Jean-Pierre,

Uzès, april 2008

Onder de lage arcaden van de place Dampmartin keek ik gisteren door het regengordijn naar de jonge blaadjes van de platanen op het pleintje en naar het sierlijke silhouet van een torentje op de achtergrond. Hoewel het weer niet veel slechter kon, herkende ik moeiteloos de onwezenlijke schoonheid van dit kleinood. Uzès leek wel uitgestorven, de tarte sucrée tutti frutti sur crème d’amandes was op, maar toch voelde het eerste graafschap van Frankrijk aan alsof ik er altijd al thuis was geweest. De oude gevels oogden stoer en toch elegant, doorleefd maar boordevol karakter. Op de smalle balkonnetjes genoten de bloempotten achter fraai gesmeed ijzerwerk van hun natte lentebeurt. Uzès oogde een beetje zoals ik Jeanne Moreau in haar nadagen zie : gegroefd en met een doorrookte stem, maar juist daardoor aantrekkelijker dan ooit.

En terwijl ik daar op het terras van de Au Suisse d’Alger zat, en luisterde naar het pletsen van het water uit de goten en de stem van een zwaarlijvige buurman met een Napolitaanse moeder en een Belgische vader, spookte de vraag weer door mijn hoofd die me al zolang bezighoudt : zou ik op een dag in het Zuiden kunnen aarden? Dat wil zeggen, zonder heimwee en zonder spijt. Ik betrapte mezelf erop dat ik almaar vaker halt houd bij vastgoedkantoren en nareken dat mijn droom zowat een miljoen euro zou kosten. Te duur dus.

Ondanks de sombere berichten van de météoagricole die een lokale wijnbouwer me daags voordien liet horen, verkoos ik koppig door te zetten, want ik was vastbesloten de middeleeuwse tuin te bezoeken. Daar dacht ik opeens aan je tuinfoto’s en je eigen rusteloze reizen, vergaapte me aan onbekende planten, herkende de sierlijke belladonna waarvan de naam alleen al tot dromen aanzet. Kenners weten dat die verwijst naar Italiaanse vrouwen in de renaissance die – niet zonder risico volgens een begeleidende tekst – het sap ervan in een hoekje van de oogleden lieten druppelen om de pupillen te vergroten.

Toen ik de tuin verliet, kreeg ik een beker citronelleenréglisse toegestopt, pour réchauffer le coeur, zei de vrouw aan de ingang nog troostend. Maar warm kreeg ik er niet van. Ik zwierf van portaal naar afdak, van overdekt terras naar arcade, om op het terras te belanden van die onbekende Zwitser in Alger, net op tijd om die onbekende buurman een onvergetelijke zin te horen uitspreken : ” Ma nièce est la triplette des emmerdeuses.”

Toen mijn koffie en mijn geduld op waren, haastte ik me naar de Sint-Etiennekerk die me al eerder was opgevallen door haar golvende gevel. Aangetrokken door een koor van zingende vrouwen liep ik het donkere en koude interieur in en trakteerde mezelf op een kaars (één euro, het glaasje met de beeltenis van de heilige maagd inbegrepen). Terwijl de onzichtbare vrouwenstemmen onvermoeibaar bleven doorgaan, zegde ik mijn gebruikelijke gebeden op en voegde daar de vraag aan toe om inzicht te krijgen in het snel verwerven van één miljoen euro.

Vanmorgen keerde ik in Uzès terug, zocht me een terras uit op de kleine ring, kocht de Figaro, bestelde een espresso en liet me door de zon opwarmen, want mijn bede voor beter weer was inmiddels verhoord.

Jean-Pierre, ik weet niet precies waar God in Frankrijk leeft, maar even voelde het alsof ik op zijn plaats zat.

Pierre Darge reist gedurende zestien weken snel en ecologisch per tgv naar Zuid-Frankrijk om er van het leven te proeven. www.nmbs.be

Zijn vijfde brief is aan journalist-fotograaf Jean-Pierre Gabriel gericht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content