Het lastige aan zwemmen is dat je er een redelijke hoeveelheid water voor nodig hebt. Voor de lol wil ik thuis wel eens op mijn buik in de badkuip gaan liggen, wat met wat goede wil een soort vakantiegevoel geeft, maar mensen met een zwakke rug zou ik het niet aanraden.

Op zoek naar verkoeling in een iets uitgebreider wateroppervlak kwam ik vorige week terecht in Boekenberg, ’s lands grootste biologische zwemvijver. Back to the roots als het ware, want in dit stukje Antwerpse rand ben ik zo niet geboren, dan toch getogen. Ik weet nog hoe verleidelijk het gejoel in het zwembad ( zwemdok in het Deurne-Zuids) tot onze woonkamer doordrong, waar ik met mijn zwemkostuum onder mijn zomerjurk ongeduldig zat te wachten tot de grote mensen hun mysterieuze en in mijn ogen volstrekt overbodige besognes afgehandeld hadden en we eindelijk de roep van het water konden volgen.

Toen ik een jaar of twaalf was, mocht ik alleen gaan zwemmen ; in die onschuldiger tijden waren pedofielen genadig afwezig in ons referentiekader. Wel deed ik in het toen sombere groenbruine water een vast vriendje op dat zo’n drie jaar zou meegaan, niet slecht toch voor een in modder ontloken relatie.

Sinds het bad biologisch werd en het water fluwelig lichtgroen is er veel veranderd, maar niet de curieuze rituelen waarmee de naar verfrissing smachtende landrot zichzelf te water laat. Rituelen waar ik graag naar mag kijken. Het begint al onder de verplichte douches, die bedoeld zijn om de mens van het ergste vuil te ontdoen voor hij het ruime sop kiest, maar waar de meeste individuen met opgetrokken schouders doorheen sprinten in een poging de waterdruppels zo efficiënt mogelijk te ontwijken. En daar staan ze dan omzeggens droog aan de rand van het bad, als Mozes voor de Rode Zee die het vertikt terug te wijken.

Mannen laten zich in twee categorieën verdelen. Macho’s slaken een hartverscheurende tarzankreet en duiken in een min of meer deskundige hoek de plomp in, waar ze een ogenblik later luid snuivend uit opstuiven, in de hoop dat iedereen keek. Het meer bedachtzame type maakt polsen, gezicht en nek nat, zoals zijn moeder hem dat geleerd heeft, dompelt zich vervolgens met een air van onvermijdelijkheid onder en constateert wat elke sterveling vóór hem al deed : “Eens dat je erin bent, is ’t goed.”

Vrouwen aan de rand van het water hebben vaak iets van een kat : voetje voor voetje dalen ze van de trap af, de armen ietwat krampachtig evenwijdig met het water, tot het waterpeil tot net onder hun borsten reikt. Intussen kijken ze hun partner smekend aan : “Niet spatten !” Helaas, spatten zit ingebakken in de mannelijke genen, je kunt een hond net zo goed vragen niet te blaffen. En nee, er staat geen leeftijd op en het overstijgt elk onderscheid in cultuur en opleiding. Kijk naar dat koppel zeventigers dat dapper zij aan zij het water in loopt. “Toe nou schat”, smeekt zij, maar flatsch, flatsch, het is sterker dan hemzelf, hij is weer het jongetje van zes. En zij, met een mengeling van ergernis en tederheid in haar ogen zegt wat elke vrouw ter wereld in die situatie zegt : “Onnozel manneke.”

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content