De hand achter het scherm
Van achter de coulissen drukt hij zijn stempel op heel wat Vlaamse films. Kurt Rigolle evolueerde van verzamelaar tot artdirector en is een van de bekendste decordesigners van het land.
Hoewel decorbouwers doorgaans minder in de kijker lopen dan regisseurs en acteurs, bepalen ook zij in sterke mate de uitstraling van een film. Met hun interieurs scheppen ze de sfeer en plaatsen ze het verhaal in een tijdperk. Kurt Rigolle (40) mag dan niet zo bekend zijn, toch duikt hij via zijn interieurs op in alle toonaangevende Vlaamse films van de afgelopen jaren. Hij was onder meer artdirector van de tv-serie Code 37 (2009) en van de film De helaasheid der dingen (2008). Maar hij was ook prop master (rekwisiteur) van de reeksen Van vlees en bloed (2008) en de Matroesjka’s (2007). Hij begon zijn carrière in 2001 als rekwisiteur voor de film Pauline en Paulette. Verder vind je deze duivel-doet-al ook terug in de showbizz als artdirector van muziekvideo’s van Deus, Sioen, Zornik en Helmut Lotti. We namen met hem een kijkje achter de schermen.
Waarin bestaat uw werk ?
Kurt Rigolle : Ik geef vorm aan de interieurs die aan bod komen in een film. Dat gaat van het aanleveren van meubels en objecten tot het bouwen van decors en meubilair. Ik ben van alles : chef decor, artdirector, productdesigner. Ik kleed soms hele ruimtes aan, zoals voor De helaasheid der dingen. Daar zijn we gestart van een leeg, proper huis dat volledig werd ‘gedegradeerd’ en bemeubeld alsof de familie er al vijftig jaar woonde. Ons werk behelst zowel het kiezen van behangpapier als het zoeken naar sigarettenaanstekers, vulpennen of bierkaartjes. Op sommige plekken op het behang liet ik zelfs telefoonnummers schrijven en schimmelvlekken aanbrengen. Alleen van kapsels en kleding blijf ik af.
Hoe begint u aan een opdracht ?
Eerst lees ik natuurlijk het scenario om een beeld te krijgen van de personages die een pand bewonen. En meestal maakt de regisseur een mood board met foto’s, die duidelijk moeten maken wat hij in zijn hoofd heeft. Op deze basis worden een omgeving en interieurs gecreëerd.
Gaat er bij u altijd meteen een licht op ?
Soms duurt dat toch even en heb ik geen inspiratie. Maar vaak is één object, waarvan ik denk dat het typisch is voor een personage – dat kan zelfs een domme vaas zijn – voldoende om verbanden te leggen en een volledig interieur uit te spinnen.
Hoe kwam u in de film terecht ?
Ik heb gestudeerd voor industrieel ontwerper, productontwikkeling. Iets totaal anders dus, en niet echt iets voor mij. Ik ben wel altijd een verzamelaar geweest. Toen ik tien was, liep ik al rommelmarkten af en kwam met van alles thuis. Ik propte de zolder en de kelder vol. Mijn voorliefde ging altijd uit naar spullen uit de fifties. En dan, per toeval, geraakte ik op café in Gent in gesprek met Hilde Duyck, artdirector voor de film Pauline en Paulette. Ik was op het juiste moment op de juiste plaats, want ze zocht een rekwisiteur. Ik dacht meteen : dat is iets voor mij ! Anderhalf jaar hoorde ik niets meer van haar, maar toen belde ze me op en zei : we beginnen over drie weken, ben je klaar ? Ik ben er meteen ingevlogen.
Hoe pakte u dat aan ?
Er was quasi geen budget. De meeste spullen hebben we geleend of gehuurd in Kringloopwinkels. Voor die film was dat geen probleem en het was meteen leuk om te doen. Het decor speelt er een belangrijke rol in. Soms wat ‘over de schreef’ en wat ‘Vlaams-exotisch’ maar hier kon dat wel.
Vanwaar uw voorliefde voor de fifties en de kitsch van toen ?
Dat was gewoon een geschifte periode, met Expo ’58 als hoogtepunt. Daarna was het gedaan. De fifties waren één uitbundig feest, er heerste een blind vertrouwen in de toekomst. Het was de tijd van de aerodynamische strijkijzers en scheerapparaten. Design had een hoog sciencefictiongehalte. Kijk maar naar de kasten op frêle ijzeren poten van Willy Van Der Meeren, die lijken te zweven. Alles straalt kracht en energie uit, vol humor en zelfs een tikje surreëel.
Heeft dat ook met nostalgie te maken ?
Ik ben te jong om de fifties te hebben meegemaakt. Het is meer een nostalgie naar de jeugd van mijn ouders, naar de jongerencultuur van toen, de rock-‘n-roll. Ondertussen heb ik van alles uit die tijd in huis : Atomiums in allerlei formaten, Spoetniks die herinneren aan het begin van de ruimtevaart en uiteraard een collectie Sabenamemorabilia. Ik verzamel zowel design als kitsch. Het hoeven niet altijd waardevolle dingen te zijn. Ik heb een hele stock in een opslagplaats van 1500 vierkante meter. Daar staan volledige kapsalons uit de jaren vijftig tot tachtig, heel veel ziekenhuismateriaal, naast huiskamers met tafels, stoelen, gordijnen, serviezen en televisies. Ik gebruik die spullen voor mijn eigen producties maar ik verhuur ze ook voor andere films, tegenwoordig zelfs meer en meer aan buitenlandse producenten.
Kijkt u ook naar andere films ?
Meer en meer. Dan let ik natuurlijk op de decors. Gattaca, een Amerikaanse sciencefictionfilm uit 1997 bijvoorbeeld, vind ik fantastisch. Daarin zie je zowat alle designklassiekers en auto’s uit de twintigste eeuw defileren ! Tot en met de door Raymond Loewy ontworpen Studebaker. Daar ben ik jaloers op. Zoiets wil ik ook ooit realiseren. Maar ik ben evengoed gek op maffe films met kitschdecors.
In ‘Van vlees en bloed’, zijn de decors levensecht. Hoe herkennen we daarin de Rigollehand ?
Die reeks heb ik als rekwisiteur gedaan, wat een uitdaging was. Er wordt weinig gezegd over de decors, omdat ze zo passend zijn en niet opvallen. Eigenlijk is dat het mooiste compliment. Alles is zo juist geplaatst dat je zou denken dat het al bestond. Niet dus. We vertrokken van een lege ruimte. Zowel de slagerij als het ziekenhuis en het woonhuis werden van nul opgebouwd.
Gaat er veel documentatiewerk aan vooraf ?
Voor Van vlees en bloed was dat geen probleem omdat het een hedendaagse reeks is. Je moet wel de personages analyseren. In dit geval ging het om zelfstandigen met wat geld, die wonen in het ouderlijk huis dat gebouwd is in de jaren vijftig. Er moesten dus wat meubels staan uit die tijd, maar het interieur was wellicht ook eens vernieuwd. Dan ga je een hele interieurgeschiedenis imiteren, waardoor alles er echt gaat uitzien.
Eigenlijk bent u een ‘interieurarcheoloog’ ?
Een beetje wel. Je onderzoekt een verhaal laag per laag. Je moet weten wat wanneer in trek was. In welke periode mensen lederen salons, Val Saint Lambertglazen of oosterse tapijten kochten. Wat destijds gold als een statussymbool bij gewone mensen.
Hoe verliep dat voor ‘De helaasheid der dingen’ ?
Ook daar zijn de interieurs d’époque. Het grootste deel van de film speelt zich af in de jaren tachtig van vorige eeuw. Die periode heb ik goed gekend en ook in dat decor heb ik dus heel wat uit mijn eigen verleden kunnen steken. Natuurlijk moest het meubilair een samenraapsel zijn van versleten en herstelde dingen. Het is heerlijk om je in zo’n interieur te kunnen uitleven.
U lijkt erg nieuwsgierig van aard. Pikt u overal ideeën op ?
Ik ‘steel’ continu informatie en sla die allemaal op. Gelukkig heb ik een fotografisch geheugen en registreer ik veel details. Ik probeer alles te dateren en verbanden te leggen tussen objecten, mensen en architectuur. Ik let er zelfs op wanneer mensen hun woning opnieuw behangen. Dat gaat ver hoor. Op café observeer ik hoe iemand zijn sleutelbos op de toog legt en welke sleutels hij heeft. Een sleutelbos laat zien hoe rijk je bent en hoe je leeft. Als er in een filmscène een koelkast voorkomt, ga ik echt winkelen zoals het personage in kwestie. Want ook de inhoud van een koelkast verraadt hoe iemand leeft. Dat zijn belangrijke details die de authenticiteit versterken.
Bestaan er scholen in dit vak ? Britse films, zoals de serie van Hercule Poirot, hebben zeer gave decors zonder kitsch. In Franse films lijken de decors dan weer echter.
Dat klopt. Britse decors zijn fantastisch, maar ongeloofwaardig. De verhalen van Poirot spelen zich af in de jaren dertig. De decors zijn zo uitgepuurd dat ze iets laten zien dat nooit heeft bestaan. Ik heb destijds voor verschillende Engelse films gewerkt en zag hoe ze hun spullen allemaal uit dezelfde prop stores haalden. Die stores zijn zeer gespecialiseerd – sommige hebben alleen tafels of serviezen – maar doordat iedereen zijn spullen zoekt in dezelfde magazijnen ontstaan stereotiepe en steriele decors. In Engeland wordt ook anders gewerkt dan bij ons : men prikt een bepaalde periode uit en zoekt dan allemaal spullen bijeen die bij dat plaatje passen. Dat is artificieel. Ik hou van doorleefde decors, met oude en nieuwe elementen door elkaar.
U bent niet alleen bezig met films ?
Ik maak ook decors voor video- en reclamefilms en werk regelmatig mee aan tentoonstellingen, zoals nu Het ludieke modernisme in Belgiëin het Atomium. Af en toe doe ik ook iets voor het Huis van Alijn. Sinds tien jaar verander ik regelmatig het interieur van het themacafé Pink Flamingo’s in de Onderstraat in Gent, waar heel wat van mijn fiftiesspullen staan. Ook dat is leuk om te doen.
Verzamelt u nog even intensief als vroeger ?
Ik schuim minder Kringloopwinkels en rommelmarkten af. Het wereldje is mij te veel business geworden, de prijzen liggen te hoog. Maar op het internet vind ik veel. Ik zoek ook geen topdesign meer, maar vooral volkse spullen voor films. Soms koop ik wel iets speciaals, zoals onlangs een baanaffiche van Tigrasigaretten, een cultobject dat ik waarschijnlijk nooit zal kunnen ophangen. Maar het gaat om meer dan bezit, het is fun om iets met je verzameling te kunnen doen.
Info : kurtrigolle@defilm.be
Expo ‘Het ludieke modernisme in België’ in het Atomium in Brussel tot 25 april.
Door Piet Swimberghe – Foto’s Diego Franssens
Kurt Rigolle : “Interieurs zijn de spiegels van de ziel en van de samenleving.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier