HET MOERAS VAN DE MILJARDAIR

Aan The North Face en Esprit hield Douglas Tompkins een fortuin over. In het noordoosten van Argentinië vecht de Amerikaanse filantroop voor het behoud en het herstel van een deel van het Ibera moerasgebied. Een ontmoeting met een eigenzinnige vechter.

Als ik na een rit van zevenhonderd kilometer vanuit de Argentijnse hoofdstad ’s avonds het historische huis van donna Silvia Lacour bereik, heeft het opgehouden met regenen. De bevolking van Mercedes vult de straten : mannen met zwarte, platte hoeden, vrouwen die blootshoofds op een motorfiets rijden.

“Als het regent, moet je de estancia bellen”, had mijn contact in Buenos Aires nog nadrukkelijk gewaarschuwd. “Om te horen of de weg berijdbaar is.” ’s Nachts in bed luister ik naar de regen en als ik ’s morgens onder de galerij mijn notities orden, regent het nog. Ik heb maar 94 km voor de boeg, maar elke meter ervan is onverhard. En ik moet doorzetten, want de man met wie ik een afspraak heb, hanteert een strak tijdschema. Een jaar geleden hoorde ik in een verlaten dorp van zeewierverzamelaars aan de Atlantische kust van Zuid-Argentinië voor het eerst zijn naam vallen. Het verhaal klonk fascinerend : een Amerikaanse miljardair die in Chili en in Argentinië grootgrondeigenaar was geworden en de vele hectaren beheerde als een goede huisvader – in de ouderwetse zin van het woord welteverstaan. Hij koesterde het landschap, probeerde het weer in evenwicht te brengen, zette de dieren erin die er oorspronkelijk in thuis hoorden. Twaalf jaar geleden haalde hij het in zijn hoofd om het vertrouwde recept ook in de Ibera, het moerassige noordoosten, toe te passen. Enkele jaren geleden zijn de reuzenmiereneters er uitgezet en binnenkort de poema’s.

Horribile”, zegt de krantenman in Mercedes over de staat van de weg en hij krijgt al snel gelijk. De eerste dertig kilometer zien eruit als een snelweg van modder, met twee dunne bandensporen die enige stevigheid bieden. Eén keer moet ik opzij voor een tegenligger, die probeer ik glijdend door de smurrie in een min of meer sierlijke boog te ontwijken. Twee uur later rij ik een vier kilometer lange toegangsweg op, door een gemanicuurd landschap.

“Welkom op Rincon del Socorro,” zegt gastvrouw Anna, “mooi dat je erdoor gekomen bent, want Douglas verwacht je vanavond voor het diner.”

Glinsterende waters

Het moerasgebied van de Ibera, de naam betekent in de taal van de Guarani zoveel als ‘glinsterende waters’, beslaat meer dan 1,2 miljoen hectare. Eén reusachtig regenvat. Het subtropische klimaat en de hoge neerslag zorgen voor een weelderige plantengroei en kristalhelder water. Toen de Spanjaarden aan het begin van de zestiende eeuw het land onder de voet liepen en de bewoners tot dienstbaarheid dwongen, vluchtten vele Indianen het gebied in, waardoor het zijn tweede naam verwierf, matreros country, een ‘veilig vluchtoord’. Uiteindelijk gingen twee groepen mensen er aarden, de drooglanders, verwant met de gaucho’s op de pampa, die zich toelegden op de veeteelt en kleine plantages hadden, en de mariscaderos, de moerasbewoners die in kleine, rudimentaire hutten leefden en zich per kano verplaatsten. Een marginale groep leefde van smokkel, ze verhandelden bont en veren van wilde dieren voor tabak, maté, suiker en alcohol. Onbewust maakten zij zich medeschuldig aan de destructie die dit indrukwekkende en gevarieerde gebied bedreigde.

Tot de overheid ingreep en een bescheiden nationaal park opstartte. Douglas Tompkins vond die ingreep onvoldoende en kocht nog eens 11.500 hectare, als een extra buffer eromheen. Hij restaureerde de estancia waar hij de lokale bevolking te werk stelt en gasten ontvangt.

In afwachting van de komst van de gastheer zadelt Mingo een paard voor mij voor een kleine verkenning van het natuurgebied rond de estancia. Stappend door het savannegras passeren we badende capibara’s, zien in de verte enkele moerasherten en komen dan uit bij een reusachtige, spiegelende vlakte, de wetlands, waar alleen ervaren ruiters zich in wagen, omdat het water vaak net iets te diep is, zodat de paarden zwemmend voort moeten, terwijl de ruiter ze bij de manen grijpt om zich te laten meevoeren. Boven de spiegelende vlakte jagen dramatische luchten. We praten nauwelijks, behalve als Mingo een vogel aanwijst, of een nest in een boom en na een uur houden we in de schaduw van een boom halt voor een verfrissing.

Als we terugkeren observeren we een eenzaam grazend moerashert dat op de vlucht slaat als we iets te dicht naderen. Even lijkt het alsof we alleen op de wereld zijn, maar Mingo weet beter. In deze immense vlakte die de Guarani als het Beloofde Land ervoeren, waar geen kwaad bestond of ziektes, en waar voedsel in overvloed was, huizen gele anaconda’s, wolven, otters en kleine beertjes die dol zijn op honing, schreeuwende apen en driehonderd vogelsoorten. Het is er heerlijk om zover het oog reikt geen hoogspanningskabels te zien. Alleen de wind vergezelt ons en tegen valavond de nandoes, die traag pikkend in het gras tot aan de boord van het zwembad komen. Als de hitte is gaan liggen, zetten de vogels hun concert in, met op de achtergrond de vriendelijke Mercedes (kort en breed, het perfecte Boteromodel) die straks het organische driegangenmenu zal opdienen.

The North Face & Esprit

Douglas Tompkins is kleiner dan ik dacht. Een man met een stevige kin en een nog steviger handdruk. Ontspannen met een brede glimlach en een stevig verhaal. “Ik werd om verschillende redenen van school gestuurd, maar in de grond paste ik niet in het systeem. Ik kom uit een familie van onafhankelijke denkers die voor zichzelf opkomen en ik was niet van plan om voor een ander te gaan werken. Ik hield van de natuur, was een klimmer, een surfer en een skiër en maakte documentaire films over avontuurlijke sporten. Ik begeleidde mensen in de bergen, zette een bedrijfje op dat outdoormateriaal en -kledij produceerde en daaruit groeide The North Face. Maar dat ging me snel vervelen omdat de mensen alleen maar over materiaal praatten. Dus ging ik weer filmen en tussen twee films in, werd me gevraagd om een handje te helpen bij een startend bedrijfje. Ik raakte daar zozeer door gefocust, dat ik het filmen achter mij liet om Esprit op te starten. In zijn eerste jaren bracht dat nauwelijks geld op.”

“Toen het grote geld binnenrolde, was ik al elders met mijn gedachten, omdat ik ging beseffen dat ik een fortuin vergaarde met het slijten van nutteloze spullen. Ik werkte overconsumptie in de hand en was daardoor medeverantwoordelijk voor de crisis waarin we nu allemaal vastzitten. My prospect changed a lot. Het was een langzaam proces, omdat ik gaandeweg en door het contact met denkers en activisten het hele plaatje begon te zien. Ik ging op zoek naar de wortels en de drijfveren van deze beschaving, maakte analyses en begon de wereld te zien vanuit een ander perspectief.”

“Toen ik Esprit van de hand deed, richtte ik met dat geld enkele stichtingen op, waaronder de Foundation on Deep Ecology. We steunden schrijvers en denkers, gaven tijdschriften en journalisten een duwtje en ondersteunden de intellectuele infrastructuur die nodig is om een dieper inzicht te krijgen.”

“We raakten geïnteresseerd in biodiversiteit, omdat ik al van in het begin in de gaten had dat die een goede graadmeter is voor de manier waarop een beschaving zich gedraagt. Als die diversiteit teloorgaat, is een maatschappij gedoemd om eerst economisch en uiteindelijk in haar geheel ten onder te gaan. In Niger ging het hele ecosysteem kapot, en daarmee een beschaving en ik reken dat er duizenden jaren nodig zijn om de restauratie ervan te bewerkstelligen. Omdat je met een kettingreactie te maken krijgt. Dat heeft te maken met de technologie die gebruikt wordt, en met de niveaus van consumptie. Hoe meer mensen er zijn, hoe meer druk je op een systeem zet. Dus gingen we ngo’s en particulieren steunen die de biodiversiteit probeerden te herstellen en uiteindelijk kochten we zelf grote gebieden aan de rand van natuurgebieden…”

Tegen de stroom

We zitten in de diepe fauteuils in dit merkwaardige, historische huis dat een schat aan meubelen bevat, opgezette dieren, zeer grote natuurfoto’s en boeken als Fatal Harvest over de noodlottige gevolgen van de industrialisering van de landbouw. Een gastvrij huis ook, waar bezoekers ontspannen, rust met natuurtochten combineren, of een bezoek brengen aan de kleine gemeenschap van veertig mensen, met een eigen schooltje en een goed georganiseerde organische moestuin met dozijnen fruitbomen. Een kleinschalig geheel dat helemaal op zichzelf kan bestaan.

De man die een gigantische schilderijencollectie van de hand deed om natuurgebieden te beschermen, slurpt aan zijn frisdrank. Hij heeft net een uur geschermd in het bijgebouw en komt op adem. Maar zelfs voor een gedreven sportman is het moeilijk om tegen de stroom op te zwemmen. “Dat komt doordat in onze maatschappij een zeer dominante gedachte overheerst, die wil dat je almaar moet blijven groeien, ook als je daarbij de natuur leeghaalt. Wie zich daartegen verzet, kan zich maar beter wapenen tegen een depressie, maar dat wist ik vooraf. Natuurbehoud krijgt altijd met oppositie af te rekenen. Dat is nu eenmaal de norm, en vaak krijg je de meeste tegenstand op lokaal vlak. Het is makkelijker om in de hoofdstad te beslissen om de poema terug uit te zetten, want daar vindt iedereen dat een nobel idee. Maar op het terrein is dat andere koek. Omdat de boeren de poema zien als een rustverstoorder die het vee te lijf gaat of kinderen aanvalt aan hun achterpoortje. Dat is elders niet anders geweest. Lees er de geschiedenis van 77 nationale parken van de Verenigde Staten maar op na, en je zult zien dat de strijd overal eender is geweest. Ja, we zwemmen tegen de stroom op, maar we zwemmen voort, omdat we deze rijkdom aan diversiteit en leven niet willen zien verdwijnen.”

Als ik ’s anderendaags met Mingo in een smalle boot stap om de moerassen te verkennen, besef ik pas welke rijkdom in die wetlands aanwezig is. Het gebied herbergt een weelde aan vlottende plantensoorten, zoals de waterhyacinten, de waterkolen en watervarens. Soms verenigen die zich in embalsado’s, drijvende eilanden waarop soms bomen groeien en die door de winden worden meegevoerd en aan de oorsprong liggen van legendes van spookeilanden. Legendes die bewoond worden door vreemde creaturen als de I-Yara, de Heer van het Water die de vorm van verschillende dieren kan aannemen om jongeren te verleiden en mee te voeren. Of Caa-pora, de Eigenaar van het Land, die soms als een mooie jonkvrouw verschijnt. De Yasi-Yatere, die met hun onweerstaanbare fluittoon meisjes lokken. De moerassen zijn ook de biotoop van de cambacito’s, zwarte dwergen en de weerwolf, en nog vele andere, vreemde wezens.

We glijden tussen de waterplanten die zachtjes uiteen buigen. Liggen op de loer voor een zonnende kaaiman, of kijken geamuseerd naar de badende capibara’s, ’s werelds grootste knaagdieren. En overal om ons heen vliegen vogels af en aan.

Toen Tompkins met zijn aankopen begon, kreeg hij bakken kritiek over zich heen. Een rijke Amerikaan die Argentijnen en Chilenen een lesje zou leren. Men zag hem als een investeerder, of tenminste toch als een man met een verborgen agenda. Maar hij zette door, probeerde zijn visie toe te lichten, mensen te motiveren.

Eenkindpolitiek

Multinationals zwengelen de groei van de economie aan. Hadden CEO’s oor voor uw initiatieven en ideeën ?

“Dat bleek puur tijdverlies, fishing in barren waters where there is no fish. Dat soort lui luistert naar hun eigen logica en die heeft met winst maken en het accumuleren van winst. Omdat ze afhankelijk zijn van aandeelhouders. Wie de groei in de weg staat, ziet de winsten kleiner worden, die krijgt de aandeelhouders in de nek. Ik geloof meer in een burgerbeweging, omdat burgers vertegenwoordigers kiezen die de wetten maken. Het lukt niet altijd, maar het werkt beter dan al het andere wat ik ken. Ook beter dan Greenpeace. Dertig jaar geleden stonden die scherp, nu zijn ze vooral met het inzamelen van fondsen bezig. Ik heb meer vertrouwen in de Sea Shepperd Society. Die gaan met hun schepen de Japanse walvisjagers te lijf, en met goede resultaten. I’m proud of those guys.”

Douglas Tompkins is 67 en vaart wel eens mee met de boten van de Sea Shepperd Society, als wil hij ook fysiek een steentje bijdragen.

Wat houdt een gefortuneerde zestiger en zijn vrouw nog zo strijdlustig ?

“De hoop dat ik op mijn manier een steentje kan bijdragen om de op hol geslagen wedloop naar grondstoffen te vertragen om uiteindelijk misschien het tij te keren. Veel mensen halen hun neus op voor deze initiatieven. Maar ze beseffen niet dat ze door niets te doen hun eigen ondergang bewerkstelligen. Zelf geloof ik dat de beweging niet meer te stoppen is. Het begon allemaal in 1962 met Richard Carsons boek Silent Spring die het begin van een nieuwe era aankondigde. Nu groeien we zo snel als de crisis, vaak sneller. In vele landen wordt de demografische explosie aangepakt. En je mag denken van de Chinezen wat je wilt, maar hun eenkindpolitiek getuigde van moed en vooruitzicht. Alleen mocht je dat in de States nooit zeggen.”

“En dan is nog niets gezegd van de financiële collaps. In 2008 kwamen we tot aan de rand van de afgrond, maar alles is hetzelfde gebleven en ik zou niet verbaasd staan als er een tweede, kolossale financiële collaps zou volgen, die wel een einde aan de groei zal maken.”

Later, aan het diner, praten we over de Noorse filosoof Arne Naess die de industriële maatschappij wil ontmanteld zien in het voordeel van kleinschaligheid. En over Tompkins dertien projecten in Argentinië en Chili. Een aantal is inmiddels overgedragen aan de overheid als nationale parken en er zullen er meer volgen. Zodat hij en zijn vrouw er zelf maar twee overhouden, de estancia hier en Pumalin Park in Chileens Patagonië.

DOOR PIERRE DARGE

Douglas Tompkins: “In onze maatschappij overheerst één domme gedachte: de wil om almaar te blijven groeien.”

Douglas Tompkins: “Hoe meer mensen er zijn, hoe meer druk je op een systeem zet.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content