Het rode eiland
Niets is wat het lijkt, zeker niet op Madagaskar. Dit eiland in de Indische Oceaan laat zich lezen aan de hand van scheppingsverhalen en voorouderlijke rituelen. Legenden halen het van feiten, en doden genieten meer aanzien dan levenden.
Een rode rivier meandert door het oerwoud. Als een boa, kronkelend en kloppend. Ze doorsnijdt het landschap als de nerven van een blad. Ter hoogte van de monding kleurt ze zelfs de zee rood, alsof het eiland bloedt. Zo is het ook. Madagaskar bloedt al lang. Miljoenen jaren natuurlijke verwering, gevolgd door decennia van intensieve ontbossing, kleurden de aarde rood. De oevers van de rivieren erodeerden en gaven het water hun kleur mee. Aan de oever van de Manambolo-rivier spartelen jochies in het water. Vrolijk zwaaiend roepen ze : ” Bonjour vaza”, dag vreemdeling. Ze schijnen in niets gehinderd door de fadi (taboes) die hen omringen en die te maken hebben met hun voorouders die begraven werden in grotten aan de overkant van de rivier.
“Wijs nooit met gestrekte vinger”, zegt Iwein die de reis begeleidt. “Tussen je vinger en dat waarnaar je wijst, kan de geest van een voorouder, een vazimba dwalen.” Vazimba hanteren een eigen logica. In tegenstelling tot een gestrekte vinger, deert een kromgebogen vinger hen niet. Vazimba zouden de eerste bewoners van Madagaskar zijn en uit Afrika komen, want ‘zimba’ betekent ‘bevolking in Oost-Afrika’. Ze zijn de mythologische voorouders van het land, dwingen het grootste respect af en in hun naam geldt er een verbod op tal van dingen.
Rotsen die ’tsingen’ als kristal
De Manambolo-rivier glijdt lui tussen de overhangende bomen, breed en rustgevend. Parallel met de westkust kronkelt ze rond de tsingi van Bemaraha. In dit door de Unesco beschermde natuurpark wedijveren kalksteentoppen in hoogte en scherpte. Ze konden door Anton Pieck getekend zijn. Bevreemdend, betoverend, grillig. De tsingi zijn overblijfselen van koralen die verkalkten toen de zee zich terugtrok, zo’n tweehonderd miljoen jaar geleden. Hun vorm hebben ze te danken aan regen met een hoge zuurtegraad. Het woord ’tsingi’ slaat op de pieken, maar onze gids heeft er een andere verklaring voor : “Omdat ze tsing doen als je ertegen tikt”, zegt hij glunderend. “Als een kristallen glas.”
Een piepkleine maki, een halfaap met een vossensnuit en een lange staart, kijkt ons aan van tussen de grijze rotsen. Wat zoekt die hier ? Wat valt hier te eten ? Zover ik kan kijken, zie ik alleen maar tsingi die eruitzien alsof ze elke dag gewassen worden. “Niet moeilijk”, beweert onze gids. “Hier wonen inheemse slakken die na elke regenbui die rotsen afgrazen.” Leuk verhaal, maar in Madagaskar weet je nooit waar de feiten eindigen en de fictie begint. Aan regen anders geen gebrek. Na dagenlange tropische regens staat de weg blank. Onze jeeps rijden om de beurt vast ; op zes uur tijd schieten we nauwelijks honderd kilometer op.
Een enkele keer rijden we door een dorp. Kinderen pletsen joelend door de plassen, terwijl de moeders zich geduldig concentreren op elkaars kapsel. Urenlang brengen ze de vlechtjes in positie. Dit is het gebied van de Sakalava (‘zij die in het lange dal wonen’), een van de meest tot de verbeelding sprekende bevolkingsgroepen van Madagaskar. Aan hun kapsel kan je hun status aflezen. Zo is een man die een kam in zijn haar draagt, nog ongetrouwd en wil dat graag veranderd zien.
Doden hebben het voor het zeggen
Tegen valavond bereiken we bezweet en vuil de avenue des Baobabs, een kaarsrechte rode weg, omzoomd door reusachtige Adansonia Grandidierea. Op Madagaskar groeien niet minder dan zeven soorten apebroodbomen. Twee Fransen, vader en zoon Grandidier, deden in de tweede helft van de negentiende eeuw onderzoek naar deze reusachtige bomen en gaven ze hun naam. De twee beroemdste Grandidiereas zijn verstrengeld als een verliefd stel : les baobabs amoureux.
Baobabs zijn heilig voor de Sakalava. Aan één exemplaar vinden we met rum gevulde slakkenhuisjes. Een Sakalava offert het eerste huisje aan de oppergod Zanahari en het tweede aan de wereld. Maar hij drinkt ze wel zelf leeg. Het derde laat hij onaangeroerd tot zijn wens in vervulling gaat. Zoals zo vaak in Madagaskar heeft dit te maken met vooroudercultuur. De doden hebben het voor het zeggen en bij alles (of toch bijna) wat de Mala- gassiër doet, vraagt hij hun toestemming. In tegenstelling tot het huis waarin hij zelf woont, bestaat het graf van zijn voorouders uit duurzaam materiaal, bedoeld voor de eeuwigheid… Er staat een heel leven op afgebeeld ; zoals ze het leefden, of zoals ze het droomden : vliegtuigen die ze misschien nooit vanbinnen zagen of opwindende standjes uit de Kamasoetra.
In het stadje Belo vindt om de vijf jaar een gigantisch feest plaats ter ere van de overleden koningen. Dan wordt hun gebeente uit het houten huisje gehaald en gewassen. Een zeboe met een wit hoofd, dat zuiverheid symboliseert, dient als offer. Volgt een met alcohol overgoten feest dat twee dagen en twee nachten duurt, waarna de resten van de koningen met heilige olie worden gewassen en in nieuwe doeken gewikkeld. De avond daarvoor mogen vrouwen, al dan niet getrouwd, een minnaar kiezen voor één nacht. Dat vindt iedereen prima, ook de echtgenoot. Het is een manier om vrouwen van een onvruchtbare man toch aan een kind te helpen.
Ook gewone stervelingen maken verschillende herbegrafenissen mee. Dan haalt de ceremonieleider de beenderen van voorouders uit de tombe en draagt ze door het dorp. Op die manier kunnen ze ‘met eigen ogen zien’ hoe goed het met hun dorp gaat, hoe hard er wordt gewerkt… Zeboes worden geofferd, zakken vol rijst, en liters rum. Familieleden en vrienden komen van overal om mee te vieren.
De roep van de indri indri
Veel bomen in Madagaskar gingen voor de bijl, maar aan de oostkust van het eiland vinden we gelukkig nog tropisch regenwoud. Daar ligt onder meer het Parc National d’Andasibe û Mantadia (vroeger Perinet National Park). In de loop der jaren streken hier ontelbare biologen neer om de vele inheemse soorten van Madagaskar te bestuderen. Vooral de maki’s spreken tot de verbeelding. En in dit nationaal park woont een van de merkwaardigste soorten, de indri indri. In het dorpje Andasibe, aan de ingang van het park, getuigt een veel te groot station van die belangstelling. Biologen plachten in het hotel aan het station te verblijven, Le buffet de la gare. Daarvan getuigen de vele vergeelde foto’s in de gelagzaal. Maar le buffet heeft zijn beste tijd gehad : er druipt water langs de muren, schimmels woekeren overal en de wetenschappers zijn ver zoek.
Maar het woud loont de moeite. Bij het krieken van de dag rept iedereen zich naar het park om de roep van de indri indri te horen, uitgedost met een belachelijk hoedje, de broek in de sokken tegen bloedzuigers en gewapend met insectenbestrijdend middel. Ik hoor meer fototoestellen dan insecten of dieren, maar de enkele indri indri’s die vrolijk door de bomen slingeren, stellen niet teleur. Alsof het contractueel is vastgelegd, lanceren ze een kreet die door merg en been gaat en die je drie kilometer verder nog hoort. Daarmee bakenen ze hun territorium af. Als de kreet enkele seconden later wordt beantwoord door een rivaliserende groep, krijgen we stereo in het bos. Hun liefdeskreet spreekt nog meer tot de verbeelding : die klinkt als een kus door een megafoon.
De indri indri, de maki zonder staart, leeft in een gezin, onder leiding van het vrouwtje. Dat vinden we allemaal sympathiek. En als Iwein vertelt dat mannetje en vrouwtje elkaar trouw blijven voor het leven, zijn we diep ontroerd. De indri indri is een vegetariër. Hij eet bladeren, bloemen en fruit en reinigt zijn maag met aarde. Dat is het enige moment waarop hij uit bomen neerdaalt op de grond. En daar zit iedereen op te wachten : misschien komt er wel eentje naar beneden. Maar de indri indri, die het toeristencircus aan de voet van zijn boom allang in de gaten heeft, weet wel beter. Hij verdwijnt in de nevels van de ochtend.
Waarom de vogels kleurloos zijn
De moedigsten onder ons duiken ’s avonds nog eens het oerwoud in om van het nachtleven te proeven. De hoofdact wordt verzorgd door een nachtmaki niet veel groter dan een muis, die in een holle boomstam woont en even komt piepen als er wordt aangeklopt. De dierenvrienden in ons gezelschap komen tijd te kort om hun opwinding te verwoorden.
Madagaskar telt een indrukwekkend aantal nationale parken. Door de eeuwenlange afzondering heeft het eiland een unieke fauna en flora ontwikkeld, met ontelbare planten en dieren die nergens anders ter wereld voorkomen. Mijn favoriet is de ringstaartmaki die pronkt met zijn zwart-wit gestreepte staart. Of de sifaka, de prima ballerina onder de maki’s. Dartel dansen ze voor ons uit, pirouetten draaiend, huppelend en zwaaiend alsof elke dag een feest is.
Voor elk van deze wezens heeft de Malagassiër een scheppingsverhaal in petto. Hij kan bijvoorbeeld precies vertellen waarom de vogels op zijn eiland kleurloos zijn. Lang geleden bestond Madagaskar volledig uit bos. Maar op een dag werd het eiland geteisterd door een gigantische vuurzee. De god Zanahari sprak de vogels toe : “Wie het vuur kan doven, wordt de koning van de vogels.” Eerst gingen de papegaaien aan de slag. Ze pikten in de stam van de ravenala (de reizigersboom, het symbool van Madagaskar) en zogen het water eruit. Maar toen ze daarmee het vuur wilden doven, ontstond er een enorme steekvlam en verloren zij hun kleur. Daarom zijn alle papegaaien op het eiland grijs.
Toen waagde de drongo zijn kans. Hij dook naar beneden om de vlammen te doven. Maar ook hij verloor zijn tinten ; zwartgeblakerd blies hij de aftocht. En zo verging het alle vogels. Bij valavond werden de vliegende honden wakker en klapperden met hun grote vleugels boven het brandende eiland. Ze doofden het vuur en vierden de hele nacht feest. De drongo, die dit alles met lede ogen zag gebeuren, wendde zich tot Zanahari en beweerde dat hij het vuur had gedoofd. En zoals beloofd, kroonde Zanahari hem tot koning van de vogels. De vliegende honden voelden zich natuurlijk verongelijkt. Ze klaagden het onrecht aan bij Zanahari, maar die kon de kroning niet meer ongedaan maken. Waarop de vliegende honden, erg boos, beslisten om de god hun kont te tonen. Sindsdien hangen ze ondersteboven.
Landschap met alleen horizon
Met deze verhalen in het achterhoofd rijden we van het regenwoud aan de oostkust, tot de hoogplateaus in het centrum van het land. Hier leven niet zoveel dieren – de ontbossing heeft ze verjaagd – maar de mensen hielden er wel stand. We rijden langs ingeslapen dorpen met lemen huisjes, waar het leven zich afspeelt als in een stomme en vertraagde film. Hier leven de Betsileo, een volk dat al honderden jaren hetzelfde landelijke leven leidt. Vrouwen schrijden langzaam voorbij, altijd met een kind op de arm en bundeltjes brandhout op het hoofd. Ze bewegen als in een slome droom, gevangen in de hitte en de stilte. Zelfs de kinderen spelen geluidloos. Knaloranje maïskolven hangen sierlijk in de bomen, als ballen in een kerstboom. Onbeweeglijk zijn ook de veehoeders. Gewapend met een speer houden ze de wacht bij hun kudde, urenlang starend in het oneindige. Ranke figuren als mijlpalen in een landschap dat uit één grote horizon lijkt te bestaan.
De Merina, rijstbouwers, vormen de grootste bevolkingsgroep. Ze kwamen uit Indonesië en trokken het binnenland in, op zoek naar landbouwgrond. In de achttiende eeuw bouwden ze een imperium uit onder leiding van Andrianampoinimerina (‘de koning in het hart van Imerina, het land waar men ver kan zien’). Hij lijfde zoveel mogelijk rijstproducerende gebieden in, niet met oorlog of geweld, maar door huwelijksallianties. Hij trouwde maar liefst twaalf vrouwen. Het centrum van zijn rijk lag in Ambohimanga (‘blauwe heuvel’) : een complex van paleizen, omringd door een muur van zand en eiwit. Zestien miljoen eieren gingen erin.
We klauteren de trappen op tot in het paleis. Het uitzicht is er overweldigend : rijstterrassen zo ver je kunt kijken. Fluorescerend groene vlekken die blinken in de zon, en daartussen : rode aarde. Er lopen wat mensen af en aan maar veel bedrijvigheid is er niet. De hoofdstad heeft zich verplaatst naar Antananarivo ; nu doet Ambohimanga dienst als buitenverblijf en museum. En als ritueel centrum, want zoals overal op dit eiland, zwerven ook hier geesten van voorouders. Onvruchtbare Malagassiërs offeren er kaarsvet en het bloed van een zeboe in de hoop op beterschap. Het koninklijk paleis stelt niet veel voor, maar een bezoek vergt een handleiding. Zo moet je eerst met je linkervoet naar binnen, en met je rechtervoet naar buiten, en wel achterwaarts.
Koning Andrianampoinimerina leed aan een verregaande vorm van paranoia. Bezoekers werden eerst grondig gecontroleerd voor hij ze wilde ontvangen. Achteraf bekeken bleek die achterdocht nog niet zo gek : de geschiedenis van zijn volk is doordrenkt van bloed en verraad. Een van zijn opvolgers werd vermoord. Gewurgd met een zijden doek omdat er geen bloed mocht vloeien. Want het vloeien van koninklijk bloed mag niet, in tegenstelling tot de moord zelf…
Het eiland had nooit veel geluk met zijn leiders. Ook nu niet. Dat bleek nog maar eens toen zittend president Ratsiraka in december 2001 zijn nederlaag in de verkiezingen niet wou toegeven en het land tijdelijk door twee presidenten, Ratsiraka en zijn opvolger Ravalomanana, werd geregeerd. Tot Ratsikara de benen nam en een onderkomen vond in Frankrijk.
Het Vichy van Madagaskar
In Antsirabe brengt een monument hulde aan de bevolkingsgroepen. Dat zijn er niet minder dan achttien, elk met hun eigen cultuur, taal en achtergrond. Het eiland biedt een unieke mengelmoes van Afrikaanse, Indiase, Indonesische, Arabische, Chinese en Europese invloeden, maar iedereen voelt zich Malagassiër. “Waar ik vandaan kom ?” vraagt een meisje met spleetoogjes verbaasd. “Van Madagaskar natuurlijk.” Dat haar voorouders uit Indonesië kwamen, vindt ze niet belangrijk.
Ik laat mij rondrijden in een riksja, net als in Azië. Maar de bakkerijen geuren naar versgebakken Frans brood. Men noemt de stad ‘het Vichy van Madagaskar’, vanwege de Europees aandoende lanen en de thermale bronnen. De Franse kolonisten gebruikten het eiland lang als kuuroord en nog steeds zoeken tal van Europese inwijkelingen hier hun geluk.
We rijden verder naar het westen en belanden alweer in een decor dat door een tovenaar lijkt getekend : le Parc National de l’Isalo. Feeërieke zandsteenformaties in sprookjesachtige vormen. Betoverende kleuren. We gooien een steentje op de aanzienlijke berg die er al lag. Daardoor genieten we de bescherming van de voorouders. Ik ben geneigd te geloven dat ze ons gunstig gezind zijn. Hier, in Isalo, zien we onze laatste zonsondergang op Madagaskar. En de spectaculairste. La fenêtre, een rots die getooid is met groene en oranje mossen en die een natuurlijke opening in het midden heeft, trilt onder een warme gloed. Het licht danst eromheen en wekt haar tot leven. Ze lijkt het decor van een machtig toneelstuk. Ik verwacht dat de gordijnen openschuiven, dat strijkers een kwijnende melodie aanheffen, de sifaka een ballet opvoert, de indri indri eeuwige trouw belooft en de Sakalava-man onder het goedkeurende oog van de vazimba de kam uit zijn haar wegneemt. Misschien verbleef ik te lang in het land waar de dingen nooit zijn wat ze lijken. n
Voorouders hanteren een eigen logica. In tegenstelling tot een gestrekte vinger, deert een kromgebogen vinger hen niet.
In Madagaskar weet je nooit waar de feiten eindigen en de fictie begint.
Ik verwacht dat de gordijnen openschuiven, dat strijkers een kwijnende melodie aanheffen. Misschien verbleef ik te lang in het land waar de dingen nooit zijn wat ze lijken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier