Er staat een regenboog boven de school waar ik elf jaar heb gezeten, symbool van bemoediging en hoop, maar wat heeft dit verschijnsel in de nuchtere wereld te betekenen ? Niets waarschijnlijk, behalve de weerkundige vaststelling dat de zon schijnt terwijl het ook regent. Naar dubbele bodems en tekens aan de wand blijf ik zoeken, tegen beter weten in. Naar sporen van de grote horlogemaker of van een masterplan allicht, als vluchtig tegengif tegen de krijsende zinloosheid.

Vanuit de Collegestraat wandel ik door tochtige lanen naar de brandweerkazerne. Tuighuisstraat, heet het hier. Ben ik de enige die al eens het verlangen voelt terug te keren naar plekken waar hij in vijfendertig jaar niet meer geweest is ? Het is een bezigheid voor rare snuiters, in deze wereld van obsessieve groei.

Wolken jagen spookachtig voorbij, alsof zij worden achternagezeten door geestjes uit het verleden. De zon voert nog een laatste schijnbeweging uit om de straat op te warmen maar haar stralen klateren tegen verweerde muren, als de lach van een zieke wiens dagen geteld zijn. Mos bedekt het gaanpad, zodat ik moet uitkijken niet uit te glijden. Voorts lijkt alles veilig ; in het struikgewas houden zich geen mannen schuil met bosmaaiers of accijnzen.

De kazerne is in staat van verval, op een roestige poort prijkt het wapen van de stad en daaronder ‘1941’. Oorlogsarchitectuur, de sfeer van kruisers en torpedojagers. De toren, met een trap die zich in een kolom van gepantserd glas naar boven slingert en daarbovenop een vervaarlijk uitziende antenne, doet nog zijn uiterste best een schijn van alertheid op te houden. Alsof er elk moment wagens met loeiende sirenes kunnen uitrukken. Uit de gebarsten ruitjes en de betonrot blijkt echter dat de ‘bijpost brandweer’ rijp is voor de sloop. Een ideale locatie voor het fotoboek waar ik al enige tijd over denk : Opwindende Vrouwen in Troosteloze Oorden.

Op exact deze plek was het, een derde van een eeuw geleden, dat we met meester Rik stonden en met de jongens van de vierde klas. Bezoek aan de brandweer, waarbij we onder meer de helmen, de hakbijlen, de glijpaal en de zuurstofflessen mochten betasten. Het zijn van die uren die zich voorgoed in je kinderziel griffen.

Dat er zuurstof in lucht zit, legde de brandweercommandant uit – maar wat verder nog ? “Stikstof”, wist mijn achtjarige ik aan te vullen. In die tijd kende ik zelfs de juiste verhoudingen uit het hoofd met hun respectievelijke procenten. Opgestoken uit de boeken van Hoe en Waarom, wel vijftig leerzame deeltjes met titels als Ons Lichaam, De Sterren en De Voorhistorische Mens.

De meester grijnsde en mompelde tegen de commandant iets van ‘de slimste van de klas’. Hoe ik toen groeide. Hoe de zon klaterde en hoe beloftevol de lucht rook. Hoe weinig er van al die verwachtingen is terechtgekomen, nu reeds geschiedenis is wat toen nog in de verre toekomst lag. Geen staatslieden zijn aan onze klas ontsproten, noch uitvinders van levensreddende medicijnen. Geen kunstenaars die met katten jongleren. Alleen maar vermogensbeheerders en syndicussen.

De straat is verlaten nu, over het viaduct rijden goederentreinen die doen denken aan speelgoed van Märklin. Een oud vrouwtje spiedt vanonder haar doorzichtige regenkapje wantrouwig de straat af. Ze herinnert mij eraan dat wie rondlummelt zonder doel, op zich al verdacht is.

Het is vaker een vloek dan een zegen over een scherp geheugen te beschikken vol huis-, tuin-, keuken- en speelplaatsherinneringen. Ik zie nog de sproeten op te bleke neuzen en de orthopedische schoenen. Ik ruik nog de jassen aan de kapstok en de eindeloos betegelde gangen. Ik herinner mij Sap, Scherpereel, Verstuyft, Vervisch, Wynant enzovoort. Ze zijn uitgezwermd naar alle hoeken van de wereld, maakten carrière of hebben hun huwelijk opgeblazen. Sommigen werden rijk met de handel in streekbieren of plectrums. Anderen raakten aan de drank of zijn misschien al dood.

De meesten van ons kregen kinderen, die nu op hun beurt op expeditie mogen. Zoals onlangs mijn dochter van vijf, die ter gelegenheid van Allerheiligen met haar klas het kerkhof heeft bezocht om daar onder meer het zusje van Luca te begroeten, dat nu een engeltje is. Ze vertelde daarover met dat klaterende stemmetje, met de opgewektheid waarmee ze praat over sinten van witte chocolade : “Sommige mensen, papa, worden liever begraven en andere gaan liever in de oven.”

“Dat is waar”, zei ik, met verstrooide achteloosheid. Het was een vredig moment. Ode aan de juffen die, tussen roze prinsessen en Barbiedroomhuizen, zulk lastig nieuws durven verkopen.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Voorts lijkt alles veilig ; in het struikgewas houden zich geen mannen schuil met bosmaaiers of accijnzen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content