Creoolse vlinder in het Caribisch blauw
Het zeewater is er nooit kouder dan 24 °C en over de azuurblauwe lagunes waaien de milde passaatwinden bijna onafgebroken uit het oosten. Guadeloupe, het gastland van de Belgian Boatshow 2002 in Flanders Expo, is een waar paradijs voor watersporters.
Ç a caille, ma doudou?” Stel je een volwassen Frans departement voor, compleet met gendarmes en een buste van Marianne in de mairies, in een lek mandje 7000 kilometer naar een subtropische archipel vervoerd, vervolgens gefarceerd met vulkanen, intens groen regenwoud en pour le plaisir des yeux afgebiesd met goudgele stranden en koraalriffen. En nee, vriezen doet het er nooit. “Ça caille?” betekent namelijk zoveel als “Alles kits?”, en iedereen die geen regelrechte azijnpisser is, is hier een doudou.
De voertaal is uiteraard Frans, maar jong en oud, blank, zwart en alles daartussenin spreekt daarnaast een mondje creools, voor buitenstaanders quasi onverstaanbaar, ook al omdat de r als w uitgesproken wordt. “Twes, twes chawmant”, vooral uit de mond van rijzige koffiekleurige schoonheden in witte katoenen strokenjurken, om het hoofd een zwierig geknoopt doek in kleurige madrasruiten. Het Franse vasteland heet in de volksmond la métropole, en net als daar betalen de Guadeloupeanen hun aankopen in de overzeese filialen van Délifrance, Carrefour en Monsieur Brico tegenwoordig in euro’s.
Karukera, indiaans voor ‘het eiland van de mooie wateren’, werd in 1493 door Columbus tot Santa Maria de la Guadalupe herdoopt, naar een Spaans monnikenklooster. De Franse kolonisatie begon in 1635. Tegen die tijd hadden de Spanjaarden, epidemieën en alcohol de indianen zo goed als uitgeroeid. De Fransen plantten suikerriet en voerden Afrikaanse slaven in om de plantages te bewerken.
Ook de Engelsen aasden op het eiland. De laatste Britse invasie dateert van 1794, tijdens de chaos van de Franse Revolutie. Parijs stuurde prompt een contingent soldaten onder de leiding van Victor Hugues, een bevlogen zwarte nationalist. Hij verjaagde niet alleen de Britten maar bevrijdde en bewapende ook de slaven. Onder de guillotine op het marktplein van Pointe-à-Pitre rolden de koppen van duizenden royalistische kolonisten. Napoleon voerde de slavernij opnieuw in, maar uiteindelijk werd ze in 1848 definitief afgeschaft. China en vooral India leverden de nieuwe werkkrachten: Afrikaanse en oriëntaalse invloeden op de Franse finesse zorgden voor een ontwapenende creoolse mix van felle kleuren, pittige geuren en een charmante directheid in de omgang met gasten.
Sinds 1946 is Guadeloupe officieel een département d’outre mer. Niet dat dat noodzakelijk naar ieders zin is, maar Parijs heeft de portemonnee altijd gul opengehouden om de overzeese economie te ondersteunen en het de inwoners naar de zin te maken. Hoe dan ook, als de vrede al verstoord wordt, dan is het eerder door de uitbarstingen van de vulkaan La Soufrière, die in de jaren zeventig serieus opspeelde en ook nu nog geregeld zwavelige dampen opboert.
Guadeloupe zomaar een eiland noemen, is bijna een belediging. Een smalle zeestraat, La Rivière Salée, scheidt de eilanden Grande-Terre en Basse-Terre, als de opengeplooide vleugels van een exotische vlinder. Daarrond een sprenkeling van kleinere, door het toerisme onbedorven eilanden in het kristalheldere turkoois, met aanlokkelijke namen als Marie Galante, La Désirade en Les Saintes. Zoveel kustlijn, dat zorgt natuurlijk voor een overvloed aan beschutte baaien en aanlokkelijke stranden en evenveel ankerplaatsen voor zeiljachten en andere pleziervaartuigen. Daarnaast hebben de liefhebbers van watersporten de keus uit zes volledig uitgeruste jachthavens met alle voorzieningen.
Maar laat ik er maar eerlijk voor uitkomen: mijn idee van watersport is een duik in zee vanop het intieme strand van La Vieille Tour, een luxueus hotel dat zich terrasgewijs boven het Caribisch blauw verheft. Vooral tegen zonsondergang, als de horizon diep oranje kleurt en het zeewater iets fluweelachtigs krijgt. Of een ritje met het meest democratische en ergonomisch verantwoorde vaartuig van allemaal: de pédalo. Loom achterover leunen en je benen het weinig inspannende werk laten doen. Windsurfen? Absoluut adembenemend als je de smaak eenmaal te pakken hebt, daar twijfel ik geen moment aan. Maar daar gaan uren, wat zeg ik, dàgen van frustrerend geklungel aan vooraf. En waarom is zo’n zeil ook zo godallemachtig zwaar om uit het water te tillen? Kitesurfen, ook in Guadeloupe de nieuwste rage, is mij dan weer iets te avontuurlijk. Maar ik mag er wel graag naar kijken, bij voorkeur vanuit een comfortabele strandstoel en met een ti punch in de hand.
Tegen onderwatersport heb ik dan weer geen enkel bezwaar. Met de Nautilus vanuit Bouillante tot voor de kust van het Ilet de Pigeon. Snorkel en zwemvliezen aantrekken en dan het diepe in, traag ademend een wereld van een geluidloze, bijna absurde kleurenpracht tegemoet. Vissen met geel en turkoois gestreepte T-shirts aan, vissen met bolle ogen en pruilende bekken, vissen als zwemmende Tiffany-lampen, vissen die mij aan bepaalde politici en komieken doen denken. Een lichte hoofdbeweging en daar is opnieuw de realiteit van de kustlijn en de plezierboot, waar de ebbenhouten bootsman een kerstmuts opgezet heeft. Kerststemming in de Cariben, het lijkt wel carnaval. Un ti punch, ma doudou? Waarom niet? We zijn hier nu toch…
Een andere dag, een andere boot. Een volwassen zeiljacht deze keer, met een Franse skipper die Sylvain heet en sprekend op die acteur uit Il Postino lijkt. Mager en door zon, wind en zeewater verweerd, met het soort binnenwaarts gekeerde blik die je wel vaker aantreft bij mensen die de natuurelementen trotseren. In het restaurant van de marina van Pointe-à-Pitre hangt een hele portrettengalerij van winnaars van de beroemde zeilwedstrijd La Route du Rhum, stuk voor stuk gepekelde zeebonken met diezelfde intense en tegelijk afwezige blik in hun ogen. Zoals in wel meer dingen ben ik in het zeilen een volslagen amateur. De betere ballast dus, maar nooit te beroerd om hard aan een hendeltje te zwengelen als er iemand “fok, fok” of iets van die strekking schreeuwt. En verder probeer ik niemand voor de voeten te lopen, zo simpel is dat.
Een zeiltochtje onder een stralende zon, bij een stevige maar verder volstrekt onschadelijke bries? Ja, graag. Maar waarom zeilfanaten per se willen uitvaren als de golven nijdige schuimkoppen vertonen en aan de horizon een dof grijs regengordijn nadert, is mij eerlijk gezegd een raadsel. Nu ja, bij het uitvaren is er nog niets aan de hand: de motor pruttelt genoeglijk, de jachthaven met zijn woud van masten en mooie vakantiehuisjes met eigen aanlegsteiger glijdt vriendelijk aan ons voorbij. Maar eens in open zee barst de hel los: zeilen klapperen, massa’s loodgrijs water storten zich hongerig op het vaartuig, dat er ineens een stuk kleiner en weerlozer uitziet. De meer avontuurlijken in ons reisgezelschap juichen, ik klamp mij doornat en groen van ellende aan de reling vast. Nooit van mijn leven zeeziek geweest en nu dit. Had ik die gratin de potiron bij de lunch maar aan mij laten voorbijgaan. Om van die planteur als aperitief nog maar te zwijgen. “Ça caille, ma doudou?” Arrgh…
Is het nu regenseizoen of niet? “Ah oui”, knikken restauranthouders en winkeliers eendrachtig. “Mais non”, schudden de vertegenwoordigers van de toeristische dienst, vastbesloten de reputatie van hun exotisch vaderland hoog te houden. Intussen hoost het lauwe water in bakken op ons neer. Geen wonder dat het binnenland hier zo intens groen oogt. Vert intense, zo heet ook het bedrijfje van Eric en Laurence Barre , gespecialiseerd in canyoning, trekking en ecotoerisme. Hij is een knappe atleet met imposante quadricepsen onder zijn kaki short. Twee jaar geleden zei hij zut tegen het métro boulot dodo van zijn leven als manager van een meubelbedrijf en zij volgde hem: een tenger maar taai meisje dat elke plant, elk dier en insect bij naam kent. U dacht dat Tarzan aan lianen slingerde? Mis, want lianen groeien van beneden naar boven. Tarzan verplaatste zich via wortels, wat misschien lang niet zo spannend klinkt, maar absoluut efficiënter is.
De geplande canyoning kunnen we op onze buik schrijven, na de overvloedige regens van de laatste dagen zouden we domweg wegspoelen. Een balade aquatique door het woud dan maar, met klauterpartijen langs klaterende watervallen, tot ook dat te gevaarlijk wordt. Maar aquatique was niet te veel beloofd: mijn haar hangt in natte slierten langs mijn gezicht, beekjes mascara zoeken zich een weg naar mijn kin, mijn baskets maken zompige slurpgeluiden. Vreemd genoeg word ik er een beetje giechelachtig van, ik doe zelfs geen enkele poging meer om droog te blijven. Als het ophoudt met regenen en de zon in al haar glorie verschijnt, slaat de damp van ons af. Door de mistige glazen van mijn zonnebril lijkt de wereld vers uitgevonden. Een paradijselijke wereld bovendien, want Guadeloupe is vrij van giftige reptielen. ’s Avonds luister ik in mijn bed naar de bezwerende canon van kikkers en krekels.
Toegegeven, het is verleidelijk om hier op een smetteloos strand onder een wuivende palm te blijven luieren. Maar dan mis je heel wat van de charme van deze eilandengroep. Een groot deel van Basse-Terre, heuvelachtig ondanks de naam en bekroond met een vulkaankegel van 1467 meter, bestaat uit Parc National, plus vert que le songe, zoals de beroemdste lokale dichter Saint-John Perse ooit schreef. Voor de rest bestaat het binnenland vooral uit bananen- en suikerrietplantages. In het Musée du Rhum kom je alles te weten over de productie van de nationale trots. Als je de eigenaar mag geloven, levert een doordeweekse dag niet minder dan zes gelegenheden om een glaasje te degusteren, van décollage tot atterrissage over l’heure du Christ. Naar zijn waterige oogjes te oordelen brengt hij het ritueel zelf met enthousiasme in de praktijk.
Aangezien de lonen op Guadeloupe zo’n dertig procent hoger liggen dan in Cuba en de Dominicaanse Republiek, valt het de distilleerders wel niet gemakkelijk om tegen de concurrentie op te tornen. Maar op internationale concoursen valt hun rhum agricole, wit én bruin, geregeld in de prijzen. Planteur (met vruchtensap) of ti punch (met rietsuiker en limoen), na de obligate degustatie weet je waarom. Overigens wordt de godendrank hier nog op strikt ambachtelijke wijze bereid. Het suikerriet wordt op ossenwagens aangevoerd, uit de grote vaten met gistend distillaat stijgen bedwelmende dampen op. Hoe essentieel de rum is in het dagelijkse leven van de Guadeloupeanen, blijkt uit een affiche die de omrekening van Franse frank naar euro moet vergemakkelijken. Un litre de rhum blanc = 6 euro prijkt helemaal bovenaan.
De creoolse cuisine is een sensatie op zich: de verschillende immigranten gaven de gastronomie elk een eigen toets zodat een mengeling ontstond van Franse tradities, gekruid met Afrikaanse pimenten en geraffineerde oosterse bereidingen. Op de pas ingehuldigde overdekte markt in de officiële hoofdstad Basse-Terre geurt het naar vanille, saffraan, muskaat, kummel en kerrie. Langs de kust kun je in sobere bouwsels met een golfplaten dak gegrilde kreeft eten, zonder liflafjes, maar vers en lekker. Helaas niet spotgoedkoop, die tijd is voorgoed voorbij.
Of je kunt een gerenommeerd creools restaurant uitkiezen, zoals Le Karicoli aan het schitterende strand van Grande-Anse in Deshaies, waar wijlen Coluche een vakantiehuis had. De charmante gastvrouw – vuurrode lippen, zwart glanzend haar, grote creoolse oorringen boven een witte strokenjurk – serveert accra’s (visbeignets) en boudin Créole, waarna er schotels met gegrilde en delicaat gekruide zwaardvis en tonijn op de tafels verschijnen, naast ragout van lambis (grote schelpdieren) en octopus, vergezeld van gratin van zoete aardappelen, pompoen of knolgewassen zoals jamswortel.
Ja, het leven kan mooi zijn op Guadeloupe, vooral als je er zoals de meeste ingezetenen enigszins laconiek tegen aankijkt. Een aardbeving, windhoos, vloedgolf of vulkanische uitbarsting? Ja, kijk, dat hoort nu eenmaal tot de eventualiteiten als je op de Sint-Andreas-breuklijn woont. Maar als je huis platligt, dan zet je het toch gewoon weer overeind. Geen wonder dat de kerkhoven, met hun wonderlijk op art-effect van zwart-witte tegels, hier villages de vacances éternelles genoemd worden.
Vanuit de lucht, in een klein toestel van Air Caraïbe, zie je pas duidelijk waarom Guadeloupe l’Ile papillon genoemd wordt. Twee bijna symmetrische vleugels, met aan de tip van Grande-Terre, de rechtervleugel, het Pointe des châteaux, dramatische rotsen die Columbus aanvankelijk voor versterkte burchten hield. De oceaan kolkt en beukt er tegen rode verweerde steen en rolt dan woest over het strand van een kleine baai. Links Basse-Terre, weelderig diepgroen, doorkerfd van smalle rivieren en watervallen. En verrassend dichtbij de kleinere eilanden, omstuwd door grote en kleine scheepjes als watertorren in het immense blauw. Een paradijs voor mensen met de zee in hun ziel.
Linda Asselbergs
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier