DE MANNEN VAN VERONIQUE
Laat u niets wijsmaken, natuurlijk is de elegante man geen uitvinding van Tom Ford. De klassieke mannenmode is al langer in beweging, zegt Veronique Nichanian. De ontwerpster van de mannencollectie van Hermès over zin en onzin van luxe en de tijdloosheid van ‘vêtements objets’.
Wim Denolf – Foto’s Etienne Tordoir – Portret Carole Bellaïche.
Elegantie. Het is moeiteloos de meest misbruikte term uit het modelexicon. Het woordenboek mompelt daarbij iets over de bevalligheid van fijne vormgeving en goede smaak, maar in realiteit is ‘elegante’ vaak gewoon een stoplap voor flets en onpersoonlijk, bij gebrek aan inspirerender adjectieven. De klassieke mannenmode hinkt qua beeldende kracht sowieso al achterop. Hoeveel persberichten van grote en kleine modehuizen niet beginnen met een variant op ’tijdloze’ of ‘verfijnde elegantie’ – het maakt niet eens uit of ze een op maat gemaakt pak beschrijven of een lompe Chippendale in een tuinbroek.
Dat de halve modewereld niettemin de terugkeer van de elegante man bejubelt, is een kolfje naar de hand van mensen als Veronique Nichanian, ontwerpster van de mannencollectie van Hermès. Nu we het gehad hebben met casual, geven designers als Nichanian de traditionele mannengarderobe immers een verjongingskuur. Designers als Tom Ford maken één seizoen het mooie weer met elegante mannen, in haar handen gaan begrippen als gedistingeerd en verzorgd al langer samen met cool en relaxed.
Dertien jaar en 27 collecties heeft de kleine Parisienne par conviction er inmiddels opzitten bij het Franse lederwarenhuis, en de jongste collecties met stijgend succes. Met controverse of dure marketingcampagnes heeft dat niets te maken, deze veertiger verkiest één goed idee boven kunstjes vertonen en continuïteit, in plaats van elke zes maanden een nieuw thema. De middelen en bekwaamheid van het nu haast 165-jarige huis doen de rest.
De huidige wintercollectie van Hermès, een stijloefening in strepen, illustreert de steeds scherpere pennenstreek van Nichanian: pakken met wijde krijtstrepen, lamsleren jasjes met siernaden of gestreepte ribfluwelen broeken, waarbij zwart, chocoladebruin en antraciet domineren. Een afgebakende collectie dus, te nemen of te laten. “Ik ben er nooit gerust in”, zegt Nichanian haast verontschuldigend. “Voor een defilé krijg ik altijd een angstaanval. Dan loop ik gespannen rond en wil ik alles omgooien. Ik weet dat ik goed gewerkt heb, maar plotseling is er dan die irrationele, haast kinderlijke angst. Zullen ze wel begrijpen wat ik bedoel, vraag ik me dan af. Het liefst van al zou ik me dan opsluiten en me nergens nog iets van aantrekken. Op een defilé stel je je bloot aan het oordeel van iedereen en zie je meteen wat ze ervan denken. Ik zíe de blik in hun ogen, of hun handen applaudisseren of niet. Een enorme adrenalinekick, maar je moet er een sadomasochist voor zijn.”
De carrière van Nichanian, dochter van een Armeense vader en Franse moeder en opgegroeid in het negentiende arrondissement, begint goed 25 jaar geleden. Als oud-student van de befaamde Ecole de la Chambre Syndicale de la Couture Parisienne, die ontwerpers als Yves Saint Laurent, Valentino en Issey Miyake vormde, trekt Nichanian al gauw de aandacht van Nino Cerruti, aan wiens zijde ze twaalf jaar lang de mannencollectie tekent.
“Hij zocht een assistent en selecteerde me uit een groep van tien kandidaten. Een bakvis als ik, kun je nagaan hoe trots ik was. Ik wilde me slechts enkele jaren op mannenmode storten, maar mettertijd ging ik ervan houden. Het impliceert een veeleisende savoir-faire, want er zijn rigide basiswaarden waarvan niet afgeweken wordt. Mannenmode is altijd een moeilijke oefening: vernieuwen binnen een strikt kader met veel beperkingen. Niet dat vrouwenmode makkelijk is, maar ze biedt wel meer vrijheid. Terwijl ik er net van geniet regels en beperkingen om te buigen. Met mijn carrière is het zoals met het leven in het algemeen: de jaren maken dat je in een bepaalde richting evolueert, een andere dan je had vooropgesteld. Zolang ik het prettig en boeiend vind, kan ik me niets anders voorstellen.”
Uiteindelijk ruilde Nichanian haar vaste suite in Hotel Diana in Milaan dus voor Hermès, een huis dat stijf staat van traditie en vakmanschap en ruim de tijd neemt voor de vorming van zijn gespecialiseerd personeel. Synoniem met luxe voor wie alles al heeft, maar ook een mastodont: opgericht in 1837 en van gareel- en zadeltuigmaker lederwarenspecialist geworden, biedt Hermès ondertussen zowel zijden sjaals, horloges en juwelen aan als prêt-à-porter, tafelgerei en kantoorbenodigdheden. Veertien verschillende sectoren schuilen er inmiddels onder het dak. Met zowat tweehonderd winkels en vijfduizend werknemers wereldwijd, werd vorig jaar een omzet van ruim één miljard euro behaald, waarvan telkens 40 procent in Europa en Azië. Algemeen directeur Jean-Louis Dumas, een nakomeling van stichter Thierry Hermès, kan zich al eens een uitstapje veroorloven: Hermès bezit inmiddels 35 procent van Jean Paul Gaultier en 30 procent van de Duitse fototoestellenmaker Leica.
Toch gaat Nichanian er prat op carte blanche te genieten. “Verplichtingen? (verbaasd) Comme quoi? Hermès is grotendeels een familiebedrijf, slechts een vierde van de aandelen zit op de beurs. Dumas heeft een globale visie, maar het creatieve personeel krijgt totale vrijheid. Zo ontwerp ik geen enkele das. Dat is niet evident, maar niemand komt me zeggen wat ik moet doen. Als mannenontwerpster heb ik uiteraard een enorme verantwoordelijkheid, maar er zijn geen orders van hogerhand of druk van binnenuit. Tenzij je het hebt over criteria als kwaliteit en vakmanschap, maar wat is daar beperkend aan? Integendeel, die troeven wil ik zelf zolang mogelijk handhaven. Geloof me, ik kan morgen een heel ander soort man bedenken, maar dat wil ik niet. Hermès roept bij mij precies de man op die er nu staat: een eigentijdse man, geraffineerd op een moderne, zelfs sportieve manier, een nomade die comfort en gebruiksgemak waardeert.”
Volgens de ontwerpster speelt Hermès dan ook in een andere divisie dan LVMH of Prada. “Wíj maken mooie objecten uit appreciatie voor het object zelf, om het plezier, niet omdat die nu toevallig in zijn. Als ik eerlijk ben en kijk naar mijn vrienden in de modewereld, bedenk ik wel eens dat ik de enige ben in zo’n luxepositie.” Met mensen als Tom Ford of Marc Jacobs, die evenzeer artdirector en pr-hoofd als ontwerper zijn, heeft Nichanian dan ook weinig gemeen. Met nauwelijks twee medewerkers rond zich heen, is het zij zelf die potloodschetsen maakt, stoffenbeurzen platloopt, patronen ontwerpt en overleg pleegt met de technici en lederexperten in de ateliers. “Ik hoef geen grote studio met 25 mensen zoals bij Louis Vuitton of Prada, want ik zou een slecht manager zijn. Ik ben iemand van de toepassing: ik zou niet gelukkig zijn als ik de stoffen niet meer tussen de vingers zou houden. Het technische aspect is heel belangrijk voor mij. Meer nog, de Hermès-cliëntèle reist veel en geeft me het ideale excuus om te doen wat ik graag doe: geen remake van een grootvaderkostuum noch pure mode, maar doordachte en gebruiksvriendelijke kleding op maat van onze tijd. Nee, het zegt me helemaal niks om een andere rol te hebben dan die van ontwerpster. Laat staan die van uithangbord voor het merk. Ik ben geflatteerd dat de pers me wil spreken, maar een toevallige passant in een ontwerp van mij verheugt me oneindig veel meer dan een foto in de krant.”
Zo schaars Nichanian is met informatie over zichzelf, zo graag spreekt ze over Hermès. Over haar jeugdjaren: “Hermès is altijd een deel van me geweest. In mijn jeugd zag ik de foulards van mijn grootmoeder en de handtassen van mijn moeder en had ik al op jonge leeftijd een grote appreciatie voor mooie stoffen en materialen. Toen Dumas me aanzocht, kon ik dus alleen maar geflatteerd zijn. Ik voelde me alsof het nu mijn beurt was om dezelfde schoonheid en kwaliteit die ik al die tijd gezien had ook in de mannenkleding te stoppen.”
Over haar relatie met Martin Margiela, ontwerper van de vrouwencollectie: “We delen dezelfde sensibiliteit voor wat er bij Hermès gebeurt. We spreken zelden over het werk of onze visie, maar we zien Hermès op dezelfde manier. Niet als Hedi Slimane en John Galliano, die elk een eigen stijl én een eigen visie op Dior hebben. Dat onze gemene deler veel groter is, is te danken aan de rijke geschiedenis en savoir-faire van Hermès. Welke ontwerper blijft daar ongevoelig voor? Bovendien zijn Martin en ik uit hetzelfde hout gesneden: we werken allebei op ons eentje, zijn heel gefocust en kijken liever vooruit dan achterom.”
Nichanian mag vernieuwing dan genegen zijn, het imago van Hermès is wel zo klassiek als zijn befaamde Kelly bag. “Ik kan niet ontkennen dat we al jaren achtervolgd worden door een bourgeois imago, al klopt het totaal niet met wat er in het bedrijf gebeurt. Wat Martin doet, dat is toch terriblement modern? Heeft het te maken met een gebrek aan marketing en publiciteit, ik weet het niet.”
Is het misschien de onzin van grenzeloze luxe? Immers, hoe zinvol is die nog als meer mensen dan ooit tevoren zich luxeproducten genre Louis Vuitton kunnen veroorloven en zelfs ons dagelijks brood en toiletpapier luxedesign zijn geworden? “Luxe is geen kwestie van geld”, betoogt Nichanian. “Iedereen heeft een bepaalde notie van waarde en kostprijs, van de laagste bediende tot de hoogste werkman, maar op luxe staat geen prijs. Het heeft te maken met aspiratie en ambitie, met zaken die doen dromen en gewoon pure goesting. Als je ziet hoe jonge kerels sparen om een kasjmieren jas of een leren broek te kopen, ook al is dat voor hen haast onbetaalbaar, dat is een droom die in vervulling gaat. Zulk gedrag zal in de toekomst steeds vaker voorkomen, want laten we eerlijk zijn, het leven is vaak hard en triest. Op politiek en sociaal vlak is het niet allemaal rozengeur en maneschijn in de wereld. In die zin is Hermès vergelijkbaar met een kunstenaar die prachtige schilderijen maakt. Daar kan ik zelf eerlijk gezegd een fortuin aan uitgeven, want dat brengt mij aan het dromen, en dat is onbetaalbaar. Luxe is dus niet zinloos. Zolang mensen blijven dromen en we producten maken die hen doen dromen, zal luxe bestaan.”
Meteen verklaart Nichanian het succes van de kleine lederwaren en betaalbare, zij het soms twijfelachtige luxegoederen die de motor van de sector vormen. “Ik geef toe, steeds meer zogenaamde luxe is op zich niet luxueus, maar draagt gewoon het juiste label. Het wordt een voorwendsel om de prijzen de hoogte in te jagen, terwijl het eigenlijk om de kwaliteit van de materialen, de afwerking en vakmanschap moet gaan. Ik denk echter dat mensen die faux luxe steeds beter herkennen. Sommige zaken zijn hun prijs waard, andere niet. Nee, ik noem geen namen (lacht).”
Die eerlijkheid probeert Nichanian te handhaven in de collectie: alle getoonde defiléstukken worden ook in de boetieks verkocht. Ze worden dus niet gewoon gemaakt om de pers en de fotografen te plezieren. “Geloof me, dat is heel ongewoon. Voor vele andere huizen zijn defilés en collecties een spel, continuïteit doet er niet toe. Ze bedenken elke zes maanden iets anders, op het karikaturale af, zodat je altijd wel iets nieuws nodig hebt. Dat is toch absurd? Hoeveel geld kosten die ontwerpen wel niet? Dat de mode ludiek wil zijn, tot daar, maar ze moet geen consumptie aanmoedigen. Het is toch veel spannender om iets te maken dat zowel de pers als het publiek bevalt en twee jaar later niet passé is?”
Toch kijkt Nichanian tevreden terug op 25 jaar mannenmode. Zelf vat ze die samen als een ouverture d’esprit, waarbij stugge ideeën uit het verleden geleidelijk aan plaatsruimen voor voluntarisme. “Er zijn geen heilige huisjes meer, een man is nu ook geloofwaardig en elegant zonder pak en das. Vroeger waren de sociale codes veel enger en zagen mannen zichzelf ook in heel andere termen. Bepaalde kleuren of stoffen vonden ze veel te vrouwelijk, nu zijn roze, hemelsblauwe of transparante stoffen even mannelijk als andere. Ze hebben geleerd zichzelf te kleden in plaats van zich te laten dicteren. Dat is de verdienste van de jongere generatie, terwijl sportswear onze verwachtingen heeft veranderd. Van een kostuum verwachten we nu hetzelfde comfort als van een sweatshirt. Qua snit, constructie en techniek hebben pakken niets meer te maken met vroeger. Ik ben dus gelukkig: voor ontwerpers was de uitdaging nog nooit zo groot.”
In de mannenmode zijn er basiswaarden waarvan niet afgeweken wordt. Het is altijd moeilijk: vernieuwen binnen een kader met veel beperkingen.
Als je ziet hoe jonge kerels sparen om een kasjmieren jas of een leren broek te kopen… Dat is een droom die in vervulling gaat.
Een man is nu ook geloofwaardig en elegant zonder pak en das.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier