Er was eens een koningskind
Op 3 oktober begint het ‘Europalia 2002 Bulgaria Festival’, dat loopt tot begin januari volgend jaar. Ons land wordt maandenlang overspoeld door Bulgaarse cultuur. We gingen ter plaatse eens kijken.
Bulgarije
Tekst en foto’s Griet Schrauwen
Kunst in Bulgarije? Na een bezoek aan het etnografisch museum in Sofia betwijfel je of die bestaat. Je struikelt er over de gerafelde, omkrullende tapijten en het museum blinkt uit in slechte ophanging en belichting. De sierlijke hoge plafonds van het vroegere koninklijk paleis zijn verknoeid door talloze neonbuizen die een akelig licht verspreiden. Van de collectie blijft je weinig of niks bij, behalve de schamelheid ervan. Teleurstellende constatering: de Bulgaarse kunst stelt niet veel voor. Hoewel… Christo, de inpakker van landschappen en monumenten, was toch een Bulgaar?
Een paar uur later kom ik tot een ander besluit, in het Museum of National History. Sinds twee jaar is de verzameling overgebracht naar een ex-sovjetresidentie aan de rand van Sofia. De benedenverdieping herbergt de prehistorie tot de Middeleeuwen , de eerste verdieping behandelt vooral de negentiende-eeuwse heropleving van het nationalisme.
Het indrukwekkendst zijn de schatten van de Thraciërs – schatten die ook naar Europalia komen: rijk versierde stukken zoals borstsieraden, spelden, halskettingen, oorhangers, harnassen en schilden. De zwervende Thraciërs vestigden zich rond het einde van het tweede millennium vóór Christus in het oostelijk deel van de Balkan, tussen de Karpaten en de Egeïsche Zee, op een grondgebied dat nu Bulgarije, een deel van Roemenië en het zuiden van Oekraïne omvat. Het hoogtepunt van hun cultuur viel tussen 600 tot 500 voor Christus.
Al blijft hun oorsprong mysterieus, vast staat hoe de Thraciërs ten onder gingen: door wapengekletter. Hun rijk werd van de kaart geveegd door vader en zoon Filip en Alexander van Macedonië in de vijfde en vierde eeuw voor Christus. Dat is ook een van de redenen waarom die kunstschatten overal verspreid raakten. De belegeraars namen het goud en zilver mee, maar de Thraciërs sloegen terug en wonnen zelfs een paar veldslagen. En soldaten die vluchten, nemen mee wat ze kunnen dragen, de rest laten ze holderdebolder vallen of graven alles in, voor als ze terugkomen. De afgelopen vijftig jaar werd de buit versnipperd teruggevonden, door ploegende boeren, bijvoorbeeld. Die probeerden hun vondsten wel achter te houden, maar hoe gaat dat: binnen de 48 uur weten de buren het, praat iemand zijn mond voorbij en de volgende week staat de overheid aan de deur om de vondst op te eisen.
Sinds de Thraciërs zijn er vele volkeren voorbij gewalst: Hunnen, Vandalen, Oost- en Wisigoten, Byzantijnen… Allemaal volkeren uit Centraal-Azië, robuuste, ruige paardenvolkeren. Er is dan ook veel bloed gevloeid in de tijd dat ze zich hier vestigden. Ze hebben zich min of meer verenigd, maar ze lagen toch constant met elkaar in ruzie. De Byzantijnen hebben de relschoppers aan de grenzen van hun rijk een paar keer lelijk te grazen genomen.
“Wij hebben geschiedenis met elkaar gemeen”, zegt de gids. “Uw Boudewijn van Vlaanderen vond hier de dood. Hij leidde de vierde kruistocht. Hij wou Jeruzalem veroveren, maar in plaats daarvan veroverde hij Constantinopel, waar hij het tot keizer schopte. Maar toen hij het met ons, Bulgaren, aan de stok kreeg, hebben wij hem een fameuze rammeling gegeven: wij hebben uw Boudewijn zelfs verslagen.” Hij zegt het op een trotse toon, alsof ze dat gisteren deden. En dan troont hij ons mee naar een foto van de toren waarin ‘zij’ ‘onze’ Boudewijn gevangen hielden tot hij zijn laatste asem uitblies.
Veel rust kenden de Bulgaren daarna niet, want daar stonden de Turken al te trappelen. Ze hebben hier bijna vijfhonderd jaar de plak gezwaaid. De Bulgaren hebben wel geprobeerd zich onafhankelijk te vechten, maar dat deden ze zo stuntelig dat de Russen hen in 1878 moesten komen helpen. Daar waren de Bulgaren zo blij om, dat ze hen eeuwig dankbaar bleven en de Turken even eeuwig haten. Ze ontdekten nog niet zo gek lang geleden dat Rusland hen niet zozeer kwamen bevrijden dan wel annexeren, maar toch blijven ze weifelen. In andere Oostbloklanden tuimelden Lenin-beelden meteen na de val van de Sovjet-Unie van hun sokkel. In Sofia is het beeld, na langdurige palavers, pas vorig jaar vervangen door een reusachtige Sofia, beschermheilige van de stad .
Gedurende de eeuwenlange bezetting door de Turken mocht geen enkel gebouw hoger zijn dan de minaretten van de moskeeën, maar de overwinning werd gevierd met een kathedraal van wel vijftig meter hoog, waar vijfduizend gelovigen een plekje in vonden. Die orthodoxe Alexander Nevski-kathedraal is een fraai staal van balkanarchitectuur: gigantische gouden koepels die schitteren in de zomerzon, het interieur is van Italiaans marmer, Egyptisch albast en Braziliaans onyx. De muren zijn beschilderd met fresco’s, de kandelaars zijn manshoog, de drie iconostasen met 83 iconen vormen samen de mooiste collectie van het land. De godganse dag lopen Bulgaren van alle leeftijden af en aan om er gebeden te prevelen of kaarsen te branden.
Al zijn de sovjets weg, S talin heeft een blijvend stempel gedrukt op het stadsbeeld. Hij pootte kolossen van staatsgebouwen neer, en hoge, nu afschilferende en vervallen flatgebouwen in deprimerende buitenwijken met namen als Mladost (‘jeugd’) en Nadezha (‘hoop’).
Cultureel is Sofia niet te vergelijken met Praag of Boedapest, want sinds de Turkse overheersing bleef de stad ver verwijderd van kunststromingen zoals renaissance en gotiek. Er zijn wel veel waardevolle sporen van byzantijnse, ottomaanse, Romeinse en Slavische invloeden. In Bulgarije beschermt de Unesco tien gebouwen, waaronder de kathedraal in Sofia, het Rila-klooster op 120 kilometer ervandaan, dat een van de drukst bezochte kloosters ter wereld is, en het tiende-eeuwse Sveta Nicolaj-kerkje in Boyana, op amper zeven kilometer van de stad. Het kerkje bleef 23 jaar gesloten voor restauratie en is pas sinds één jaar opnieuw open. Volgens de Franse kunsthistoricus André Graber zou dit bouwwerk met 240 fresco’s de grootste bijdrage zijn aan de middeleeuwse kunst.
In de schaduw van het kerkje ligt het graf van koningin Eleonora, de tweede vrouw van koning Ferdinand die de grootvader was van de huidige eerste minister, Simeon van Saksen-Coburg-Gotha. Jawel: familie van ons Belgisch vorstenhuis. En Simeon, dat is een verhaal apart.
Ter gelegenheid van zijn geboorte in 1937 kregen alle Bulgaarse leerlingen één punt extra op school en werd aan vierduizend gevangenen amnestie verleend. Op 51-jarige leeftijd ‘verongelukte’ zijn vader Boris na een bezoekje aan Hitler. Velen geloven dat hij vermoord is door nazi’s. In ’43, hij was toen amper zes, besteeg Simeon de troon. Tot de sovjets in ’46 een communistisch regime installeerden en Simeon en zijn moeder verjoegen. Na enkele omwegen vestigden ze zich in Madrid, waar hij zakenman werd en de gebeurtenissen in zijn geboorteland op de voet volgde. In 1989 pleegden de Bulgaarse partijleiders een zachte coup: na de ineenstorting van de Sovjet-Unie beseften ze dat hun land niet langer een satelliet kon zijn van iets wat niet meer bestond. Bulgarije moest zich hervormen en deed dat naar het voorbeeld van soortgelijke landen uit het vroegere sovjetblok: men stelde een republiek in, waarvan zelfs rabiate Bulgaarse republikeinen vinden dat de juridische oorsprong ervan betwistbaar is.
Enkele jaren keek Simeon toe op de chaotische overgang, met communistische en anticommunistische regeringen, jaren van verspilling en corruptie, zakkenvullerij en onverkwikkelijke affaires. In ’96, na precies vijftig jaar ballingschap, keerde hij terug. Niet omdat hij de troon ambieerde, hoewel hij er geen bezwaar tegen heeft dat zijn aanhangers hem ‘Majesteit’ noemen. Nee, Simeon kwam als burger. Hij zei dat hij beschikbaar is als het volk hem wilde. Volgens een Belgische Bulgarije-kenner had Simeon geen verborgen agenda. Hij kwam naar zijn geboorteland om naar best vermogen het land te dienen. Het was wel duidelijk dat hij kwam voor de presidentsverkiezingen van oktober 2000. Maar eerder dat jaar heeft de vorige regering hem stokken in de wielen gestoken: ze verhinderden dat hij lid kon worden van een partij, en zo’n lidmaatschap was noodzakelijk om aan de verkiezingen deel te nemen. Het volk was zo geschokt door de houding van de overheid, dat de sympathie voor Simeon pijlsnel omhoogschoot. Gelukkig was er nog ergens een onooglijk vrouwenpartijtje dat Simeon als politieke gast adopteerde en hem sponsorde. De Bulgaarse vrouwen hebben hem dus uit het politiek niet-bestaan gehaald : zijn Nationale beweging Simeon II veroverde in één klap de helft van de zetels.
Of hij geliefd is bij het Bulgaarse volk? “Ach, de liefde van het volk is een eendagsvlieg”, zegt de Bulgarije-kenner. “Geef het volk brood en men roept: ‘Hoera!’ Zeg dat het volk één uur moet wachten en het roept: ‘Boe!’ Maar sinds Simeon aan de macht is, is er ontzettend veel verbeterd. Hij heeft waardering, omdat het volk weet dat het zonder hem nog duizend keer slechter zou gaan. President Gergi Parvanov en eerste minister Simeon werken als een hecht team om het land naar de Europese Unie en de Navo te loodsen. Dat duo beseft dat Bulgarije de buitenwereld meer nodig heeft dan omgekeerd.”
Simeon wil de levensstandaard verhogen en de corruptie aanpakken. Dat laatste schijnt te lukken. De criminaliteit van maffiakaliber is praktisch uitgeroeid, de corruptie in de administratie is sterk verminderd, het openlijk omkopen zit er niet meer in. Maar hoewel de dingen erop vooruitgaan, blijft de economische toestand rampzalig: met de levensstandaard is het nog erg gesteld. Het gemiddeld maandinkomen: amper 120 euro. Werkloosheid: 25 procent, in sommige streken 40 procent. Nauwelijks één op de vijf heeft een fatsoenlijk salaris, twee procent is hallucinant rijk, de overigen zijn straatarm. Tijdens het communisme was er een grote middenklasse, nu bestaat er een immense kloof tussen arm en rijk. De middenklasse is opgeslorpt door armoede en misère. Je ziet ze overal in de stad: gepensioneerde mannen die hun hand ophouden, oudere vrouwen die verwelkte bloemen proberen te verkopen, straatmuzikanten die echt niet voor de lol staan te zingen… Maar er is ook georganiseerde armoede. Bedelaars die ’s ochtends per taxi naar hun vaste stek komen; ’s avonds komt iemand hun geld opeisen. De bedelaars zijn vaak jonge vrouwen met een baby aan de borst, of mensen die de verschrikkelijkste handicaps en vergroeiingen etaleren zodat je nooit zonder afgrijzen en schuldgevoel Sofia doorkruist. “Het ergst zijn de kinderen”, zegt onze informant. “Dat zijn beroepszakkenrollers. Het grut tussen vijf en tien jaar oud zijn de ergst denkbare schoeljes, ze kruipen in je binnenzak zonder dat je het beseft.”
Waarom geraakt het land niet uit het slop? Interbrew heeft een Bulgaarse vestiging en overal in de stad wordt Stella aangeprezen, maar waarom zijn er zo weinig buitenlandse investeerders? Arbeid is goedkoop, belastingvoorwaarden zijn gunstig… “Twee fundamentele oorzaken”, zegt de kenner. “In de jaren vijftig hebben de communisten het kadaster verbrand en daardoor weet bijna niemand nog wat van wie is. De sovjets hebben van alle gronden kolchozen gemaakt, en er zijn grote problemen om alles weer te privatiseren. Neem een kolchoz van tweeduizend hectare en verdeel die onder tweehonderd arbeiders, maar wie krijgt wat? Een lap grond aan de weg, of één in het midden, achter drie andere stukken? Een regelrechte ramp, waar gegarandeerd ruzie van komt.”
“Er zijn genoeg boeren uit West-Europa die zich hier willen vestigen. Gelijk hebben ze: er is plaats zat en mest is het minst van hun zorgen: de Bulgaren zijn er dolblij mee, want het land is in geen tien jaar bemest. Maar wat krijg je als iemand grond wil kopen? Ambras, want iedereen is jaloers. Voor een lap grond die jaren onbetwist was, duiken ineens drie, vier mede-eigenaars op.”
“Een ander probleem, dat ook dateert van het communisme, is de verdomde bureaucratie. Een buitenlander die in Bulgarije een boerderij wil beginnen, heeft minstens tachtig licenties nodig. Je moet gedurende zes maanden een ambtenaar bij de hand nemen voor je één spade in de grond mag steken. Dan wordt nog bekeken waar die spade vandaan komt en of ze voldoet aan de reglementen.”
“Er is ook een aanzienlijke braindrain. Iemand met een diploma dat iets waard is, vindt in Bulgarije zelden een gepaste job. Bij de eerste gelegenheid neemt die de benen. Tijdens het communisme konden ze het land niet uit, maar sinds tien jaar mogen ze dat wel en zit één van de acht miljoen Bulgaren in het buitenland, twaalf procent zit in het Westen: de slimsten, de best opgeleiden .”
Ook ik laat Sofia achter me, de weidse boulevards, de gigantische pleinen, de gouden koepels… Voor zeven leva (3,5 euro) koop ik een kaartje voor de overvolle busrit van 220 kilometer naar Gabrovo, de thuisbasis van Mariana Besheva op het geografisch middelpunt van Bulgarije, halverwege tussen Sofia en de Zwarte Zee. Het stadje, waar eenderde van het jaar sneeuw ligt, is gebouwd te midden van glooiende heuvels op de oevers van de Yantra-rivier. De trots van Gabrovo is Het Huis van de Humor, het enige humormuseum ter wereld. Maar veel te lachen valt er niet, want het is hier dezelfde klaagzang. Tijdens de sovjets was Gabrovo een textielcentrum, maar nu staan de fabrieken leeg, doods en troosteloos, met kapotgegooide ruiten. Van de 80.000 inwoners bleven er maar 67.000 over wegens gebrek aan werk.
De mensen zijn er naar westerse normen arm. Maar in tegenstelling tot in Sofia, lijdt niemand honger omdat de meeste mensen zelfbedruipend zijn. Ze hebben geen inkomen en dus geen geld, maar wel een tuin met fruitbomen en groentebedden, een kip, een varken, een koe, ze vissen en jagen.
Ook Georg Tabakoff, de plaatselijke oogarts die in zijn groene operatieplunje door zijn moestuin struint voordat hij mij in zijn tuinhuis (zijn praktijkruimte) anderhalf uur lang onderzoekt. Ondanks mijn protesten heeft Mariana me erheen gesleept: “De oorzaak van zo’n tranend oog kan zeer erg zijn”, zei ze ernstig. Wie zoekt, die vindt, en na al die tijd ontdekt dokter Tabakoff een ingegroeide wimper die volgens hem ter plekke verwijderd moet worden. Hij trekt de gordijnen ratelend dicht, waardoor het testbord voor analfabeten onzichtbaar wordt: geen cijfers of letters, maar een kip, een kat, een schaap, een stoel, een ster. Hij richt een lichtstraal op mijn oog, komt met een pincet op me af…
Na de ‘ingreep’ schrijft hij medicijnen voor, drie tot vijf keer per dag te gebruiken. “Dat is dan tien leva”, vertaalt Mariana. Vijf euro: een habbekrats, maar als je weet dat Mariana’s moeder moet rondkomen met een maandpensioen van twintig euro… Ondanks (nogmaals) tegenstribbelen, brengt Mariana me naar de apotheker die achter een glazen loket zit als in een postkantoor. Ze schuift mijn voorschrift door een gleuf onder het glas en in ruil voor wat centen krijg ik twee soorten oogdruppels, een doosje vitamines en een zalfje waarvan ik tot de volgende ochtend aan één oog blind ben.
Ik schrik wakker van een geweerschot. Racho Sheitanov loopt in een camouflagepak door zijn moestuin met courgettes en pompoenen, uien, tomaten en druivenranken. Hanen kraaien, kippen kakelen en Racho schiet op de spreeuwen die aan zijn fruit en groenten willen zitten.
“Het jachtseizoen is gisteren geopend”, zegt hij. “Dit is een zeer wildrijk gebied. Hazen, konijnen, reeën, herten, noem maar op. Rijkelui uit het Westen komen zich hier uitleven. Vorig jaar kwam er een rare snuiter uit Denemarken, een graaf of een prins, dat ben ik even kwijt, maar hij betaalde 17.500 euro om een beer te mogen schieten en hem als trofee mee te nemen. Nee, ik heb nog nooit een beer geschoten, maar al wel een wolf. Vandaag? Niets. Ik ben vóór dag en dauw op pad gegaan, en dit is alles wat ik vond.” Hij laat drie paddestoelen zien, als koeienvlaaien zo groot: ze hebben een doorsnee van bij de dertig centimeter. Zijn vrouw bakt ze voor het ontbijt, voor bij de banitsa: bladerdeeg gevuld met eieren, yoghurt en sirene, een witte feta-achtige kaas, een paar snuifjes peper en zout. Oprollen en in een schaal schikken, halfuurtje goudgeel laten bakken, en dan recht uit de oven op tafel. Heerlijk, met die plukverse paddestoelen, tomaten en komkommers.
Die avond nemen ze mij en wat opgetrommelde vrienden mee uit eten. In Sofia zijn al hamburgerrestaurants, pizzeria’s en Chinezen opgedoken, in Gabrovo niet. Daar is alles nog traditioneel en de menu’s zijn uitsluitend in het Cyrillisch opgesteld, zodat je een vertaler nodig hebt. Het is al zuivel wat de klok slaat. Vooral yoghurt: dit is tenslotte het land van de lactobacillus Bulgaricus.
Enkele leden van het gezelschap nemen tarator, een koude yoghurtsoep met komkommer, dille en geplette walnoten. Of gepocheerde eieren in yoghurt en looksaus met schapenkaas en peperboter. “Onze keuken telt minstens vijfduizend recepten”, pocht Mariana. Zij spreekt een mondje Engels, Racho Duits, Pepa Frans. Een Babylonische spraakverwarring en de lichaamstaal van de Bulgaren maakt het er niet makkelijker op. Ze knikken ja maar dat betekent ‘nee’, ze schudden nee en dat is ‘ja’. Het verstaanbaarst is het gebaar tussenin: raar wiebelen met het hoofd: ‘misschien wel, misschien niet’.
Vreemde eetgewoonten hebben die Bulgaren: ze doen namelijk uren over één gerecht. Het gaat van da da, nej nej, met de bijbehorende verwarrende hoofdbewegingen, een hapje, een paar gsm-gesprekken – elke Bulgaar heeft zo’n ding en maakt er duchtig gebruik van. Dan is het weer tijd voor een hapje of een dansje, een sigaret, een babbel, nog een hapje. En drinken! Om de haverklap weerklinkt een luid ” Nazdrave!” en worden pinten Zagorka geheven of glazen Mavrud, een rode sterke wijn. En altijd – voor en na het eten, bij het beginnen aan een belangrijk werk… – komt er rakija aan te pas , een eau de vie van pruimen, en heel, heel veel ajirjan (yoghurt met mineraalwater en een snuifje zout of suiker) om de hoeveelheden alcohol te verdunnen. Toch werden Bulgaren en Belgen die avond broeders.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier