vastgehouden. Eén vrouwenhoofd draagt een doek voor de mond.

De reusachtige zalen hebben tegelkachels in de hoeken. Verbaasde schoolkinderen, begeleid door drie nonnen, troepen samen voor het wandtapijt met de draak. Je vindt er een portret van de Spaanse koningin Elisabeth Bourbon, geschilderd door Rubens. Er zijn zalen vol zadels en paardentuigen, en wapens bij dozijnen. Eén zadel trekt de aandacht: het werd geschonken door sultan Mustafa II, ter gelegenheid van het vredesverdrag van Karlovitz, in 1699. De collectie bevat voorts een huisaltaar uit Augsburg, een verzameling harnassen en wandtapijten van Sigismund August.

In de kathedraal, waarvan de oudste delen romaanse elementen uit de elfde eeuw bevatten, liggen de grote Polen begraven. Zoals de heilige Stanislas, ooit bisschop van Krakau, gedragen door vier knielende engelen. Hier vinden de Polen elkaar terug in de verering van hun lokale bisschop of van de heilige koningin Jadwiga. Aan heiligen hebben de Polen geen gebrek en het geloof is er springlevend.

Ook voor wie weinig tijd heeft, is de Wawel-heuvel een must. Na het bezoek, afdalend naar de binnenstad, neem ik in een slentertempo de bochtige Kanonicza, de prachtige, sfeervolle renaissancestraat.

Nergens wordt meer gebeden dan in Polen. En waar kan dat beter dan in de Mariakerk, waar van alles te veel is en het bezoek schuifelend naar het altaar vordert. Het meesterwerk van Veit Stoss is overweldigend. Het bezoek is een must, maar niet voor lang, want je loopt er al gauw de gelovigen voor de voeten.

Ik steek het marktplein over naar Europejska, een café met een bordeelachtig rood interieur, een bar ouwe stijl, met een piano en een oude grammofoon. Achter de bar, in drie spiegelnissen, staat een indrukwekkende collectie sterke drank. Misschien wordt Toulouse-Lautrec er straks tot leven gewekt en verschijnen zijn modellen vanachter het gordijn.

Voor het avondeten verkies ik de eenvoud van het wat vervallen Camelot, een café dat zoveel meer is dan een dranktent. De keuze aan slaatjes en desserts is er wel zeer beperkt. Je treft er stamgasten van diverse pluimage en het theater is nooit ver weg. De bezoeker kan er zich opwarmen aan de gezelligheid: witgekalkte gewelven, beschilderde houten poppen, allerhande vogels, een houten vloer en een pittig bordeauxkleurige achterafkamertje. Bovendien liggen er Engelse kranten, voor bij de koffie.

Opeens is het oude Polen er weer: een rij Lada’s, Skoda’s, Trabants en een enkele FSO, geparkeerd langs een schaars gevuld marktplein. Boeren en vrouwen met treurige gezichten zitten achter een handvol appelen. Mannen met ruwe gezichten en werkmanshanden eten soep. Om de hoek, aan de Isaac-synagoge, waar ik zes zloty betaal om de ruimte te betreden waar muurschilderingen met teksten worden blootgelegd, wacht nog meer rauwe droefheid. Op een kingsize televisietoestel worden die typische films gedraaid: ondergesneeuwde straten en karren, volgeladen met meubelen en getrokken door ondervoede paarden.

“U kunt voor 18 zloty een linnen keppeltje kopen”, zegt de man aan de ingang, terwijl ik in de mand met papieren exemplaren graai en er eentje op het hoofd zet.

Tussen levensgrote foto’s van volwassen figuren, gedetoureerd en op houten silhouetten gekleefd, slalom je naar de volgende ruimte. Muren vol foto’s van slachtoffers, portretten van somber kijkende mannen met een gele ster op de kraag, beelden van overvolle straten met mensen in lange, dikke jassen. Stalletjes zoals ik er daarnet buiten heb gezien, maar met nog minder koopwaar. Op de achtergrond zingt en treurt een prachtige, klagende vrouwenstem.

Ik vorder langs de lege banken en kijk naar de stille beelden, me behoedzaam bewegend zodat het keppeltje me niet ontglipt.

Dan komt er weer een andere film. The removal to Cracow ghetto. Het lijkt altijd winter in Krakau. Een glimlachende, maar vermoeide man kijkt in de lens, aan een juk op de schouders torst hij twee emmers. Trams snijden door het straatbeeld. Karren, beladen met lijken. Graatmagere, naakte lichamen.

Later, in Szeroka, sta ik voor een steen met een opschrift. Plan of meditation upon the martyrdom of the 65.000 Polish Citizens of Jewish nationality from Cracow and its environs, killed by the Nazis during World War II.

Op het joodse kerkhof krijg ik een linnen keppeltje. De grafstenen baden in een zachtglooiend tapijt van bladeren met daartussen hier en daar gele chrysanten of een paars lint. De wortels van de bomen hebben de tegels opgelicht. De stenen, chaotisch door elkaar geplaatst, wijzen allen kanten uit. Een laatste eer voor de Wieners, de Krupniks of de Mosbergs. Als ik het keppeltje terugbreng, wordt me een koekendoos met een gleuf in het deksel gepresenteerd. De boodschap op de doos is met onvaste hand geschilderd: for renovation.

Ik wil het bezoek aan deze wonderlijke stad op een vrolijker noot afsluiten. Er staan nog prachtige schilderijen op het programma en het beroemde astrolabium in het museum van de Jagiellonische universiteit. Op weg naar het Czartoryski-museum in het stadscentrum zet ik er stevig de pas in en loop daardoor de ingang voorbij. Die is ook zo onopvallend, alsof men zeker wil zijn dat alleen de gemotiveerde bezoeker langskomt.

Ik kom vooral voor Leonardo da Vinci’sDame met hermelijn, die helemaal voor haar alleen een kamertje heeft toegewezen gekregen. Het is er ontroerend stil en ik vergeet de tijd. Terwijl ik nog zoveel te goed heb: een Turkse ceremonietent, faience, porselein en een prachtige portrettengalerij, die op zich al de verplaatsing waard is. En dan is er nog het Landschap met de Barmhartige Samaritaan van Rembrandt.

Met een voldaan gevoel loop ik daarna door de stad. De avond neemt Krakau snel in en het valt op hoe spaarzaam het marktplein verlicht is. De straten rond de markt tellen veel juweliers. In Florianska word ik aangeklampt door zwaar geschminkte boerenvrouwen in dikke overjassen. Ze wijzen naar etalages en ik hoef maar één van hun woorden te begrijpen: gold.

In deze straat vind je ook veel schoenenzaken, galeries met moderne kunst en slechte Afrikaanse beeldjes. Het wordt wat veel: zoveel ellende en zoveel schoonheid in één dag. Ik strijk vermoeid neer in Pozegnanie z Afryka, een buitengewoon sfeervol huis voor de koffieliefhebber, die er de keuze krijgt uit tientallen soorten. En zich kan vergapen aan een kleine expositie van allerhande koffiekannen en -machines. De toog wordt grotendeels ingenomen door kleine brandertjes, waarop de kannetjes worden klaargestoomd. Door Agatha, de bazin, laat ik me een Amaretto aanprijzen.

’s Avonds keer ik voor de laatste keer terug naar het me inmiddels zo vertrouwde Camelot. Het is er druk-gezellig en Sinatra zingt op volle kracht Night and Day you are the One.

Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content