Frankrijks milde westen

Het zicht op de oceaan zorgt in het historische stadje La Rochelle voor een verfrissende openheid en koppige eigenzinnigheid. Het is de toegangspoort tot HET Ile de Ré, waar de wind vrij spel heeft over het vlakke land en Parijzenaars komen genieten van licht, lucht en eenvoud.

De meest rebelse stad van Frankrijk baadt in een visgeurtje. Tenminste op de Place de la Chaîne, aan de voet van de torens die de toegang tot de Vieux Port van La Rochelle bewaken. Hoewel de Franse koningen de havenstad-zonder-rivier omwille van haar protestantse aard nooit gunstig gezind waren en Richelieu de inwoners liet uithongeren, is er een merkwaardig patrimonium bewaard gebleven. Zoals de statige hôtels particuliers die de reders en handelaars in vis en zout in de zestiende en zeventiende eeuw lieten optrekken langs de kades.

Er heerst hier een deugddoende openheid. Niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk waait er een frisse wind : de stedelingen zijn al jaren bezorgd om hun gezonde lucht en experimenteren al decen-nialang met elektrische voertuigen, voor anderen daar zelfs maar aan dachten. De eer komt Michel Crepeau toe, die 25 jaar lang burgemeester was en een plan voor gele fietsen uitwerkte. In 1993 sloot hij met Peugeot en Citroën een overeenkomst om elektrische auto’s in te zetten. En een jaar later werd de eerste, elektrisch aangedreven boot voor openbaar vervoer gelanceerd. Crepeaus rechterhand, Maxime Bono, zette zijn gedachtegoed voort na diens dood, en dat laat zich voelen : La Rochelle is een flaneerstad met frisse gezichten, met arcades en zeilsloepen, veel fietsers en een vakantiesfeertje. En verslavend lekkere ijsjes bij Ernest.

Talloze gevels getuigen hier van schoonheid en vakmanschap, en in de Rue du Temple bevindt zich het alleraardigste Museum van Parfumflacons, waar mijnheer en mevrouw Seris zo’n 1500 stuks bijeenbrachten, de vrucht van meer dan veertig jaar zoeken en kopen. “Het begon allemaal met een flacon die ik ter gelegenheid van mijn verloving toegestuurd kreeg”, fluistert de oude dame, die er stralend bij loopt. Daarnaast telt de stad ook nog een automatenmuseum, een indrukwekkend aquarium met 12.000 zwemmende en kruipende bewoners, en een scheepvaartmuseum aan boord van de France 1, het laatste meteorologische fregat van de marine.

Slaven- en oorlogsleed

De beperkte omvang van het oude centrum laat toe om alle bezienswaardigheden te voet te bezoeken, om dan na een flinke wandeling neer te strijken op de quai de Gabut, met uitzicht op de zeilers die er aangemeerd liggen. Wie gehaast is, kan op woensdag naar de gezellige markt en de rest van de stad per fiets verkennen. Langs gekasseide straatjes waar de huizen van de reders staan die de klassieke driehoeksroute bezeilden. Daarbij vervoerden ze zowel slaven uit Afrika, zout uit de eigen contreien als pelsstoffen uit Canada, en waren zo’n zes maanden onderweg. Toen de slaven op San Domingo in opstand kwamen, gingen de rijke reders failliet, omdat ze hun hele hebben en houden in het transport hadden geïnvesteerd.

Maar het diepst zit de belegering van de havenstad in het geheugen gegrift. De rijke handelaars brachten niet alleen welvaart, ze verwierven bij de dood van elke koning ook nieuwe privileges en opereerden op de duur als een bijna zelfstandige republiek. Tot Lodewijk XIII op de Franse troon kwam en een centraliserende politiek ging voeren. De vrije geest van de havenstad was de koning een doorn in het oog, en hij stuurde in 1627 Richelieu uit om de inwoners op de knieën te krijgen. Er werd zo’n twaalf kilometer grachten gegraven om de stad bij de belegering te isoleren, terwijl voor de haven een dijk werd aangelegd om hulp uit Engeland te voorkomen. De stedelingen wilden van geen wijken weten, aten gras en slakken, en later zelfs paarden en honden, en stilden op het einde hun honger door op leder te sabbelen. Tevergeefs wachtten ze op Engelse hulp. Toen er van de 28.000 inwoners nog amper 5000 in leven waren, gaf de stad zich op 30 april 1628 over, dertien maanden en twintig dagen nadat het beleg begonnen was. Tien dagen later vernielde een storm de dijk die de toegang tot de haven onmogelijk had gemaakt. Kort daarop liet de koning het verdedigingssysteem van La Rochelle met de grond gelijkmaken.

Vlak eiland

Wie de brug naar het Ile de Ré oversteekt, komt in een andere, vrediger wereld terecht. Een wereld van eenvoud en witte huisjes, een vlak landschap waar de wind overheen blaast. Een verademing met prachtig licht in september, en kruidig groen langs de smalle, kronkelende wegen. Soms lijkt het landschap op dat van de Camargue, soms weer op het Zoute. Maar schijn bedriegt : sinds de brug werd geslagen zijn de prijzen aan een steile klim begonnen, en in het dorpje Les Portes zijn de prijzen van de grond de hoogste van de hele Atlantische kust.

En toch is het eiland erg jong. Een archipel van vier eilanden maakte zich net voor het begin van onze tijdrekening los van het vasteland, om vervolgens in de oceaan weer samen te smelten. Met Loix als laatste aansluiter, niet meer dan twee eeuwen geleden. De cisterciënzers streken er in de twaalfde eeuw neer, bouwden er de abdij van Notre-Dame-des-Châteliers, plantten er wijngaarden en gaven hun kennis door aan de lokale bewoners. Later werd met de oesterteelt begonnen, werden er vis en schelpdieren gevangen. Maar het leven bleef hard.

Hard bestaan

“De Retains zijn in de eerste plaats moedig, maar vaak ook miserabel geweest”, vat boekhandelaar Henri-Marc Vignaux de situatie samen. “Dat ze erin slaagden te overleven, hebben ze aan hun polyvalentie te danken, want ze moesten zichzelf altijd weer weten te beredderen, en dan moet je poten aan je lijf hebben.” Immigranten uit de Vendée legden er de eerste vissluizen op het strand aan, die door droge stenen en wat zand bijeengehouden worden. Bij hoog water lopen ze onder, als de zee zich terugtrekt, blijft er met wat geluk wat vis achter, bijna voor het rapen. Dezelfde immigranten brachten ook hun kennis van en ervaring met de zoutwinning mee, maar geen mens die er rijk van werd. Toen de spoorwegen op het vasteland werden aangelegd, bleek zout uit het Zuiden goedkoper en de laatste zoutwinners leunen bijna tegen de folklore aan. De jongste oogsten verkochten maar matig, de coöperatieve van Loix zit boordevol onverkochte voorraden.

“Zout winnen is hoogstens een bijverdienste van de wijnboeren”, weet een van de laatste lokale zoutwinners, die me met engelengeduld het parcours uitlegt dat het zeewater volgt door steeds kleiner wordende kommen. Als er twee weken na elkaar zon staat en een beetje wind blaast, gaat zo veel water in de ondiepe kommen verdampen dat er uiteindelijk 300 gram zout per liter water overblijft, tien keer meer dan in zee. Dat het sop de kool niet meer waard is, blijkt uit de cijfers : in anderhalve eeuw is het aantal zoutwinners van 1134 tot een schamele 85 teruggevallen.

Ook de wijngaarden zijn niet meer wat ze geweest zijn. Voor het drama van de phyloxera-epidemie waren er 5000 vierkante meter wijngaarden op het eiland, nu is er nog 650 vierkante van overgebleven. Op het eiland wordt nog wel pineau gemaakt, en zeer drinkbare, betaalbare wijnen, meer als souvenir dan als grootschalige productie. Want het Ile de Ré is voor alles een mooie herinnering aan troebeler tijden. Alleen de zon heeft de tijden ongeschonden getrotseerd en volgens de eilanders straalt ze gedurende 2300 uur per jaar, een record voor de westkust.

Weemoed en luidruchtige toeristen

En toch valt van dat harde leven van weleer niet veel meer te merken. Het haventje van Saint-Martin, met zijn elegante krans van achttiende-eeuwse huizen, zijn verschillende kommen, zijn elegante restaurants en zijn stille straten waar de stokrozen hun beste tijd hebben gehad, ligt nokvol dure zeilboten. De terrassen zitten vol luidruchtige Parisiens die het eiland een beetje als hun speeltuin beschouwen. Vroeger kwamen ze alleen tijdens de zomermaanden, maar sinds de brug er ligt, keren velen elk weekend terug. Dat zorgt op hoogdagen voor flink wat drukte, maar toch is het er goed toeven, zeker als de avond valt. Dan neemt de drukte wat af en zoek ik me een plaatsje op het terras van de Skipper, waar ik me een cassouletdeSaintJacques met een étuvéedepoireaux bestel, die ik later afrond met een pavédemoruefraiche, embeurrédechouxvert.

Een succulente opsteker, na een halve dag fietsen tussen de wijngaarden en zoutpannen. Al blijft in de kleine havenstad de gedachte aan somberder tijden leven, toen deze plek nog een doorsluisfunctie had voor mensen die in de ogen van de wet niet zuiver op de graat waren. Niet eens zo lang geleden, van 1870 tot 1938, voltrok zich hier twee keer per jaar een grimmig spektakel waarvan de zeshonderd tot levenslange arbeid veroordeelde mannen de onvrijwillige hoofdrolspelers waren. De stoet vertrok aan de citadel en marcheerde in volslagen stilte naar de kade, waar een schip voor anker lag waarmee de gevangenen naar Frans-Guyana zouden worden verscheept. Ze werden omringd door dichte drommen kijkers, van doordeweekse nieuwsgierigen tot journalisten en familieleden, van wie men zich de wanhoop nauwelijks kan voorstellen : het was hen verboden om ook maar één woord tot de geketenden te richten, terwijl het toch de laatste keer was dat ze hun verwanten levend zagen. Des te dramatischer als je weet dat zelfs kleine kruimeldieven deel uitmaakten van dit trieste konvooi, als ze tenminste voor de vierde keer veroordeeld waren.

Vuurtorens

Maar Saint-Martin is ook een juweeltje van militaire verdedigingsarchitectuur, door Vauban op last van Lodewijk XIV opgetrokken na het beleg van de Engelsen in 1627. Vanop de toren van de kerk krijgt de bezoeker een mooi overzicht op het stadje en het omliggende land. Bijna vier eeuwen na de bouw van de citadel en de vestingen is de rust teruggekeerd in de bijna verlaten straten en steegjes, met her en der fraaie historische panden, zoals het achttiende-eeuwse Domaine de la Baronnie, een herenhuis waarin de mooiste B&B van het eiland is gevestigd. Een paar kilometer oostwaarts is La Flotte, met zijn kleurrijke markt, een rustiger uitgave van ‘hoofdstad’, en daarmee een plek waar bezoekers die zichzelf niet hoeven te overroepen graag vertoeven.

Maar de ware aard van het eiland laat zich nog het best ontdekken aan de noordwestzijde, waar de Tour des baleines boven het landschap uittorent. De oude vuurtoren, die tussen 1669 en 1682 door een ingenieur van Vauban werd gebouwd, is 25 meter hoog en behoort tot de oudste van het land. In 1854 werd begonnen met een tweede vuurtoren, de Phare des baleines, die meer dan 57 meer hoog reikt en door bezoekers beklommen kan worden. Boven blijkt hoe nietig en laag het Ile de Ré erbij ligt, niet veel meer dan een zandbank met groene vlekken, omringd door de oneindige oceaan. Met aan de noordkust ontoegankelijke oesterbanken, en in het zuiden eindeloze stranden.

Door Pierre Darge – Foto’s PPI

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content