Worst met rode kool, De zomer zonder mannen (het boek), een heet bad bij vriesweer, de bubbels in bubbelplastic laten petsen… Honderden dingen kan ik bedenken die toffer zijn dan gelijk hebben. Waarom, o waarom dan toch geeft het zo’n kick om de spijker op de kop te slaan ? Of het nu om de naam van een Italiaanse zanger gaat, de hoofdstad van Bhutan, of de kortste weg naar het station. Alsof het er ook maar een sikkepit toe doet, behalve als je in den vreemde de trein mist omdat een manspersoon uit je onmiddellijke omgeving mordicus volhoudt dat het station links ligt, terwijl het de andere kant uit is.

Bij sommige mensen is het namelijk een fundamentele levenshouding : of het nu een politieke overtuiging betreft, het bestaan van God, of de naam van het dwergkonijn van de buren, zij hebben het bij het rechte eind. Dat past bij het zelfbeeld van de snuggere, efficiënte en betrouwbare mens die we allemaal zo graag willen zijn, een evenwichtig individu dat in harmonie met zijn omgeving leeft. Zelf heb ik door scha en schande genoeg realiteitszin ontwikkeld om dat zelfbeeld enigszins bij te stellen ; om mensen tot mijn gedachtegoed te willen bekeren ben ik dan weer te lui. Maar als ik gelijk heb, heb ik wel GELIJK natuurlijk.

Zoals die zondag in de koopjeshal. Ja, ik weet het, er zijn oneindig veel zinniger en verrijkender dingen die een mens op de Dag des Heren kan doen, maar soms is het geweldig ontspannend om door een golfplaten loods te schuifelen en de aanschaf van een badborstel, een gieter in de vorm van een olifant of een pak schuursponsjes te overwegen, omdat het niets kost en een mens in tijden van crisis nooit genoeg schuursponsjes kan hebben.

Dan valt mijn oog op een dekbedovertrek met vuurrode, uit hun krachten gegroeide rozen, zo abominabel lelijk dat het van de weeromstuit onweerstaanbaar is. “Te klein”, mompelt mijn metgezel. “Jouw bed is 1.80 bij 2 meter.” Voor een beter begrip, wij zijn koppige aanhangers van de latrelatie, de leefvorm waarin wij beiden het best blijken te gedijen.

“Niet waar,” weet ik met grote stelligheid, “mijn bed is 1.60 meter breed. Hoe lang denk je dat ik al in dat ledikant slaap ? Het heeft verdorie al drie verhuizingen overleefd.”

“1 meter 80.”

“1 meter 60.”

“1 meter 80.”

Zou je zo’n mens nu geen lelijke neep geven links of rechts ? Vooral om dat zelfzekere lachje om zijn mondhoeken. “Koest, af”, fezelt de mannenfluisteraar in mij. Maar nee, er moet gewed worden. Niet om een etentje of iets wufts uit de parfumerie, maar een fles cava, zo rap ben ik content. Zo’n fles die ik als aanhanger van de geweldloze communicatie naast het hete bad zet waarin ik sereen De zomer zonder mannen ga zitten lezen. En ’t heeft nog niet eens gevroren dit najaar.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content