Geen defilé meer nodig
Voor de nieuwste mode moet u in de toekomst misschien wel naar het museum. De mode- en de kunstwereld groeien immers steeds meer naar elkaar, en daar worden ze allebei beter van. Of niet ?
::Yanomami û Spirit of the Forest, tot 12 oktober in de Fondation Cartier, Boulevard Raspail 261, 75014 Parijs, di û do 12-20. Info : +33 1 42 18 56 51.
::Ossie Clark, tot 2 mei 2004 in het Victoria & Albert Museum, Cromwell Road, South Kensington, Londen SW7 2RL, dagelijks 10 û 17.45. Info : +44 20 79 42 2000.
Natuurlijk zijn mode en kunst niet hetzelfde. Dat schreef de Amerikaanse fotograaf en filosoof Duane Michals (71) ooit. “Mode kan nooit kunst zijn omdat ze oppervlakkig en vluchtig is. Ze houdt zich bezig met het tijdelijke, het veranderlijke, met het nu en het niet-nu. Kunst moet zich richten op tijdloze thema’s die nooit verdwijnen.”
Ga dat aan hippe museumdirecteuren vertellen. Verstrooide gasten van hedendaagse musea wanen zich dezer dagen in een winkelparadijs. Toen het Groninger Museum eind jaren negentig een overzichtstentoonstelling wijdde aan de ontwerper Azzedine Alaïa riepen de tientallen torsosculpturen voorzien van zwarte outfits veeleer het beeld van een boetiek op dan van een serieuze museumzaal.
Of is mode toch kunst ? Er verschenen niet alleen modemusea in Antwerpen, Hasselt, New York en Lissabon, we zagen de voorbije jaren heel wat overzichtstentoonstellingen aan onze neus voorbij trekken : Viktor & Rolf en Jean Paul Gaultier eveneens in het Groninger Museum, Walter Van Beirendonck in het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, Giorgio Armani in het Guggenheim in New York en Bilbao, John Galliano in het Design Museum in Londen – de lijst groeit voortdurend.
Ook in eigen land maken ontwerpers tentoonstellingsruimten onveilig. Deze zomer benoemde het Provinciaal Centrum voor Beeldende Kunsten Z33 in het Hasseltse begijnhof Raf Simons tot curator van Guided by Heroes, een tentoonstelling waarin de ontwerper persoonlijke helden uit de hedendaagse kunst, fotografie, mode en muziek samenbracht. Simons was er trouwens niet de eerste modenaam : hoedenmaker Christophe Coppens mocht dit voorjaar in Z33 het derde deel van The Dollhouse voorstellen, een expositie van ophefmakende poppenhuizen.
Zelfs een kind begrijpt waarom : mode is sexy voor een museum. Ze is laagdrempelig, populair bij het publiek en goed voor het imago. Een mooi voorbeeld, twee jaar geleden, was de door Hugo Boss gesponsorde Dennis Hopper-retrospectieve in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Oud-directeur Rudi Fuchs was dan een fervent tegenstander van ‘onderbroekententoonstellingen’, het museum wilde uitbreiden en was dringend op zoek naar nieuwe geldbronnen. Een aanbod van een groot Duits kledinglabel om iets te doen met een mediagenieke acteur kon dus niet afgeslagen worden. Resultaat : het museum stond even weer volop in de belangstelling – Boss en Hopper trekken nu eenmaal meer volk dan obscure kunstenaars.
De juiste link
Musea azen dus op ontwerpers, en dat wil wel eens vloeken. Het is nog niet zo lang geleden dat Karl Lagerfeld een streep trok door een geplande Chanel-tentoonstelling in het Metropolitan Museum in New York. Voor de ontwerper ging het erom de juiste link te leggen met de kunsten, het museum wilde vooral bezoekers trekken.
Toch groeien beide werelden naar elkaar toe. Na een overzichtstentoonstelling van Issey Miyake, vroeg de Fondation Cartier in Parijs ontwerper Naoki Takizawa opnieuw om zijn medewerking. Zijn bijdrage aan de tentoonstelling rond de Yanomami-bewoners van het Braziliaanse Amazonewoud is nog tot oktober te zien. In Londen staat het Victoria & Albert Museum in de schijnwerpers met de erfenis van Ossie Clark. De celebrity designer maakte van 1965 tot ’74 furore bij lieden als Mick Jagger, Brigitte Bardot en Twiggy. Na een retrospectieve rond Versace en een groeps- tentoonstelling met installaties van Martin Margiela, Helmut Lang en Junya Watanabe, kent het instituut zijn succesformule : de huidige tentoonstelling leverde het museum vlak voor de opening in juli alweer een paginagroot artikel op in The Observer.
Toegegeven, de kruisbestuiving tussen mode en kunst in niet nieuw. Kunst is al decennialang een inspiratiebron voor mode. Zo was er in de jaren dertig sprake van een intense collaboratie tussen Salvador Dalí en de Italiaans-Franse ontwerpster Elsa Schiaparelli. In de jaren zestig diende popart als inspiratiebron voor onder meer Pierre Cardin, André Courrèges en Jean-Charles de Castelbajac. De jurk die grootmeester Yves Saint Laurent in ’65 ontleende aan Mondriaan is inmiddels een klassieker. Nauwelijks enkele weken veilde Christie’s in Parijs popartjurken van Castelbajac en Miquel Barceló voor (tien)duizenden euro’s.
Kunstzinnige saus
Bij elk defilé moeten we tegenwoordig onze voelsprieten scherpen, want wie weet missen we een aanknopingspunt, een diepere betekenis, waardoor de boodschap van de collectie ons voorbijschiet. Zo had Rei Kawakubo bij Comme des Garçons het boek What Willie Wore van de Amerikaanse illustrator Alexander Stadler gelezen – ontwerpen van de kunstenaar sierden ook het rugpand van sommige jasjes. Helmut Lang liet zich inspireren door de metaalkunstenaar John Chamberlain, terwijl het Antwerpse duo Les Hommes zich doordenkers van de Amerikaanse conceptuele artieste Jenny Holzer eigen maakte. Op zich niets mis mee, maar de kunstige lui worden nogal ongeïnspireerd ten tonele gevoerd. Mooi en decoratief, dat wel, maar dat waren ook de kunstzinnige handtassen die de Japanse artiest Takashi Murakami of graffitikunstenaar Stephen Sprouse ontwierpen voor Louis Vuitton. Als zulke namen wat meer bekendheid genoten, konden we hun aandeel wellicht beter plaatsen. Of is dat misschien juist het punt : illustere kunstenaars als de ultieme chic ?
De catwalks zelf dan. Alexander McQueen bestelde destijds filmbeelden bij Derek Jarman, terwijl Helmut Lang ooit fotograaf Robert Mapplethorpe contracteerde. Inmiddels worden echter zowat alle defilés overgoten met een kunstzinnige saus. Romeo Gigli stelde bij zijn laatste show foto’s voor van Stefano Galuzzi en citeerde Walt Witman. Bij Antonio Marras galmden beladen strofen van DH Lawrence door de zaal, terwijl Exté zijn creatieve heil zocht bij studenten van de Brera-kunstacademie in Milaan. Ze mochten hun lusten op een aantal T-shirts botvieren. Nochtans liet het Italiaanse label zich in het verleden nooit voorstaan op T-shirts, terwijl elders ook het koketteren met nachtkastjesliteratuur veeleer gekunsteld overkomt.
De presentaties waarbij de kunstzinnige verpakking aansluit op de getoonde collectie zijn dun gezaaid. De rockband die Hussein Chalayan enkele seizoenen geleden liet aanrukken om zijn modellen muzikaal te ondersteunen, leek te kloppen : de muziek en het uiterlijk van de bandleden vormden één geheel met de getoonde ontwerpen. Al dreigen die dan weer in de vergetelheid te sukkelen : Viktor & Rolf bestormden bij de presentatie van hun eerste mannencollectie zelf het plankier en lieten zich als mannequins aan- en uitkleden door assistenten. Een ludieke vertoning, the talk of the town, maar de collectie zelf leek bijzaak.
Trukendoos
We beginnen ons langzamerhand af te vragen waarom zulke kunstgrepen nodig zijn om collecties luister bij te zetten. Want of het nu creatieve aspiraties zijn, maatschappelijke kwesties of politieke boodschappen, alles kan via de mode gecommuniceerd worden. Kijk naar Raf Simons. Zijn geëngageerde shows deden in het verleden al veel stof opwaaien en daar haalde Simons voordeel uit. Tot hij vorig jaar defileerde in een met beslagen ramen ommuurde binnentuin, waarin de modellen slecht zichtbaar ronddoolden in grote plastic regenjassen. Het geduld van de aanwezigen werd er zwaar op de proef gesteld. De kleding zelf was eenvoudigweg niet te zien, verzwolgen in dikke lagen ruis. Het lijkt erop dat ontwerpers zelf twijfelen aan hun zeggingskracht en zich dan maar op hulpmiddeltjes beroepen, een vette ‘saus’ om het gebrek aan peper en zout te verhullen. En dus worden mensen uit het kunstcircuit en originele presentaties uit de trukendoos gehaald om toch maar onze aandacht op te wekken – hoe vreemder, hoe beter.
Of heeft het misschien te maken met de zwakke economie ? Mode is immers een grillig verschijnsel, fluctuerend van experimentele hoogten tot superveilig en verkoopbaar. Hoe de balans doorslaat, hangt vaak af van de economische situatie. Als je op zoek bent naar een creatief hoger plan, is het prettig aan te schurken tegen kunst en is een museumbezoek warm aanbevolen. Zo tekende Paul Smith zijn bejubelde dames- en herencollecties voor de winter na een bezoek aan het Museum of Modern Art in New York. Zoals blijkt uit de sweaters met futuristische grafische motieven, had vooral het werk van Alexander Rodchenko inspirerend gewerkt.
Voor de petite histoire : Donna Karan werd ooit in Parijs door haar man meegesleurd naar een Picasso-expositie. “Misschien heeft ze er wat aan bij het ontwerpen van haar nieuwe collectie”, was zijn nobele gedachte. Eenmaal binnen zag hij zijn vrouw echter in sneltreinvaart door de vertrekken denderen, nauwelijks aandacht schenkend aan de geëxposeerde werken. Tot hij vanuit een andere zaal een luide gil hoort. “Gelukkig”, denkt meneer Karan, die op zijn vrouw toesnelt en haar ademloos voor een kale muur ziet staan. “Dit is precies de kleur groen die ik zoek voor mijn lingerielijn”, krijst Karan buiten haar zinnen van geluk.
Theekransjes
Rest natuurlijk de vraag of mode in het museum thuishoort. Kun je mode bekijken als kunst, of anders gezegd : is het kunst ? Mode is immers commercie, en bovendien schuldig aan de grootste van alle zonden : frivoliteit. Men kan zich moeilijk voorstellen dat gesoldeerde jurken ooit in een museum belanden. Alhoewel… De couture van Cristobal Balenciaga in de jaren vijftig, de tafeljurk van Hussein Chalayan en sommige creaties van Comme des Garçons zijn zo conceptueel, dat een avondje stappen wel de laatste bedoeling is. De vraag lijkt te zijn of een ontwerp draagbaar is. Zoals goeroe Suzy Menkes ooit schreef : “Echte mode is functioneel. Als een kledingstuk niet draagbaar is, is het geen mode. Dan is het misschien gewoon kunst.”
De meningen zijn echter verdeeld. Oud-directeur van het Museum Boijmans Van Beuningen Chris Dercon noemde mode bij de opening van Mode 2001 Landed-Geland “de uitdrukking van nieuwe uitdrukkingsvormen van individualisering en de politisering van de individuele levenskunst.” Volgens hem zal mode de cinema als belangrijkste kunstvorm verdringen. Twee maanden geleden, in The Observer, bleek de Londense ontwerpster Zandra Rhodes het met hem eens te zijn. “Kleding getuigt evenzeer van artistieke expressie als aardewerk of een schilderij”, zei Rhodes, die zelf een modemuseum in Londen opende. “Het is een artistieke vorm die herinnerd moet worden : mode vertelt je wat mensen in een bepaalde periode droegen, net zoals aardewerk je vertelt hoe hun theekransjes waren.”
Directrice van het Londense Design Museum Alice Rawsthorn reageerde ongezouten : “Het is een idiote discussie, uiteraard is mode geen kunst – het is mode. Kleding is praktisch, bedoeld om te dragen. Waarom doen alsof het iets anders is ?” Nee, echte kunst onderzoekt de complexiteit en ambiguïteiten van het moderne leven, meent Rawsthorn. En laat ontwerpers dan mooie dingen maken, ze leggen zelden de vinger op echte veranderingen in de samenleving.
Ondertussen blijft het aantal modetentoonstellingen en -musea toenemen, ook al dankzij de vele financiële of materiële giften uit de modewereld. Tom Ford sponsorde het Centre Pompidou in Parijs, terwijl Giorgio Armani enkele jaren geleden vijftien miljoen dollar schonk aan het Guggenheim. Dat hij er later ook mocht exposeren, deed vele kunstcritici de wenkbrauwen fronsen. Gianfranco Ferré verging het in Florence trouwens op dezelfde manier : eerst een gift aan het Palazzo Pitti, daarna een tentoonstelling. Laat ons eerlijk zijn : Versace deelde niet zomaar tientallen jurken uit aan museumdirecteuren. Voor ontwerpers groot en klein zijn retrospectieven en dergelijke meer flatterende en prestigieuze bedoeningen. Het museum dus, als ultieme pr.-stunt.n
Irma Puma I Wim Denolf
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier