Ik ontmoette Sigarostegui op de huwelijksreceptie van Tanja en Erik. Hij was een oude, rijzige man met gotische trekken en een dromerige glimlach. De ijver waarmee de andere gasten zich in zijn nabijheid wurmden, verraadde zijn belangrijkheid. Zelfs Eriks vader, een gearriveerde dokter die zijn dagen op de golfbaan doorbrengt, behandelde hem met veel respect. Het verwonderde mij dan ook dat ik Sigarostegui vol enthousiasme over drugs hoorde praten. “Het mooist”, hoorde ik hem zeggen, “is de euforie van XTC. Ze slaat in golven uit je middenrif omhoog om dan weer zachtjes weg te ebben.” Zijn toehoorders, dames en heren met Breitling-horloges en brilmonturen van Cartier, knikten zwijgend en beleefd.

We dronken Talisker, voortreffelijke whisky van het eiland Skye, die door bevallige dienstertjes in magnumflessen rondgedragen werd. Ik vond dat wat bizar voor een trouwfeest, maar stond er verder niet te lang bij stil. De single malt benevelde mij niet maar maakte mijn gedachten juist helder en scherp. Wellicht daardoor durfde ik Sigarostegui aan te spreken, in een vlaag van overmoed. Al vlug werd me duidelijk dat hij een superieure geest was, een intellect dat het mijne omvatte. Het leek mij onvoorstelbaar dat er ooit een gedachte in mij zou kunnen opkomen die deze man niet al lang geleden had gehad, overwogen en uiteindelijk verworpen. Hij ging dan ook niet in op mijn doorzichtige small talk over het weer en de oorlog, maar keek mij priemend aan.

“Dus jij bent op zoek naar de zin van het leven ?” vroeg hij toen, alsof dat een jeugdzonde was waaraan hij lang geleden ook zijn vingers had verbrand.

“Het mindert gelukkig met de jaren”, antwoordde ik verbouwereerd.

“Misschien kan ik helpen”, glimlachte hij fijntjes, terwijl de rook van zijn sigaar opkringelde in de gigantische ruimte die zich als een kathedraal boven onze hoofden verhief. Hij doofde het ding in een asbak en ging mij voor naar buiten. Daar scheen een fletse zon terwijl het regende, een verschijnsel dat in de volksmond duiveltjeskermis wordt genoemd. Vreemd, want ik zou gezworen hebben dat de schemering al ingevallen was toen ik op de trouwreceptie aankwam. Ik sloeg er verder geen acht op maar volgde mijn gids naar zijn wagen, een grijze Jaguar XJ. Het gaf een raar gevoel in die comfortabele limo door de straten te glijden, langs monsterachtige hijskranen en krotten. Het decor werd steeds grimmiger en al vlug bereikten we het voorgeborchte van een groezelige stad. Daar parkeerde Sigarostegui onverwachts de auto. Zwijgend liepen we naast elkaar tot voor een poort waarboven in half uitgevreten letters de naam van een benzinemerk stond. “Welkom in het heiligdom”, grinnikte Sigarostegui, en schoof de poort ratelend open.

De ruimte waarin we ons bevonden moet ooit een garage zijn geweest, want er stonden een paar roestige wrakken en de grond lag nog bezaaid met auto-onderdelen. Het rook er naar smeerolie en stof. Aan een van de muren hing een plaat met een halfbloot meisje op. Het prees de radiaalbanden aan van een fabriek die halfweg de jaren zeventig failliet was gegaan. Sigarostegui haalde een schroevendraaier uit zijn zak en schroefde er de plaat mee van de muur. Er zat een kleine safe achter verborgen. De oude man opende de kluis en haalde er heel voorzichtig iets uit. Een bestoft boek, dat hij me plechtig en een beetje hijgend overhandigde.

“Het leven – een gebruiksaanwijzing”, las ik in sierlijke gouden letters op het lederen omslag. In het licht van het eenzame peertje aan het plafond, sloeg ik voorzichtig de breekbare pagina’s om. Dat boek inkijken was een verbluffende ervaring die zelfs zintuigen aansprak waarvan ik het bestaan nog niet kende. Als herinneren, proeven en voorvoelen tegelijk, zo voelde het aan. Inzicht doorstroomde zacht klotsend mijn aders, en spoelde mijn hersens schoon met vele tinten van helderwit licht. Met extatische vreugde doorgrondde ik de schepping tot in haar kleinste details.

Toen ik mij omdraaide om Sigarostegui te danken, bleek die opeens verdwenen. Het volgende ogenblik smolt de kamer weg en tuimelde ik achterwaarts in een bodemloos gat. Ik belandde in beddengoed dat nat was van het zweet. Nog dronken van de slaap tastte ik naar het potlood dat altijd naast mijn bed ligt om nachtelijke invallen te noteren. Haastig krabbelde ik enkele woorden neer op een blaadje papier. Zo zou ik mij morgen, dat wist ik wel zeker, probleemloos de briljante samenhang weer voor de geest kunnen halen waarin ik vannacht was ingewijd. Tevreden liet ik mij weer meevoeren door donderende watervallen van slaap.

Vol verwachting viste ik het briefje de volgende ochtend van achter mijn nachtkastje op, waar het op de grond was gevallen. Ik blies er stof en pluizen af en vouwde het nieuwsgierig open. Er stonden maar vier woorden op. ” Same player shoots again“, ontraadselde ik moeizaam mijn eigen hanenpoten. Dat was dan de zin van het leven, in het vroege ochtendlicht samengeklonterd tot vier schrale woorden op een stukje beduimeld papier.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content