Het geheim van de charme

Chimpansees en treinrovers gebruiken het, ja zelfs Vlaamse politici. Eigenlijk kan niemand zonder. Een pleidooi voor meer charme, een schromelijk miskende en met uitsterven bedreigde eigenschap.

Laat ik hem Frank noemen: een man uit mijn kennissenkring die alle moeite van de wereld doet om te bewijzen dat hij de wereld niet nodig heeft. Frank heeft geen auto, geen televisie, geen telefoon, laat staan een gsm. Ooit speelde hij saxofoon in een band, maar omdat dat nu eenmaal een zekere mate van sociaal contact vereist, is hij daarmee gestopt. Ik aarzel dan ook om Frank een vriend te noemen, want zoveel intimiteit kan bedreigend werken. Maar ook Frank heeft zijn achilleshiel: mevrouw Verschueren, kassa vijf (uitzonderlijk zes) in de lokale supermarkt. Zij is “zijn” kassierster en aangezien de rij voor haar terminal altijd de langste is, is hij duidelijk niet de enige die er zo over denkt. In alle eerlijkheid: ook ik ben niet ongevoelig voor het mevrouw Verschueren-effect.

Wat er zo bijzonder is aan de vrouw in de roze streepjesschort? Nee, ze is geen oogverblindende schoonheid: eerder een beetje muisachtig, met haar natuurlijke onbestemde haarkleur en doordeweekse trekken. Maar zoals die vrouw daar zit te stralen naast de kauwgum en de Bastos filter, daar kan geen miss of P-babe tegenop. Is mevrouw Verschueren dan een adept van de dalai lama? Of van Emile Ratelband, godbetert? Welnee, haar modus operandi is veel simpeler: als mevrouw Verschueren je aankijkt, geeft ze je de indruk dat er op dat moment niets is dat ze liever doet dan de code van je pakje margarine met olijfolie te scannen. De druiven vergeten te wegen? Toch geen reden om pinnig te worden, zeker. En als ze je een prettig weekend toewenst, kun je er donder op zeggen dat ze het nog meent ook. Je zou het domweg vriendelijkheid kunnen noemen, maar Frank is geen Phil Bosmans, er is meer nodig om hem te intrigeren. Charme, met name: qua klantenbinding oneindig veel doeltreffender dan 100 extra punten op je Happy Days-kaart.

Helaas leven we in pijnlijk charmeloze tijden. In de nuchtere nineties, met hun nadruk op gelijkwaardigheid, politieke correctheid en management speak, kreeg charme hetzelfde stempel als flirten en flatteren: verdacht! Meer nog, het idee dat je door een zeker je ne sais quoi in je houding het leven voor iedereen een stuk aangenamer maakt, schijnt tegenwoordig bij bitter weinig mensen op te komen.

Neem nu de man naast je in de trein naar Brussel. Een man van zijn tijd, vlot in het pak en met een air van verantwoordelijkheid. Belt naar zijn secretaresse dat hij in de trein zit en binnen een halfuur op kantoor zal zijn. Met andere woorden: dat hij is waar hij verondersteld wordt te zijn en doet wat hij verondersteld wordt te doen. Daarna vult hij een overschrijvingsformulier in voor Artsen zonder grenzen. Die bijdrage is uiteraard volledig fiscaal aftrekbaar, maar toch: hij is de kwaadste niet. Hoe komt het dan dat die volstrekt correcte, wie weet zelfs aardige man de uitstraling heeft van een aangespoelde schelvis?

Charme is hoe dan ook de meest ongrijpbare aller menselijke eigenschappen. Erger nog, als je de behoefte voelt om ze te definiëren, komt dat waarschijnlijk doordat je ze zelf niet hebt… Vraag aan de mensen om je heen wat ze onder charme verstaan en ze maken er zich vanaf met een paar vage gemeenplaatsen: een zekere aantrekkingskracht, iets dat maakt dat je iemand niet licht vergeet. Maar vraag wie volgens hen charme heeft of had, en na enige aarzeling valt een resem namen: prinses Mathilde, Bart Peeters, prinses Diana, Arno, Clark Gable, de dalai lama, Bert Anciaux, Sabine Appelmans… Op het eerste gezicht valt er in de verste verte geen lijn in te trekken. “Ze lacht met haar ogen”, zei fotografe Kristien Buyse, toen we onlangs samen op het vliegtuig zaten en naar een stewardess van Alitalia keken die haar glimlach als een soort lichtend aura boven het wagentje met taxfreespul vervoerde. Kijk, dat was geen slecht uitgangspunt, want meteen schoten ons een stuk of wat gemeenschappelijke kennissen te binnen die net zo lachten en die we allebei sympathiek vonden.

Onwillekeurig moest ik denken aan ChrisTalihmanidis, een zestiger met zilveren haar die aan de Great Ocean Road ten zuiden van Melbourne een van de beste restaurants van Australië uitbaat. Chris is zo’n mens die eruitziet alsof hij iets grappigs weet dat jij nog moet horen. En zoals het een echte charmeur betaamt, geeft hij je de indruk dat je in zijn gezelschap op je best bent. Zo hartstochtelijk verliefd op het leven was die man en zo gul met zijn attenties, dat ik nu, twee jaar naar onze eenmalige ontmoeting, nog altijd het gevoel heb dat me toen iets bijzonders overkomen is.

Nu ik erbij stilsta: eigenlijk had die levenslustige Griek wel iets van Cary Grant, de meest charmante man ter wereld in de piekperiode van mannelijke charme, van het begin tot het midden van de twintigste eeuw. Herinnert u zich die scène uit Charade waarin Audrey Hepburn verlangend naar zijn gebronsde gelaat opkijkt? “Weet je wat er mis is met jou…? Niets!” Audrey sloeg de spijker op de kop: Cary was knap maar niet bloedmooi, intelligent maar niet duf, vol vertrouwen maar niet arrogant, minzaam maar niet klef, grappig maar niet clownesk. Bovendien had hij een perfect kuiltje in zijn kin en in zijn das. Archie Leach mocht dan uit een doodarm gezin uit Bristol stammen, de boulevardier Cary Grant gaf je de indruk dat Cole Porter hem voor ogen had toen hij zijn songs schreef.

Het klinkt misschien vreemd uit de mond van een vrouw, maar als je het mij vraagt is charme een essentieel mannelijke eigenschap, zelfs bij vrouwen. Geen mens die het in zijn hoofd haalt om Marilyn of Bardot charmant te noemen. Voor dat soort vrouwen hebben we andere adjectieven: sexy, sensueel, voluptueus. Nee, dan Audrey Hepburn, het prototype van de gamine: een vrouw met een ontwapenende jongensachtige charme. Hezelfde geldt trouwens voor die andere Hepburn, Katharine, ook al is ze intussen hoogbejaard. En voor wijlen prinses Diana, even uitgelaten als haar zoons op de waterglijbaan in het pretpark. Zoiets zou Jackie Kennedy-Onassis nooit gedaan hebben. Haar aantrekkingskracht lag eerder in een zorgvuldig gecultiveerde air van mysterie, terwijl charme iets ongekunstelds en toegankelijks heeft. Daarom vinden we Jo Leemans sympathiek en de Queen Mum, van wie bekend is dat ze een stevige neut lust en op de paarden wedt. Haar dochter heeft ook iets met paarden, maar ze verliest er nooit haar kaarsrechte rug bij en tijdens het verplichte publieksbad na plechtigheden zie je hoe ze met een zekere grimmigheid het aantal te schudden handen telt.

Nee, hard werk en charme gaan niet samen. Daarom ook zijn stijl en charme, zo vaak in één adem genoemd, in wezen elkaars tegengestelde. Want stijl is aangeleerd, competitief en onderhevig aan modegrillen, terwijl charme aangeboren, buiten categorie en eeuwig is. Bij Fred Astaire, bijvoorbeeld, haalde de stijl het op de charme, terwijl het bij Gene Kelly net omgekeerd was.

Het verklaart ook waarom bon-vivants zo onweerstaanbaar zijn en workaholics niet. Zelfs als hij hard werkte, gaf Jack Kennedy de indruk dat hij liever op zijn zeilboot zou zitten. Charme heeft ook iets roekeloos. Daarom moeten zelfs zijn grootste vijanden toegeven dat Bill Clinton een charmante hufter is. Hoe verklaar je anders dat hij zo goed wegraakte na alles wat hij op zijn kerfstok had. George W. Bush is een hufter tout court. Charme vereist overigens een zekere intelligentie, echt domme mensen zijn nooit charmant.

Charme en corruptie gaan wél samen. Maar er zijn grenzen aan de schelmachtigheid. Als de grote treinrover Ronald Biggs nu nog altijd op veel sympathie kan rekenen, dan komt dat omdat iedereen allang vergeten is dat de spectaculaire overval destijds een dodelijk slachtoffer eiste. Tot in 1969 werd Ted onveranderlijk als de meest charmante aller Kennedy’s afgeschilderd, maar dat was voor Chappaquidick en de nooit helemaal opgehelderde dood van zijn secretaresse.

Misschien ligt hierin ook het verschil tussen charme en charisma. Wie beeldmateriaal van Stalin, Hitler en Mussolini bestudeert, kan niet ontkennen dat het charismatische persoonlijkheden waren, maar het begrip charme lijkt niet meteen op zijn plaats. Hetzelfde geldt voor Harold Shipman, de Britse arts die verdacht wordt van de moord op bijna driehonderd vrouwelijke patiënten. Dat we Hannibal Lecter charmant vinden, komt alleen doordat het een fictief personage is, vertolkt door een rasacteur.

Charme komt voor in vele uiteenlopende varianten: met weerhaakjes ( Phara de Aguirre), onhandig ( Chris Dusauchoit), elegant ( Gilda De Bal), zelfrelativerend ( Dominique Deruddere), schavuitachtig ( Stany Crets). Een van de meest charmante mannen die ik ken, is Michael Pas. Om het met Audrey Hepburn te zeggen: “Wat er mis is met die kerel? Niks.” Op charme staat geen leeftijd: Toots Thielemans is een feest om te interviewen, Aster Berkhof idem dito. In zekere zin is het een soort lotsbestemming: je hebt het of je hebt het niet. Soms kan het zelfs een last lijken. Toen ik Michael Palin ontmoette, had ik de indruk dat hij het knap vermoeiend vond om door elke Dick en Harry doodgeknuffeld te worden, om van Jane en Mary maar te zwijgen.

Soms is charme sterker dan de wil. Negenzeventig was Toon Hermans toen ik hem interviewde en toen ik in zijn uitgebluste ogen keek, dacht ik: “Hier is niemand thuis.” Maar zodra de taperecorder draaide, was het alsof de schijnwerpers aangingen: ” Showtime!” En jawel, daar was hij: de levenskunstenaar Toon Hermans, met de twinkelende ogen en de onfeilbare komische feeling.

Kunnen levenloze dingen charme hebben? Vast en zeker, vooral als het gaat om Volkswagen Kevers, oude draaimolens, sidecars, mutsen met oorflappen en speculaaspoppen. En laat ons vooral de categorie kleine wollige wezens niet vergeten: enkel onmensen zijn ongevoelig voor de charme van puppies en jonge poesjes.

In wezen is charme onintentioneel: net zoals de geboren flirt desnoods met meubelen en deurknoppen flirt, laat de geboren charmeur zonder discriminatie iedereen zich in zijn weldoende straling wentelen. Echte charmeurs zijn ook niet uit op succes. Beroemd is de anekdote over de Amerikaanse toneelschrijver Charles MacArthur. Toen hij jong en straatarm was, schonk hij steractrice Helen Hayes een zakje pindanootjes, met de woorden: “Ik wou dat het smaragden waren.” Jaren later, toen hij rijk en beroemd was, gaf hij haar een zakje smaragden en zei: “Ik wou dat het pinda’s waren.” Voorwaar een schrandere appreciatie van de prijs van het succes en charming as can be

Maar je moet natuurlijk wel goed gek zijn om ook niet een klein beetje van het charme-effect gebruik te maken. In zijn boek You’re too Kind: a Brief History of Flattery wijst de New Yorkse journalist Richard Stengel erop dat chimpansees, met wie we 98% van ons DNA gemeen hebben, meedogenloos van hun charme gebruikmaken om binnen de groep te krijgen wat ze willen zonder andere dieren te kwetsen. Mannetjes zullen bijvoorbeeld extra hun best doen om de vrouwtjes te behagen – door hen te vlooien of aandacht aan de kleintjes te besteden – om zich bij een machtsstrijd binnen de groep van hun steun te verzekeren. Je kunt het vergelijken met politici die tijdens hun verkiezingscampagne peuters over de bol aaien en ze gratis ritjes op kermisattracties aanbieden.

Rekening houdend met het ‘Je hebt het of je hebt het niet’-aspect van charme lijkt het idee van een ‘charmeschool’ een paradox. Maar dat neemt niet weg dat de eerste voorbeelden al van de Renaissance dateren. In zijn Il cortegiano, het boek van de hoveling, promoot de schrijver-diplomaat BaldassarreCastiglione de gratie van lasprezzatura, nog het best te vertalen als nonchalance. Zo moest de aspirerende jonge hoveling bijvoorbeeld bedreven zijn in het vertellen van een goed verhaal: niet noodzakelijk waar, maar in elk geval onderhoudend.

Laat het aan de Amerikanen over om van charme een door en door synthetische gebruiksartikel te maken. Zo kreeg ik op het lyceum zedenleer van een dame in angora twinsets die iets diep tragisch uitstraalde en – nog veel erger – een uitgesproken voorkeur had voor de Amerikaanse huiskamerpsycholoog Dale Carnegie, de oervader van het zelfhulpgenre. Een genre overigens dat door volbloed charmeurs op hoongelach onthaald wordt. Mensen met charme hebben namelijk geen zelfhulp nodig, zij kunnen rekenen op de hulp van anderen. Up-to-date kon je zijn How to Win Friends and Influence People toen al niet meer noemen, het dateert al van 1936. En eigenlijk had hij dat boek net zo goed How to Charm People’s Pants off kunnen noemen, want waar het bij Dale op neerkwam, was dat je bij mensen in het gevlei kon komen door hen kost wat kost het gevoel te geven dat ze belangrijk waren. Ik vond Dale een gluiperd.

Maar kijk, hij heeft nog altijd navolgers. Zo las ik onlangs in The Observer Review een recensie van een boek dat Networking heet, met de revelerende ondertitel How to Make Friends. De auteur is Carol Stone, een Londense socialite met expertise in de materie, want voor een invitatie voor haar legendarische kerstfeesten staan zowel politici als televisiesterren in de rij. Socialite, het woord alleen al bezorgt me koude rillingen. Want ik pik ze er zo uit: de vrouwen die een cursus gevolgd hebben over hoe je moet staan en lopen en hoe je iemand de hand drukt. Niet te lang en niet te kort, geen bankschroef maar zeker geen dooie vis, en vooral niet verzuimen de ander recht in de ogen te kijken. Observeer zo iemand tijdens een receptie: zeven minuten hier, kaartjes uitwisselen, op naar de volgende… En dat allemaal met de ijselijke precisie van een gavotte.

Maar zo hoeft het niet te zijn, aldus Carol Stone. Haar definitie van charme is onverwacht simpel: “Ik ga er altijd van uit dat mensen mij aardig zullen vinden. Niet omdat ik zo bijzonder ben, maar omdat ik oprecht in hen geïnteresseerd ben.” Dat lijkt zelfs verdacht veel op de uitleg van mevrouw Verschueren van kassa vijf in de GB. Toen ik haar ooit vertelde dat ze mijn dag goedmaakte door zo te zitten stralen, haalde ze haar schouders op en zei simpelweg: “Ik kan er niets aan doen: ik vind mensen nogal geestig.”

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content