Familietragedie
“Vandaag is het precies zes jaar geleden dat die vreselijke periode van achttien maanden tot een abrupt en tragisch einde kwam”, vertelt de hoogleraar mij, rustig en mild. Urenlang heb ik met toegeknepen keel naar zijn verhaal geluisterd. Een gelouterde terugblik op een familiedrama.
Mijn ouders hadden vier zonen. Ik ben de oudste, na mij kwamen Piet, Tom en Sam. Piet was de vriendelijkste van ons allemaal. Een leuke, opgewekte kerel, al had hij ook een melancholische kant die slechts weinigen kenden. Tom was een stille tiener, meestal verdiept in boeken over stenen, astronomie en dinosaurussen. Sam, de jongste, was meteen ook de avontuurlijke en assertieve.”
“Thuis hadden we een goeddraaiende slagerij. Mijn vader was een man van weinig woorden, liefdevol en gevoelig. Mijn moeder leefde voor haar gezin en stelde alles in het werk om ons, haar man en kinderen, gelukkig te maken. Zo slaagden mijn ouders erin ons een warm nest te bieden waarin we probleemloos opgroeiden en zonder al te veel moeite hogere diploma’s haalden. Niet alleen wijzelf, maar ook de buitenwereld beschouwde ons als een uiterst gelukkig en succesvol gezin.”
“Zelf trouwde ik met Astrid, we kregen twee kinderen, een dochter en een zoon. Elke zaterdag gingen we bij mijn ouders op bezoek waar we, samen met mijn broers, de winkel sloten en bleven eten. Vaak zaten we dan urenlang aan tafel : kletsend, grappend en genietend van het samenzijn.”
Zondag 17 november 1996. “De laatste dag van ons gelukkige bestaan. Blij vertelt mijn moeder me dat Sam haar vanuit Hawaï heeft opgebeld, waar hij samen met Tom op vakantie is. Vol vuur heeft hij haar verteld over de schoonheid van het eiland en haar proberen te overtuigen ooit ook eens naar die paradijselijke plek te gaan. ‘Neen, dank je’, heeft ze lachend geantwoord, ‘je weet toch dat ik vliegangst heb’.”
Maandag 18 november 1996. “Bruusk haalt de telefoon mij uit mijn slaap. Het is mijn moeder, roepend en wenend, buiten zichzelf. Tom heeft haar van uit Hawaï opgebeld met de boodschap dat Sam op het eiland Maui op het nippertje aan de verdrinkingsdood is ontsnapt. Na welgeteld 47 minuten reanimatie heeft een reddingsteam hem per helikopter naar het Maui Memorial Hospital overgebracht waar hij nog altijd voor zijn leven vecht. Geschokt gooi ik de hoorn op de haak en haast me naar mijn ouders. Nooit tevoren heb ik hen zo ontredderd en overstuur gezien.”
Woensdag 20 november 1996. “Ik vertrek met mijn moeder naar Hawaï. Arme mam, ondanks haar vliegangst moet ze nu toch de lucht in. Na een reis die eindeloos lijkt te duren arriveren we in Kahalui Airport waar Tom ons staat op te wachten en meteen naar het ziekenhuis brengt.”
“De eerste aanblik van Sam op de intensive care vergeet ik nooit. Wanhopig smeken we hem een teken van leven te geven, een vinger of een teen te bewegen, maar hij reageert nauwelijks. Nog pijnlijker is het om mijn moeder zo hartverscheurend met haar jongste zoon bezig te zien.”
Vrijdag 22 november 1996. ” Mark, de struise kerel die Sams leven gered had, komt ons in het ziekenhuis opzoeken. Volgens hem is het een mirakel dat Sam, na zeshonderd kunstmatige beademingen, drieduizend hartstimulaties en drie elektroshocks, aan de dood is ontsnapt.”
Zaterdag 14 december 1996. “Sams repatriëring was een ramp, te wijten aan de botte en amateuristische aanpak van de reisverzekeraar. Tien dagen na zijn opname in het UniversitairZiekenhuis van Gent begint mijn broer eindelijk wat meer te reageren op omgevingsprikkels. Hij volgt ons nu met zijn ogen, zet zijn eerste wankele stappen en stamelt zelfs enkele, weliswaar moeilijk verstaanbare woorden. Onze vreugde om zijn vorderingen wordt echter voortdurend getemperd door zijn vreemde en soms ook agressieve gedrag. Wij kunnen hem vaak kalmeren door op hem in te praten, maar de verpleging heeft minder geduld en reageert bijzonder kordaat : met riemen en medicijnen. Zo pijnlijk allemaal.”
Donderdag 19 december 1996. “De laatste tijd gedraagt mijn broer Piet zich erg vreemd. Sinds de dokters ons hebben duidelijk gemaakt dat het met Sam nooit meer goed zal komen, zit hij zwaar in de put. ‘Herpak je toch’, probeer ik hem duidelijk te maken, ‘zie je dan niet dat wij, ook zonder jou, voldoende zorgen aan ons hoofd hebben ?’ – ‘Jij begrijpt er helemaal niets van’, snauwt hij me toe, met tranen in de ogen.”
“Ook mijn vader reageert heel slecht op het nieuws dat Sam ernstig gestoord en agressief zal blijven. Hij lijkt in een depressie weg te zinken, en staart soms lange tijd uitdrukkingsloos voor zich uit.”
Donderdag, 2 januari 1997. “Nog nooit zijn Kerstmis en nieuwjaar zo droef geweest. ‘En toch is er één lichtpunt,’ verzeker ik mijn ouders dapper, ‘het volgende jaar kan alleen maar beter worden.’ Ze reageren nauwelijks, te triest om enige troost te accepteren.”
“Zelf zou ik er alles voor geven om mijn familie te helpen, hun pijn te verzachten. Maar elke avond rijd ik gefrustreerd naar huis en ’s nachts duiken mijn ergste angsten op. Nog slechter vergaat het mijn vader en mijn broer Piet. In het ziekenhuis beweren ze dat we een ‘familie-in-nood’ zijn, maar niemand helpt ons, geeft ons goede raad, probeert ons te troosten. Bovendien zien we de professor nooit, en met zijn assistenten kunnen we nauwelijks praten.”
Donderdag 23 januari 1997. “Halfelf ’s avonds, de telefoon rinkelt. Met een bang voorgevoel neem ik op en hoor mijn moeder, totaal overstuur. ‘Piet heeft zelfmoord gepleegd’, huilt ze wanhopig.”
“Na hun dagelijkse bezoek aan Sam hebben ze Piets lichaam gevonden, op zolder. Geschokt vlieg ik naar de plaats van het onheil. Het tafereel dat ik daar aantref, is onbeschrijflijk. Mijn moeder radeloos, ontroostbaar. Mijn vader vruchteloos in de weer om Piet te reanimeren. Mijn broer Tom totaal overstuur, met Piets afscheidsbrief in zijn handen. Razend snel lees ik Piets laatste woorden vol verontschuldiging. De chaos in zijn hoofd is hem te veel geworden. Wat later arriveren de ziekenwagen en de politie. Tot onze ontzetting nemen ze Piets afscheidsbrief – zijn laatste teken van leven ! – met zich mee.”
Dinsdag 11 maart 1997. “De staf van het revalidatiecentrum waar Sam verblijft, deelt ons mee dat Sam niet langer welkom is. De artsen proberen mijn ouders te overtuigen hem niet mee naar huis te nemen, maar een andere oplossing te zoeken. Mijn ouders houden echter voet bij stuk : ze willen hun zoon zelf verzorgen.”
“Stilaan voel ik de grond onder mijn voeten wegzakken. In het bijzijn van mijn ouders hou ik mij kranig en sterk, maar als ik thuiskom, stort ik in. ’s Nachts ben ik soms extreem angstig, en overdag kan ik het leven, thuis én vaak ook op het werk, niet langer aan. Haast niemand durft mij nog te vragen hoe het met mij gaat. ‘Te pijnlijk voor woorden’, zie ik hen denken.”
“Ik snák naar een goed gesprek, een portie troost, wat hulp of medeleven.”
“Met mijn vader is het nog een stuk slechter gesteld. ’s Nachts slaapt hij haast niet meer, maar dwaalt door het huis, mompelend dat het leven te zwaar om dragen geworden is.”
Vrijdag 2 mei 1997. “Vandaag zou Piet 33 jaar geworden zijn. Hij was een knappe man, daar heb ik hem wel eens om benijd.”
“Al wekenlang maken we Sam wijs dat Piet voor langere tijd naar het buitenland is vertrokken, maar vandaag probeer ik hem de waarheid te vertellen. Ik weet niet zeker of hij de betekenis van mijn woorden vat. Pas als ook Tom dit pijnlijke onderwerp opnieuw ter sprake brengt, begint Sam te huilen, ontroostbaar.”
“Dankzij mijn moeders grenzeloze toewijding maakt Sam intussen, traag maar zeker, vorderingen. Hij leert opnieuw lezen en schrijven, al weet hij nog altijd niet waar de keuken is en kan hij de gewoonste voorwerpen niet herkennen. Wat het nog moeilijker maakt, is dat hij nauwelijks met mij praat. De laatste tijd lijken alleen mijn moeder en Tom nog tot zijn wereld door te dringen.”
Zaterdag 2 augustus 1997. “In juli hebben we, naar goede gewoonte, met het hele gezin onze vakantie in Zwitserland doorgebracht. Maar, hoezeer we ook ons best deden het voor elkaar zo aangenaam mogelijk te maken, toch was er op elk moment het pijnlijke besef dat ons mooie en zorgeloze familieleven definitief kapot is.”
“Na de vakantie ben ik meteen naar Warschau vertrokken waar ik nu elke dag colleges geef. Overdag heb ik het razend druk, maar ’s avonds voel ik mij eenzaam en leeg. Morgen vertrek ik weer naar huis, bang voor wat mij daar te wachten staat.”
Vrijdag 19 september 1997. “Na vier weken hospitalisatie mag mijn vader eindelijk het ziekenhuis verlaten. Ernstige longproblemen die niet tijdig door de huisarts werden opgemerkt, en een diepe depressie hadden hem fysiek én mentaal volledig uitgeput.”
Donderdag 1 januari 1998, 5 uur ’s ochtends. “Ook deze oudejaarsnacht was een ramp. Mijn moeder deed de hele avond ontzettend haar best om een aangename sfeer te creëren, maar echt gezellig werd het niet. Vooral Sam gedroeg zich moeilijk en maakte ons duidelijk dat wij niet welkom waren. Boos en agressief verweet hij mijn vrouw en mij dat wij zijn eten opaten en dat onze kinderen zijn cadeautjes inpikten. Ook deze keer probeerde ik mijn ouders én vooral mezelf te sussen : ‘Troost je, erger dan dit kan het echt niet worden.’ Daarnet, in mijn bed, begon ik plots hevig te beven en te wenen. Ik loop nu wat rond en probeer tot rust te komen. Soms denk ik dat Piet beter af is dan wij.”
Maandag 23 februari 1998. “Ik werk nu ook als gastprofessor aan de universiteit van Gent waar ik aan driehonderd eerstejaarsstudenten colleges geef. Die opdracht bevalt me best, niet het minst omdat hij me volledig opslorpt en mijn aandacht afleidt van de situatie thuis. College geven is therapie voor mij, en daar heb ik meer dan ooit behoefte aan. Pijnlijk scherp besef ik tegenwoordig dat ik een afwezige vader en echtgenoot ben voor wie alles in functie van de dramatische familiegebeurtenissen staat. Maar hoe kan ik anders ? Mijn moeder is de wanhoop nabij, mijn vader zwaar depressief. Sam maakt wel vorderingen, maar blijft ernstig gehandicapt. En ik mis mijn broer Piet heel erg. O ja, ik besef maar al te goed dat ik mijn frustraties en verdriet al te vaak thuis afreageer. En natuurlijk bloedt mijn hart als onze dochter huilt en ons smeekt om toch alsjeblieft geen ruzie te maken. Maar wat kan ik doen ?”
Zaterdag 14 maart 1998. “Mijn vader is ontzettend emotioneel en gaat pijlsnel achteruit. Gisteren vroeg hij mij plots om naast hem in de zetel te komen zitten. Daarna probeerde hij me, heel onhandig, een knuffel te geven. Niet gewend aan dergelijke gebaren voelde ik mij erg ongemakkelijk. Toen hij mompelde dat hij zich schuldig voelde omdat hij vroeger niet voldoende tijd aan ons, zijn kinderen, had besteed en dat we in de toekomst beter af zouden zijn zonder hem, werd ik boos en legde hem uit dat we hem nu meer dan ooit nodig hebben.”
“Vandaag bel ik zijn huisarts en smeek hem mijn vader te helpen, hem van de ondergang te redden. Ik krijg het deksel op de neus. ‘Uw vader is een zeer moeilijke patiënt die weigert zijn medicijnen in te nemen’, klinkt het koud. ‘Als uw vader geholpen wil worden, zal hij mij zelf moeten contacteren.’ Ik voel mij in de steek gelaten. Wat nu ? Wie kan ons helpen ?”
Woensdag 22 april 1998. “Een zonnige dag in Gent. ’s Middags haast ik me naar het café waar ik met mijn ouders en Sam heb afgesproken om samen te lunchen. Ze zijn er niet. Ik probeer te bellen, maar krijg geen antwoord. Na lang wachten besluit ik naar Brussel te vertrekken waar ik met een vriend in het Centraal Station heb afgesproken.”
“‘Je moet meteen naar huis’, vertelt hij me, behoedzaam, ‘er is iets ergs gebeurd.’ – ‘Wat dan ?’ vraag ik scherp. ‘Je vader is dood’, antwoordt hij aarzelend, voorzichtig.”
“Duizend vragen tuimelen door mijn hoofd. Wat is er gebeurd ? Waar is mijn moeder ? En Sam ? Wie kan mij iets vertellen ?”
“Totaal overstuur rijd ik terug naar Gent waar mijn vrouw mij staat op te wachten. Zij is het die mij vertelt dat niet alleen mijn vader, maar ook mijn moeder én Sam gestorven zijn. ‘Ze zijn in het water beland, en allemaal verdronken’, hoor ik doorheen een waas, alsof ik op de rand van een afgrond sta.”
“‘Dit is het einde’, is het enige wat ik nog kan bedenken.”
“Twee uur later moet ik met Tom de lijken gaan identificeren. Ondraaglijk is de aanblik van mijn geliefden in het mortuarium. Zo schrijnend, zo vernederd, zo afschuwelijk liggen ze daar.”
“Nog later hoor ik dat het nieuws van dit drama al op het radio- en tv-journaal van één uur is uitgezonden. Stel je voor, terwijl ik hen zat op te wachten. Ze hebben zelfs beelden getoond van Sam die uit het water werd opgevist. Ik word woest als ik dit hoor. Dit kan toch niet ! ?”
Donderdag 22 april 2004. “Vandaag is het precies zes jaar geleden dat die onmenselijke periode van achttien maanden tot een abrupt en tragisch einde kwam. De eerste jaren na dat drama waren ondraaglijk zwaar. In het begin huilde ik vaak en stond mijn hoofd op barsten. Nachtenlang lag ik wakker, en als ik ten slotte toch in slaap sukkelde, had ik de akeligste nachtmerries. Vaak nam ik meerdere slaappillen tegelijk om eindelijk eens enkele uren uit deze wereld weg te zijn. Als ik me, heel uitzonderlijk, al eens wat beter voelde, was er meteen dat torenhoge schuldgevoel. Alsof ik het recht niet had om mij ooit nog gelukkig te voelen.”
“Altijd opnieuw spookten dezelfde vragen door mijn hoofd. Wat had Piet, net voor zijn sprong, nog gevoeld ? Wanneer had hij het laatst aan mij gedacht ? Wat had zich in de wagen afgespeeld, net nadat hij in het water terechtgekomen was ? Hoe verschrikkelijk was de paniek geweest ? Wat waren mijn moeders laatste woorden ? Heeft zij, tijdens die ultieme minuten, nog aan mij gedacht ? Heeft ze Sam nog proberen te troosten, te kalmeren ? Nog altijd kan ik het moeilijk aanvaarden dat ik nooit het antwoord op deze vragen zal vinden.”
“Nu, na al die jaren, kan ik opnieuw van het leven genieten, heel voorzichtig weliswaar, al blijven er altijd perioden dat het minder goed gaat. Wat ik zo jammer vind, is dat mijn gedachten hoofdzakelijk naar die achttien maanden uitgaan, en niet naar de vele schitterende jaren die we voorheen hebben beleefd.”
“Vooral mijn kinderen hebben mij nieuwe levensenergie gegeven. Pas nu ik begrijp dat de prioriteit van mijn vrouw – ons gezin bij elkaar houden – en de mijne – mijn familie van de ondergang redden – niet altijd parallel liepen. Op professioneel vlak slaag ik erin mijn dromen te realiseren : doceren en kennis delen, niet alleen in Leuven, Gent en Antwerpen, maar ook wereldwijd, tot in China, Zuid-Afrika, Australië, Mexico en Brazilië.”
“Terugkijkend op die zwarte periode in mijn leven heb ik mijn verhaal aan het papier toevertrouwd : tweehonderd bladzijden lang. Het zijn ideeën, herinneringen, dagboekfragmenten. Misschien vind ik ooit wel iemand – een auteur, een uitgever – die deze notities, samen met mij, tot een boek wil verwerken. Waarom ik zo sterk de behoefte voel mijn verhaal aan anderen te vertellen ?”
( lang stil) “Voor mijn kinderen op de eerste plaats, én uit respect voor de geliefden die ik verloren heb. Om duidelijk te maken dat een mens ook na zulke extreme gebeurtenissen nog verder kan leven, en dat zelfs uit de grootste chaos een nieuw evenwicht kan ontstaan. Om uit te schreeuwen dat het leven, ondanks alles, uiteindelijk toch de moeite waard is.” n
Tekst Annemie Struyf l Foto’s Lieve Blancquaert
“Ondraaglijk is de aanblik van mijn ouders en mijn broer in het mortuarium. Zo schrijnend, zo vernederd, zo afschuwelijk liggen ze daar.””Wat ik zo jammer vind, is dat mijn gedachten hoofdzakelijk naar die achttien maanden uitgaan, en niet naar de vele schitterende jaren die we voorheen hebben beleefd.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier