Jérôme Abel Séguin
Jérôme Abel Séguin, die vooral geen designer wil zijn, creëert op een Indonesisch eiland objecten en meubels van een verfrissende eenvoud. Niet zelden indrukwekkend groot en uit één blok massief hout. “Geen verspilling,” zegt hij zelf, “maar een privilege.”
“Noem me geen designer”, zegt Jérôme Abel Seguin in zijn Parijse studio in de rue Etienne Marcel. “Ik heb alleen maar objecten bijeengebracht, decors en vitrines gebouwd voor klanten als Hermès, Louis Vuitton of Air France, meer niet. En tussendoor altijd voor mezelf gewerkt. Het klopt dat ik een klassieke, artistieke vorming heb genoten, maar een designer? Nee toch.”
Tien jaar geleden streek Séguin, die door de luchtvaartmaatschappij UTA gedeeltelijk in vliegtuigtickets werd uitbetaald, in Indonesië neer en raakte er danig van streek. “Die reis en die kennismaking waren niets minder dan een openbaring. Ik zag mijn oude kinderdromen terug, de verhalen van Robinson Crusoë, Robert Louis Stevenson. Kreeg er opeens een onweerstaanbare drang om aan zee te gaan leven, met hout te gaan werken. Misschien nog meer dan de plek heeft het materiaal me aangesproken. Want de plek was nog niet waar ik zijn moest: Bali is erg toeristisch, dus moest ik verder zoeken.”
JAS en zijn Indonesische vriend Putu Aryasa vonden uiteindelijk ten oosten van Bali een microscopisch klein eilandje, waar inlanders in een afgelegen vallei aan de voet van de Tambora-berg uit blokken massief hout prauwen maakten. “Ik heb daar drie dagen als een verslaafde doorgebracht, geobsedeerd door het materiaal en het handwerk, door de eenvoudige technieken. Toen ik uiteindelijk moest vertrekken, heb ik mezelf gezworen om er terug te keren en er te werken. Ik ben niet zo’n fan van Jean Genet, maar ik moet toegeven dat zijn uitspraak créer c’est parler de l’enfance, c’est toujours nostalgique me op dat moment zeer helder voor de geest stond. Ik keerde terug, maar vestigde me er niet meteen. Aanvankelijk sleepte ik nog objecten en grondstoffen mee om die in Parijs naar mijn hand te zetten, maar ik begreep al snel dat dat regelrechte waanzin was. In Parijs vind je noch de grondstoffen, noch betaalbare werkkrachten, en objecten als deze kunnen eigenlijk alleen maar ter plaatse ontstaan.”
Toen Séguin definitief naar Indonesië terugkeerde, wist hij haarfijn hoe de rest van zijn weg er zou uitzien. Met een ploeg lokale werklui bouwde hij een huis waarin minimalistische lijnen en volumes overheersten en dat groot genoeg was om er te wonen en te werken. En met zicht op zee. Hij zocht een team van lokale mensen bijeen die vooral geen opleiding als timmerman of beeldhouwer mochten bezitten, omdat ze dan volgens een werkmethode zouden werken die niet meer te veranderen viel. “Ik wilde geen objecten zoals die in Indonesië worden vervaardigd, omdat de decoratie daarin centraal staat. Ik wilde de objecten creëren die ik in mijn eigen hoofd had en zocht naar vaklui die me konden helpen om mijn uitgepuurde, minimalistische ideeën vorm te geven. Mijn aandacht ging dus eerder naar mensen met een nog onbevangen blik, een liefde en een sensibiliteit voor het hout. Handarbeiders die ik kon vormen naar mijn eigen inzichten. Voor een groot deel van hen lukte dat aardig, want Indonesiërs zijn nu eenmaal levendig en snel. Maar echt vlot ging het in het begin niet, omdat die minimalistische aanpak hen vreemd was. Pas toen ik de objecten in de context van mijn huis zette, begrepen ze waar ik naartoe wilde.”
Jérôme Abel Séguin, die sinds vijf jaar een groot deel van zijn dagen op het Indonesische eiland Sumbawa doorbrengt, in een huis dat tegelijkertijd atelier en showroom is, had nooit afgewerkte objecten en nog veel minder afgewerkte tekeningen voor ogen. “Ik vertrek van ruwe schetsen, de rest ontstaat empirisch, ik vind dat alles nog voortdurend moet kunnen veranderen. De afgewerkte objecten waarover ik nog twijfels koester, laat ik naar mijn huis brengen. In die minimalistische omgeving merk ik meteen of ze er thuis horen. Is dat niet het geval, dan moeten ze terug naar het atelier, wordt er verder aan gewerkt, tot het overbodige is weggeschaafd.”
De oogst die JAS de jongste jaren bijeen heeft gebracht, is niet onaardig: chaises-longues, banken, tafeltjes, houten paravents. Zijn meest bekende werk is de mur de bois (uit 1991), een golvend soort paravent van massief hout waarvan het oorspronkelijke exemplaar aagekocht werd door het Fonds national d’art contemporain in Parijs. De houtmuur is helemaal nieuw, ontstaan uit het niets. Maar dat hoeft voor Séguin geen wezenlijk aspect van een object te zijn. Vele andere van zijn ontwerpen zijn niet nieuw, maar veeleer aanpassingen van bestaande gebruiksvoorwerpen. Séguin laat bestaande objecten in een andere omgeving hun eigen, tweede leven leiden, of zoekt ze juist te transformeren. Zoals de mortieren uit teak waarin bloem gestampt wordt en die vaak honderden jaren gediend hebben, zodat hun voet die in de aarde vastzit helemaal aangevreten is. Voor de inlanders zijn ze versleten, maar niet voor Séguin. “Ik laat ze opnieuw bewerken en op hun kop zetten, zodat de voet als een koraal aan de bovenkant zit. Ik noem ze fleurs de bois, op zichzelf staande voorwerpen waarin de tand des tijds en de eigen vormen hand in hand gaan. Nu heb ik plannen om er dertig van te maken en die samen te zetten, als in een tuin. Een gigantische klus omdat het polieren eindeloos lang duurt, al zou je dat op het eerste gezicht niet zeggen. En dat is maar goed ook: ik hou ervan dat je dat niet aan het voorwerp ziet.”
De prauwen laat Séguin zo goed als onaangeroerd; hij zet ze alleen in paren of trio’s op een kleine voet samen. “Dan zien ze eruit als een kleine vloot, en door die bescheiden sokkel lijken ze ook nog te zweven in de lucht, zoals vroeger op het water. De beweging van het water wordt gesuggereerd. Die prauwen hebben geen verandering nodig, ze zijn van een onwaarschijnlijke schoonheid. Ontstaan uit een massief blok hout die slechts met twee voorwerpen wordt bewerkt: een bijl om de boom om te hakken, en een balbingu om het overbodige hout uit te hollen. Die balbingu is op zichzelf alweer fascinerend in zijn eenvoud. Je hakt een boom, je holt ‘m uit, je schaaft ‘m bij.”
Bijna alle objecten van Séguin ontstaan uit één blok massief hout, monolythisch, zodat de verwantschap met beeldhouwwerk evident is. Zelfs de imposante muur van hout ontstond uit één blok. Dat lijkt op het eerste gezicht een enorme verspilling. “’t Is maar hoe je het bekijkt. Het monolythische karakter dat ik nastreef, maakt het object op zichzelf al uitzonderlijk. Massieve blokken zijn immers steeds moeilijker te vinden, zeldzaam. Daar zit de eerste uitdaging. Ik hou niet zo van snel klaar, en ook niet van voor de hand liggende oplossingen. Noem het een geestesgesteldheid. Ik droomde altijd al van een eenvoudig leven, maar wel op een uitzonderlijke plek. In onze wereld van vandaag is dat hoe langer hoe meer een grote luxe. Een échte vorm van luxe, een privilege. Hetzelfde geldt voor deze objecten. Het zou eenvoudiger en goedkoper zijn ze uit losse stukken op te bouwen, maar daardoor ook weer een stuk banaler. Terwijl ik juist wat anders wil en graag even verder zoek. Maar nooit in de richting van het zogenaamde design. Als ik zeg dat ik absoluut geen designer ben, heeft dat te maken met het cerebrale, berekende karakter van design. Design is voorbestemd, beantwoordt aan een duidelijk lastenboek, wordt technisch zeer uitgewerkt, en daardoor ontbreekt het het design aan leven. Design vloeit niet mee met de de beweeglijkheid van het leven. Het is verstard, is te streng, te nauwkeurig. Op de een of andere manier wil design verbazen, er zit altijd wel een truukje achter. En een uitgebalanceerde kostenberekening. Niet echt mijn voorkeur, ik lig er niet wakker van dat mijn objecten niet comfortabel zouden zijn, of juist wél een fortuin zouden kosten. Mijn enige beperking ligt in de omvang en de kwaliteit van het stuk massief hout. En in het besef dat je nooit op voorhand weet of het lukt. Want vergis je niet, doordat hout leeft, weet je nooit met zekerheid hoe het op de behandeling zal reageren. Het probleem valt gedeeltelijk op te lossen door waardevolle stocks van doorleefd en gedroogd hout te zoeken. Ondertussen heb ik natuurlijk zo mijn adressen, verkopers op Bali weten nu wel wat ik zoek, ik ken Chinezen die oude stocks hebben liggen. Een groot blok massief, oud hout is tegenwoordig al een uitzonderlijke vorm van luxe. Maar een luxe die me bijzonder aanspreekt. Ik ben nu 48, wil steeds verder gaan in dat uitzonderlijke en in die minimalistische aanpak. Terwijl ik in gedachten ook voorwerpen van steeds grotere afmetingen zie.”
“Natuurlijk is het geen eenrichtingsverkeer en heb ik in Indonesië niet alleen mijn stempel gedrukt op mijn team, door mijn instructies door te geven en mijn aanpak en ideeën er steeds opnieuw in te hameren. Ik heb ter plaatse ook zelf veel opgestoken. De mensen die met me werken, hebben me geleerd wat geduld is. Dat je een voorwerp altijd opnieuw kan gebruiken in een andere vorm. En dat het leven nu geleefd wordt. Dat klinkt allemaal aardig en wijs, maar in dit soort werk vormt die levenswijze ook een voortdurend terugkerend probleem. Als westerling ben je gewend om te plannen, terwijl zij helemaal niets in de toekomst projecteren. Daardoor wordt het zeer moeilijk om hen iets voor ogen te houden dat pas twee of drie weken later zal gebeuren. En ze maken geen onderscheid tussen werk en privé. Als ik iemand een opmerking maak over zijn werk, komt dat hard aan. Dan krijg je een reactie van: je houdt niet van me. Ik begrijp wel dat ik daar in het paradijs leef, maar ook dat dat paradijs, àls ik er wil creëren, een stevige meester behoeft. Ik besef ook dat mijn inspiratie niet alleen uit die omgeving kan komen. Het leven daar is schitterend, maar niet voldoende. Daarom kom ik een paar keer per jaar naar Parijs, om het contact met de realiteit niet te verliezen. Dan loop ik tentoonstellingen af en ga vrienden-artiesten bezoeken. Anders verlies je voeling met de dingen.”
We lopen door de Parijse showroom van JAS, waar naast eigen werk ook kleine objecten en houten sieraden uit Indonesië zijn bijeengebracht. Later, bij een koffie in de buurt, vat de Fransman de essentie van het werken met de verschillende houtsoorten samen. “Niemand beter dan Jean Genet heeft omschreven waar het allemaal om draait: le talent c’est la politesse à l’égard de la matière, il consiste à donner un chant à ce qui était muet. Talent wordt weerspiegeld in het respect dat je hebt voor de grondstof waar je mee werkt, het bestaat erin een stem te geven aan wat stom was.”
De houten objecten en sculpturen van Jérôme Abel Séguin zijn van 1 tot en met 31 oktober te zien bij Zebrano, Minderbroedersrui 33, 2000 Antwerpen. Open van maandag tot en met vrijdag van 12 tot 18 uur en op zaterdag van 12 tot 20 uur. Info: Tel. en fax (03) 213.09.36.
Pierre Darge / Foto’s Jean-Patrick Meert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier