Holst van de nacht
Reacties: jp.mulders@skynet.be
Drie uur ’s nachts is het en ik zit in mijn woonkamer te lezen. Interview met een treinbestuurder, in een krant waarin bijna vis was verpakt. “Geen twee zelfmoorden zijn hetzelfde”, zegt deze machinist, acht keer uitgekozen door mensen die uit het leven wilden stappen. “In de streek rond Dendermonde stond een man op het spoor met een Mariabeeld naast zich en een zeis in de hand. Hij lachte toen ik op hem afreed.”
Voor u mij van afwijkende hobby’s verdenkt : het bij nacht en ontij lezen van dergelijke jobstijdingen is geen courante bezigheid van mij. Ik kon de slaap niet meer vatten, iets dat mij vaker overkomt.
Vroeger nam ik dan weleens een halve Xanax. Wonderlijke pillen zijn dat. Ze nemen je vrees weg en geven daar veel voor terug. Het gevoel dat je een stelletje vastkokende aardappels bent, bijvoorbeeld, die in een gezellige achterkeuken staan te pruttelen op een laag pitje. Knus gevoel, maar niet zo handig, vooral omdat je meestal blijft doorsudderen tot halfweg de volgende dag – als je allang weer op de nuchtere werkvloer staat van het bedrijf waar je een inkomen bijeen moet zien te sprokkelen. Tegenwoordig neem ik dus niets meer tegen slapeloosheid. Ik wil het leven voelen in al zijn groezelige grootsheid, liever dan het te dempen met de laffe stootkussens der farmaceutica.
Na me een eindeloos aantal keren te hebben omgedraaid, begeleid door hartstochtelijk gevloek, gooi ik woest het donsdeken van me af. Ik begeef me door de kille gang naar beneden, warm een kop Chocomel light en schop in één moeite door de kat buiten. Zelfs midden in de nacht voelt die zich niet te beroerd om te jagen op een blikje volledig diervoeder met rund. Ik installeer mij in mijn lederen fauteuil, die kil en onherbergzaam aanvoelt, zoals het lederen fauteuils betaamt. De buizen daarentegen tikken vrolijk en verlenen de woonkamer een zweem van gezelligheid. Het vooruitzicht op wat lome warmte, die zich zo dadelijk vanuit de verwarmingsketel op zolder door de rest van het huis zal verspreiden op voor mij ondoorgrondelijke wijze.
Dit is het holst van de nacht, besef ik. Ik laat de uitdrukking, die ik altijd mooi gevonden heb, over mijn tong glijden en proef ze als gloedvolle wijn. Ze doet me denken aan boerderijen in het maanlicht. Aan knotwilgen, slotgrachten en holle wegen. Aan spookachtige gedaantes die waardig walsen in het midden van een grasland. Ik heb altijd al fantasie gehad. “Dat wordt nog eens je ondergang, Mulders”, zei een leraar wiskunde in het derde middelbaar, nadat het prille geraas van hormonen mij een barslecht rapport had bezorgd. “Het is vijf voor twaalf voor jou.” Twee weken later sukkelde hij met zijn kop tussen een deur, waarachter een lift net bezig was van verdieping te veranderen. Je zult het altijd zien.
“De verschrikkelijkste gedachte is dat je die mensen levend en wel voor je ziet staan en een paar seconden later vind je er niets meer van terug”, zegt mijn treinbestuurder. Laat dat nu het gevoel zijn dat ik ervaar bij al die natuurlijk overledenen die ik gekend heb. Ik zie ze nog het gras afmaaien, aan de tapkast zitten, stoer een kroonkurkje platknijpend tussen wijsvinger en duim. Het volgende ogenblik waren ze verdwenen. Even grondig uiteengespat als de man die mijn machinist in de buurt van Kortrijk wegmaaide. “Ik heb niets te maken met die fraude”, stond er op een briefje op zijn borst.
Het holst van de nacht strekt zich verder uit dan de slapenden in hun rechtschapenheid durven vermoeden. Wekelijks werpen drie mensen zich onder een trein, lees ik in de krant. Per jaar telt Vlaanderen 1100 zelfmoordenaars. Amper een kwart van die vermaledijden zijn vrouwen. Zijn vrouwen gelukkiger, of kunnen ze alleen maar beter omgaan met hun ongeluk ? In het holst van de nacht vind ik dat vermoeiende vragen. Ik gooi de krant bij het oud papier en trek naar boven om nog een uurtje te pitten, terwijl om me heen de wereld ontwaakt.
Beneden sleept een vroege vuilniskar zich door de straat. Ik prijs me gelukkig dat ik op dit uur van de dag niet naar restafval hoef te graaien. Tien procent van de Vlamingen is depressief, heb ik ook nog gelezen, en dat de meeste slachtoffers verkiezen zich ’s ochtends voor de trein te gooien. Ongeveer op dit moment dus, waarin ik eindelijk de slaap vind. “De meesten lachen”, hoor ik de treinbestuurder nog zeggen van zeer ver, met een stem die zo vervormd is dat het lijkt alsof hij helium heeft ingeademd. “Ze kijken de dood recht in de ogen. Alsof ze weten dat het onontkoombaar is.”
JEAN-PAUL MULDERS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier