Lange tijd waren ze zo goed als vergeten. Nu krijgen varens opnieuw een plaats in de tuin.

Het varenbestand is enorm uitgebreid. De botanische literatuur spreekt over tienduizend bekende soorten wereldwijd, opgedeeld in een veertigtal families. Deze overvloed is echter niets in vergelijking met de overweldigende aanwezigheid van varens in voorhistorische tijden, zoals het Carboon, een tropische periode. Ook vandaag nog domineren varens in vochtige tropische en subtropische klimaatzones, vooral in beboste bergstreken.

Dat betekent echter niet dat varens in ons gematigd klimaat niet voorkomen. Er zijn zelfs verscheidene inheemse soorten zoals de koningsvaren ( Osmunda regalis), de tongvaren ( Asplenium scolopendrium), de wijfjesvaren ( Athyrium filix-femina), de mannetjesvaren ( Dryopteris filix-mas), de struisvaren ( Matteucia struthiopteris) of het dubbelloof ( Blechnum spicant). En dat zijn nog maar enkele namen.

De collectie varens die Marijke Lathouwers en Zeger Bellefroid in hun kwekerij van het kasteel van Anthée bijeenbrachten, telt niet minder dan 110 soorten. Planten uit Noord-Amerika staan er naast exemplaren uit Japan of Oost-Europa. Eén kenmerk hebben ze wel gemeen: ze zijn bestand tegen ons klimaat.

De lange rij jonge potplantjes, die in de halfschaduw tussen de bomen staat opgesteld, ziet er van ver vrij eenvormig uit. Maar van zodra je dichterbij komt, zie je hoe verschillend de tinten en de structuren van de bladeren zijn, hoeveel verschil er is in de kleuren van stengels en nerven, enz… Ook de omvang van een volwassen plant is een criterium van onderscheid. Het verschil tussen een bodembedekker als Blechnum penna-marina, die nauwelijks hoger wordt dan 10 cm, en een Matteucia pennsylvanica of een Osmunda regalis die makkelijk meer dan één meter hoog wordt, is groot.

Zoals andere vaste planten hebben varens ook hun favoriete seizoen, namelijk de lente, wanneer de nieuwe bladeren uit de aarde tevoorschijn komen en zich op de voor varens typerende manier ontrollen. Een van de mooiste voorbeelden daarvan is Dryopteris sieboldii. De inwoners van Québec, die verzot zijn op beeldspraak, gaven aan de jonge, opgerolde varenscheuten de mooie naam tête de violon.

Sommige variëteiten zijn eetbaar en worden duur verkocht, een beetje zoals bij ons de hopscheuten. Beide ‘delicatessen’ hebben gemeen dat ze wat flauw smaken.

Het is ook in de lente dat de kleuren van de varens het mooist zijn en dat duurt zo’n drie à vier weken. Daarna vergaan de pigmenten die zorgen voor die prachtige tinten onder invloed van het licht, en mettertijd neemt het bladgroen de overhand. Maar eer het zover is, spreiden de varens een waaier van kleuren ten toon. De fijn ingesneden, jonge bladeren van Dryopteris erythrosora en Athyrium otophorum ‘Okanum’ bijvoorbeeld hebben roodachtige nerven en bladeren. Dryopteris wallichiana is iets discreter van tint, maar heeft dan weer zwarte nerven. De sporenbladeren van Osmunda cinnamomea zijn, zoals de naam doet vermoeden, kaneelkleurig. Athyrium nipponicum ‘Pictum’ heeft een van de meest decoratieve bladeren met een mengeling van groen, grijs, wit en purper.

Je moet natuurlijk van het genre houden, maar een varen kan zorgen voor een prachtige exotische toets in een rotstuin.

Het lijkt misschien op het eerste gezicht niet evident om varens te planten in de tuin, laat staan in een border. Toch hebben ze hun glorieperiodes gehad. Je ziet ze namelijk aan de rand van de kunstmatige grotten en rotspartijen die zo populair waren tijdens de Italiaanse renaissance, de Franse 18de-eeuwse monarchie en de Engelse romantiek. Niet verwonderlijk, want zo’n omgeving voldeed aan enkele essentiële behoeften van de varens: vochtigheid, schaduw én kalk, waar sommige soorten dol op zijn. Er zijn ook varens die spontaan in lommerrijke en vochtige spleten van oude muren beginnen te groeien. Hier halen ze hun portie kalk uit het brokkelige cement.

In de natuur vind je varens voornamelijk onder dichtbebladerde bomen, samen met andere doorlevende planten en struiken. In de tuin worden varens in een schaduwborder gezet, met Hosta bijvoorbeeld, wat mooie contrasten geeft. “Maar er zijn nog heel wat andere plekjes geschikt voor varens”, zegt Marijke Lathouwers. “We horen veel mensen klagen dat gras niet groeit onder een eik of een beuk. Wel, daar bieden varens een uitstekend alternatief. Hetzelfde geldt voor de schaduwkant aan de voet van een haag. Wie van varens houdt, vindt altijd wel een plekje in de schaduw of de halfschaduw.”

Een bijkomend voordeel is dat een aantal varens ook ’s winters zijn bladeren behoudt. Enige voorwaarde is dat de planten beschermd worden tegen de koude en de wind die de jonge wortelstokken kan beschadigen.

Heel wat varens gedijen ook goed in potten: Asplenium scolopendrium, Dryopteris cristata en sieboldii, en alle Polystichums bijvoorbeeld. Ze staan erg mooi op een beschaduwd terras. “Maar de keuze van de pot en de voedingsbodem zijn wel belangrijk. Rekening houdend met de ontwikkeling van de wortels is een brede pot beter dan een diepe. Het kweeksubstraat moet vezelig, sponzig en luchtig zijn. Vezel van koningsvaren, veenmos of een mengeling van turf en perliet voldoen aan deze voorwaarden. Dat betekent echter niet dat varens graag met de voeten in het water staan. Vochtige grond is goed, maar de wortels moeten zuurstof krijgen, zoniet verstikken ze.”

Voor het overige stellen varens weinig eisen. Ze hebben weinig voeding nodig en geen meststoffen. Er zijn drie manieren om varens te vermeerderen. De eenvoudigste is in de lente de wortelstokken te scheuren, waarbij men wel moet opletten dat er voldoende wortelstokken overblijven. Voor de tweede methode moet je enige schoolkennis oprakelen. We hebben allemaal geleerd dat varens geen zaden produceren, maar sporen. Die bevinden zich onder kleine hoedjes aan de onderkant van de bladeren. In de zomer kan je die rijpe sporen verzamelen door de bladeren te schudden boven een blad papier. Daarna moet je de sporen zaaien op een constant vochtige en steriele bodem met een fijne textuur.

Sommige soorten, zoals Osmunda cinnamomea, krijgen op het uiteinde van hun stengels loofknopjes of stengelbolletjes (zoals sommige sieruien op hun bloemen). Die hoef je er maar af te halen en in het geschikte milieu te planten.

Welke methode men ook kiest, voor een echte liefhebber blijft een bezoek aan een gespecialiseerde kwekerij een aparte belevenis waar heel wat te ontdekken valt. En dat is zeker het geval in de kwekerij van Marijke Lathouwers en Zeger Bellefroid. Zeger is namelijk volop bezig met de voorbereiding van een negen maanden durende expeditie, die hem in het gezelschap van enkele wetenschappers naar Oost-Europa en Azië zal brengen. Hun ontdekkingen zullen geregeld overgebracht worden naar Anthée, waar de planten in cultuur zullen worden gebracht en geobserveerd, vooraleer ze in de catalogus worden opgenomen.

Zo zien we dat menselijke kennis ook begin 21ste eeuw nog voor een deel berust op de ervaringen van plantenjagers zoals dat eeuwen geleden ook al gebeurde. Een bemoedigende gedachte.

Kwekerij Buiten Gewoon, Kasteel van Anthée, 5520 Anthée. Tel. en fax: 082/68.83.33.

Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content