Een ezel als gezel
Corsica is één brok natuurschoon en wordt graag bezocht door wandelaars, ruiters en watersporters. En hoewel Corsica deel uitmaakt van Frankrijk, botert het niet echt tussen de twee.
De maestrale, het Corsicaanse broertje van de Provençaalse mistral, blaast ons bijna van de sokken, op le sentier littoral langs de Golf van Ajaccio. De zilte geur van de opgezweepte zee vermengt zich met de geur van het maquis aan onze voeten, kruidig kreupelhout bespikkeld met gele en witte bloempjes. Frédéric, een van de talrijke groene jongens van Corsica, was net als zijn kompanen tégen de aanleg van deze wandelweg, maar ze zien er nu het grote voordeel van : de mensen blijven tenminste op het pad en vertrappelen geen gewassen.
“Dat moet het vasteland ons toch nageven : Corsica is een pionier wat natuurbehoud en milieuzorg betreft. Dit eiland is door de oude Grieken Kallisté genoemd : de mooiste. En dat moet zo blijven. Tachtig procent van onze kustlijn is nog maagdelijk en onbebouwd. De totale baai van Ajaccio is beschermd natuurgebied, en dat om één slakkensoort te redden. En sinds mei 2003 zijn alle plastic draagtassen uit de supermarkten verbannen. Op die manier belanden er honderd miljoen exemplaren niét in het vuilnis of in de natuur”, betoogt hij met het heilige vuur dat eigen is aan veel groene jongens. “Als de rest van Frankrijk dat ook zou doen, werden er vijftien miljard stuks minder van die rotzooi verspild.”
Nee, het botert niet echt tussen Corsica en het moederland, dat blijkt ook uit de taal. Het woord corsaire, aanvankelijk gewoon bewoner van Corsica, betekent nu volgens het woordenboek : piraat, zeerover, vrijbuiter. Parijs, de hoofdstad op “het vasteland” rekende uit dat Corsica, met nog lang geen 300.000 inwoners, de grootste slokop van het Franse imperium is. “Het eiland kost Frankrijk handenvol geld en dan zijn ze nog niet content”, klinkt het. En de Corsicaan heet bars, dwars en tegendraads. Als we het hem voorleggen, grijnst Frédéric breed : “Dat klopt. Als Frankrijk rechts is, is Corsica links. En omgekeerd : als Frankrijk links stemt, stemt Corsica toevallig rechts.”
Uit de cijfers blijkt ook dat de meeste verkeersdoden van Frankrijk in Corsica vallen. Geen wonder, met die 17.000 kilometer smalle kronkelwegen in het bergachtige binnenland. Maar het ligt aan de Corsicaanse chauffeurs, die bumperklevers en driftkikkers zouden zijn. Het advies van de Michelingids liegt er niet om : “Laat ze alstublieft voor, als je hun razernij niet op je nek wil krijgen.”
De Guide Michelin, door en vooral voor Fransen geschreven, heeft zelfs een apart hoofdstukje om de toerist een minimum aan etiquette bij te brengen om de bevolking niet voor het hoofd te stoten. “Laat uw vooroordelen thuis.” Zoals veronderstelde luiheid en machtswellust, vermeende gewelddadigheid en koppigheid. Verder : “Vermijd gevoelige gespreksonderwerpen zoals politiek, nationalisme en racisme.” Alsof je anders wel eens een mes tussen je ribben zou kunnen krijgen, want de volgende raadgeving doet het ergste vrezen : “Spreek nooit kwaad over een Corsicaan tegen een andere Corsicaan, want als bezoeker heb je niet het flauwste vermoeden van geheime verbonden of verborgen vetes.”
Slimme geiten
Xavier, die ons nors en met een ochtendhumeur van hier tot in Tokio afhaalde aan de ferry ( De Napoleon Bonaparte is een vaartuig als een ruimteschip uit StarTrek : duizenden sterretjes aan het plafond, een ellipsvormige bar, niervormige tafeltjes en draaiende kuipstoeltjes), voldeed op het eerste gezicht ruimschoots aan alle clichés. Hij kwam dik anderhalf uur te laat op de afspraak, maar gaf uitleg noch excuus. Hij sakkerde, vloekte en schold. ” Premier ministre Dominique de Villepin heeft de Napoleon Bonaparte verkocht ! Merde ! Dat schip is met belastinggeld betaald ! Met Ons Geld ! En hij verkoopt het voor een appel en een ei aan een vriendje dat er fortuinen mee verdient als hij er een cruiseschip van maakt ! Putain !”Alles wat hij zei, werd doorspekt met dit soort termen en in discussies sloeg hij met zijn vuist op tafel om zijn woorden kracht bij te zetten. Maar mettertijd ontdooit hij. Hij blijkt zelfs een hart van koekenbrood te hebben. Gevraagd naar een culinaire specialiteit, reageert hij verbolgen : “Ezelsworst ? Vergeet het ! Dat bestaat niet.” (Het bestaat wél.) “Om te beginnen zijn er geen ezels meer.” (Wablief ? Volgens “het vasteland” zijn ze zélf ezels.) “Vroeger had elk gezin zijn eigen ezel. Mijn vader had er nog een, en dat was ons troeteldier. De ezel was eeuwenlang de gezel van de mens. Je eet je vriend, je broeder, toch niet op ?”
Xavier draagt niet alleen ezels in zijn hart. Ook de geiten mogen er zijn, want die zorgen voor een échte typische Corsicaanse lekker-nij : brocciu. Hij spreekt het uit als “broodzj” en het is een vers kaasproduct, te vergelijken met mozzarella : fris en licht. “Puur ambachtelijk bereid”, maar hij kan het mopperen niet laten : “Hoogstwaarschijnlijk zal Europa het verbieden, want brocciu wordt van rauwe melk gemaakt. In een stal nog wel.”
Xavier brengt ons naar zo’n stal, die van Pierre en Laurette, die in een metershoge pan staat te roeren en haar keukengeheimen verklapt. “De beste brocciu krijg je met een mengsel van koeien- en geitenmelk. Je verwarmt de melk al roerend tot op 71 graden en dan laat je de vloeistof met rust. Ze warmt vanzelf verder op en langzaam begint de magie te werken en krijg je brocciu. Het verse product wordt gebruikt als dessert, met suiker of honing, in eau de vie… Na enkele dagen wordt de textuur vaster en wordt brocciu in de keuken gebruikt voor van alles en nog wat. Brocciu wordt gemaakt van november tot mei, want van juni tot oktober gaat Pierre met zijn kudde naar de bergen om ze vers groen te laten grazen.”
Laurette wordt lyrisch als ze over haar honderdvijftig geiten praat. “Pierre is de herder, de baas van de kudde. Maar de boerin is als een moeder voor de geiten, zacht en zorgend. Ze geeft elk dier een naam, want ze zijn bijna als mensen. Ze hebben een eigen karakter. Sommige zijn gedwee, andere zijn ronduit dominant, er zijn er lieve en vrijpostige, er zijn er die jaloers zijn of aanhankelijk. Geiten zijn zoals kleine kinderen. Ze huilen zelfs op dezelfde manier. “Nee,” zegt ze vastbesloten, “er zijn geen stomme geiten.” Xavier valt haar knikkend bij : “Echt waar. Geiten kijken heel slim uit hun ogen. Niet zo stom als een schaap. Dat is pas een dom beest.”
Landschap en mensen met karakter
Xavier is trots op zijn eiland en zijn bewoners. “Niet alleen Napoleon is in Ajaccio geboren, ook Tino Rossi”, klinkt het uitentreuren, telkens als we voorbij het huis rijden waar die ooit woonde. En Xavier houdt van zijn eiland, dat is duidelijk. En hij is zeker niet de enige. Le chef de l’année, Antoine Cadinu, zwaait de scepter in La Mer, het restaurant van het Dolce Vita Hotel in Ajaccio. Hij is afkomstig uit een dorpje in de bergen, heeft lang in Antibes aan de Côte d’Azur gewerkt, maar naar eigen zeggen miste hij zijn moeder en keerde terug. En chef-kok Rocchi had twintig jaar in Martinique een zeer winstgevende zaak, en ook hij had constant heimwee. Nu heeft hij een restaurant, A Casarella, in de straat waar hij geboren en getogen is, de rue Sainte-Croix in Bastia. Zijn restaurant in de citadel, met zicht op de oude haven, is klein en gezellig. “Ik verdien nu een pak minder dan in Martinique, maar hier kan ik niet alleen diepzeeduiken maar ook skiën. En ik ben weer thuis.”
Xavier kan het alleen maar beamen : “Corsica is het mooiste eiland van de hele Méditerranée. Het eiland is eigenlijk een berg die uit de zee optorent, tot meer dan 2700 meter. We hebben hier álles, op amper achtduizend vierkante kilometer. Het is waar : Corsica is geen goedkope bestemming. Maar het is een eiland, alles moet worden ingevoerd. Bovendien is het Europees, diensters verdienen hier evenveel als in Frankrijk. Corsica is ook kleinschalig : geen massatoerisme, geen grote hotels. En alles heeft hier karakter : het landschap, de mensen…”
Hij toont ons een paar voorbeelden. Bonifacio, het dorp aan de zuidelijkste punt van Corsica, is de schrik der zeevaarders, een Kaap Hoorn waar twee zeeën zich als razenden tegen elkaar verzetten en met witte schuimkoppen woest op de klippen slaan. De libeccio, een dolle, gekmakende wind die vanuit Gibraltar het eiland teistert, doet dat volgens Xavier in Bonifacio 250 dagen per jaar.
Sartène, iets meer dan vijftig kilometer daarvandaan, heet la plus corse des villes corses – wat dat ook mag betekenen. In de negentiende eeuw hadden er de gruwelijkste vendetta’s plaats en nog steeds heeft het pittoreske middeleeuwse stadje een kwalijke reputatie. Sartène zou gecollaboreerd hebben met de Italianen tijdens de oorlog, en het stadje heeft de naam altijd een rood nest te zijn geweest. Sartène was zo communistisch dat Charles de Gaulle weigerde er één voet te zetten. Nu, ze moéten daar wel een en ander op hun kerfstok hebben want sinds mensenheugenis houdt men er een bizarre traditie in ere : de Catenacciu, een processie die elk jaar op Goede Vrijdag vertrekt in de kerk Sainte-Marie op de place de la Libération. Op kop strompelt de catenacciu, de geketende. Dat is een in rood geklede boeteling met een puntig hoofddeksel dat ook het gelaat bedekt, zoals dat van de Ku-Klux-Klan. De onherkenbare penitent torst een kruis van 34 kilo op de schouder en 15 kilo ketens om zijn enkels. Net zoals Jezus Christus op zijn calvarietocht moet hij drie keer vallen, opstaan en weer doorgaan en hij prevelt aanhoudend : ” Perdono mio Dio… “
Hoe primitief en barbaars het gebruik ook lijkt – waarschijnlijk dateert de Catenacciu uit de dertiende eeuw, toen de franciscanen op Corsica arriveerden – toch staat men te dringen om de geketende te zijn, want er is nu al een wachtlijst tot in het jaar 2020. Gegadigden solliciteren bij de pastoor van Sartène. Alleen hij kent hun naam en hij zwijgt als het graf.
Tekst en foto’s Griet Schrauwen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier