India verlaten was gemakkelijk, maar het kostte hem jaren van frustratie en meditatie eer hij de Vlaming snapte. Jullie missen een snuif garam masala in het leven, zegt hij. Geboren in Bangalore maar getogen in Gent, professor Balagangadhara Rao weet hoe hij dit land wil bedanken voor dat mooie Vlaamse meisje, zijn stoel aan de UGent en enkele parels van mensen.

Als hij een film zou maken van zijn leven zou de openingsscène gedraaid worden in een klaslokaal van de prestigieuze Bishop Cotton Boys’ School in Bangalore, de op twee na grootste stad in India. Balagangadhara is achttien, we schrijven 1970. Vooraan in de klas, van de school waar hij toevallig een lezing bijwoont, maar verder geen les volgt, staat een lichtgekleurde, christelijke Indiër die Balagangadhara de vraag stelt die zijn leven zal veranderen : “Wat is jouw verantwoordelijkheid, jongeman,” zei de Indiër, en hief zijn vinger op, “om de armoede en het lijden in India op te lossen ?”

“Boem”, zegt hij vandaag. “Boem, boem, boem ! Het was alsof er een kernexplosie plaatsvond in mijn hersenen. De impact van die vraag was immens. Een paar minuten lang kon ik niet bewegen. De wereld stopte.” Hij wrijft over zijn baard. “Vóór dat moment wist ik niet eens dat je zo’n vraag kon stellen”, zegt hij. “Laat staan ze beantwoorden. Ik dacht dat armoede nu eenmaal het lot van arme mensen was en dat het mijn verantwoordelijkheid was om veel geld te verdienen en macht te verwerven. Dat waren althans de plannen die mijn ouders met mij hadden.”

Balagangadhara, geboren als een brahmaan, de hoogste kaste in India, is het middelste kind in een gezin van vijf. Hij voelt zich meteen aangetrokken tot de christelijke groep en haar vrijwilligerswerk in de slums van India, ook al is hij zelf niet gelovig. “Ik had al een diploma als fysicus op zak en was bezig aan verdere studies in boekhouden”, zegt hij. “Daarna wou ik deelnemen aan het examen van de Indian Administrative Service. Dat zou me een job als topambtenaar en een luxeleven hebben opgeleverd. Ik borg die plannen op en besloot iets doen voor de samenleving. Ik ging in de krottenwijken werken.”

Hij vraagt of het stoort als hij rookt. “We zijn hier voor zo’n korte tijd, Elke”, zegt hij. “Mensen moeten echt meer hun gevoel volgen. Durf uit te groeien tot wie je echt bent. Je moet geen boom proberen te zijn als je eigenlijk een prachtige plant bent. Wees toch gelukkig.”

SINT-DENIJS-WESTREM, 2014

Vandaag laat hij zich Balu noemen. “Zoals de beer uit Jungle Book. Dat bekt makkelijker”, zegt hij. “Ik lijk ook op een beer”, lacht hij, met zijn ogen en zijn mond. Hij lacht veel, het is zijn standaardgelaatsuitdrukking. Hij loopt ook een beetje als een beer.

Balu, een 62-jarige cultuurwetenschapper met een Gentse tongval, zit in halve kleermakerszit op zijn vaste plaats in de zetel, zijn linkerbeen onder zich gekruist. Hij drinkt een glas Spa Reine. Het zuiverende water, zegt hij, is het enige Belgische watermerk dat qua smaak het dichtst in de buurt komt van het water uit de Kaveri- rivier dat hij als kind dronk – heel Bangalore dronk van die rivier voor het flesjeswater zijn intrede deed. In zijn borst houden drie stents de vernauwde kransslag-aderen rond zijn hart open. Een kleine hartslagmonitor controleert de werking van Balagangadhara’s hart. “Wil je een boterham, Elke ? Koffie, een glas Spa ?” Hij is zo iemand die zijn gesprekspartners voortdurend bij de voornaam aanspreekt.

Hij draagt een bruin katoenen kleed boven een witte broek en leren sloffen. Zijn zilvergrijze baard is al een jaar niet bijgeknipt. “Ik ben zo lui, niet te doen, man.” In zijn kleerkast hangen nog meer Indische outfits, de meeste zijn gemaakt van dure wol en zijde. In zo’n kleed voelt hij zich het meest comfortabel, maar dat was lange tijd anders. Meer dan dertig jaar droeg Balu alleen westerse kostuums. Hij wilde in Gent en op weg naar de bakker in Sint-Denijs-Westrem vooral niet gezien worden als die gekke Indiër in zijn rare kledij. “Ik wilde niet anders zijn.” Maar de laatste jaren komen de maatpakken en bijbehorende dassen nog amper uit de kast. Er is iets veranderd in zijn hoofd. Het is niet de eerste keer dat hem zoiets overkomt. “Ik voel me hier zo thuis dat ik mijn roots niet meer hoef weg te steken.”

Het zaadje dat op zijn achttiende in zijn hoofd geplant werd, de kernbom die zijn blik op de wereld veranderde, bracht hem van Bangalore naar Gent. “Ik zal je vertellen wat ik in mijn leven geleerd heb, Elke. Het is belangrijk dat ik die informatie doorgeef aan jonge mensen.”

BANGALORE. LES 1 : ARMEN ZIJN ZOMBIES

Als de jonge Balu op een avond thuiskomt van zijn nieuwe missie in de slums, wacht zijn vader hem op. “Er zijn twee soorten mensen”, zei hij tegen zijn zoon. “Slimme mensen en domme mensen. Slimme mensen zorgen eerst voor zichzelf, dan voor hun familie en daarna pas voor de samenleving. Domme mensen doen het omgekeerde. In dit huis is geen plaats voor dommeriken.” Balu, overtuigd dat hij voor de armen wil zorgen, moet zijn ouderlijke huis verlaten.

Drie jaar zwerft hij rond. “De eerste maanden sliep ik in de kerk, dan in een lokaal van de christelijke vrijwilligersorganisatie waarmee ik optrok, daarna bij een Nederlands koppel dat me voor weinig geld een kamer verhuurde. Ik ging stenen houwen als arbeider, of treinreizigers helpen met het versleuren van hun bagage. Daarmee verdiende ik net genoeg voor de huur en twee sneetjes brood per dag. Ik wilde weten wat het was om arm te zijn.”

Velen denken dat de wereld van een arme mens dezelfde is als die van een rijke mens, maar dan zonder al het geld, zegt Balu, hij trekt aan zijn baard. Iets wat hij voortdurend doet. En dan hevig : “Volledig onwaar. Arme mensen zijn zombies !”, zegt hij. “Hun wereld is grijs, kleuren bestaan niet, de zon schijnt niet. Je hebt honger en je kunt niets doen. ’s Avonds zaten wij, de jongeren van de vrijwilligersorganisatie, bij elkaar in het park zonder te praten, we waren op. Het is zoals een depressie : je weet pas hoe het voelt als je het beleefd hebt. Ik ben blij dat ik die periode heb meegemaakt. Het heeft me aan het denken gezet.”

Als de vrijwilligersgroep na drie jaar uit elkaar valt, wil Balu niet de verloren zoon zijn die terug naar huis keert. Hij duikt in de boekenkast van het koppel waar hij logeert en begint dagenlang te studeren. Hij ontdekt het marxisme. De marxistische gedachte slaat in als een bom. Een tweede eyeopener doet de schellen van zijn ogen vallen. “Opnieuw werd mijn brein door elkaar geschud. Ik raakte bezeten door Das Kapital van Karl Marx en zag in een arbeidersrevolutie de enige mogelijke oplossing voor de ongelijkheid in India.”

Balu is 21 als hij de code kraakt die hem zijn verdere leven zal leiden. Hij leert vragen stellen, grootse vragen, zoals de vraag van die Indiër in dat klaslokaal. “Ik vroeg me af waarom het marxisme, tenslotte al honderd jaar oud, nog altijd niet de grote revolutie had ontketend. Ik wilde begrijpen wat de filosofische wortels van Marx waren. Ik wilde Duitse filosofie bestuderen. Ik voelde me ontzettend optimistisch, geëngageerd en verbonden met de geschiedenis van de mensheid.” Alleen : daar in Bangalore, eind jaren zeventig, heeft Balu amper toegang tot de geschiedenis van de westerse filosofie.

En dan ontmoet hij een mooi Vlaams meisje dat twee weken op werkbezoek is in India. Balu overweldigt haar met zijn fascinatie voor het marxisme. Zij nodigt hem uit om in Gent een jaar filosofie te komen studeren. Ze betaalt zijn vliegtuigticket. Hij gaat bij haar wonen. Het is 1976.

Hoe hij zich plots op dat vliegtuig naar België bevindt : vermenigvuldig dat voorbeeld een aantal keer en u krijgt een beeld van de urgentie waar Balu al bijna veertig jaar door gedreven wordt. Altijd op zoek naar kennis en waarheid, van de ene eye-opener naar de andere. Van het ene conflict naar de andere ruzie ook, want niet iedereen deelt de inzichten die de Indiër op zijn weg opdoet.

GENT. LES 2 : CULTUURVERSCHILLEN DOEN PIJN

Het mooie Vlaamse meisje is een pedagoge en geeft de 24-jarige Balu gratis onderdak in haar huis. Hij schrijft zich in aan de UGent, maar gaat het eerste jaar amper naar de les. Hij leest Engelse boeken van ’s morgens tot ’s avonds. “Ik moest eerst Nederlands leren om naar de les te kunnen. Dat deed ik door naar het journaal te kijken en Mike Verdrengh te imiteren die toen op de BRT het Rad der Fortuinen presenteerde. Hij sprak heel schoon.”

Tegen het einde van het tweede academiejaar begint Balu naar de les te gaan. Van zijn professoren krijgt hij de toestemming om zijn vragen in het Engels te stellen, zij antwoorden in het Nederlands. “Onvoorstelbaar lief van hen, dat ze geen probleem maakten van mijn handicap.”

Na twee jaar in Gent gelooft hij niet meer in de marxistische revolutie. “Te veel barsten in het gedachtegoed.” Maar terugkeren naar India was geen optie. “Ik was verliefd geworden op het meisje, volledig. Ik besloot te blijven om mijn diploma te behalen. Mijn professoren, parels van mensen als Diderik Batens en Etienne Vermeersch, waren fundamenteel mijn wereldbeeld aan het veranderen. Ze leerden me nadenken over wat ik met mijn toekomst wilde doen.”

Een derde eyeopener volgde. “Tegen mijn 26e kon ik discussiëren over Hegel en Aquinas,” zegt Balu, “maar van wetenschapsfilosofie en logica, waar Gent een zeer goede reputatie in had, had ik geen kaas gegeten. Wat ik toen leerde is me altijd bijgebleven : dat de letterlijke teksten van oude filosofen niet genoeg zijn om hedendaagse problemen aan te pakken. Dat het mijn verplichting was als moderne denker om te focussen op een probleem, dan te kijken wat mijn voorgangers daarover te zeggen hadden, om daarna aan te vullen met nieuwe inzichten. Dat ik oude en nieuwe ideeën met elkaar moest combineren om problemen op te lossen, dat was een formidabel les.”

En Balu had toen wel degelijk een probleem. Een integratieprobleem. “Ik kon moeilijk wennen aan de dagelijkse omgang met Vlamingen”, zegt hij. “Toen ik hier arriveerde, koos ik er bewust voor om geen contact te leggen met andere Aziaten. Ik wilde mijn wortels schieten bij het volk dat me mijn vrouw had gegeven, ik was ondertussen met het mooie meisje getrouwd. Maar dat bleek verdomd moeilijk, ook al sprak ik toen al Nederlands. Ik leek niet meer in staat de warme relaties te hebben die ik in India gekend had. De drempel om door de Vlamingen aanvaard te worden, ligt heel hoog.”

Het probleem, zo leerde hij, zat in allerlei kleine dingen, Vlaamse trekjes die hem irriteerden. Het zat in de manier van praten – “ik vond dat tachtig procent van de dagelijkse gesprekken over clichés ging. Het weer, de bus die te laat is. Die Vlaamse verontwaardiging, dat zuchten en klagen voor je met iemand echt een gesprek kunt aanknopen, dat heb ik moeten leren.”

Het zat ook in de vrijblijvende houding die hij bij zijn medestudenten zag. “Als we in de les een boeiende discussie waren gestart met een professor en het gesprek daarna wilden voortzetten tussen pot en pint in De Vooruit, vond ik dat fantastisch. Zo’n discussie is heel mooi, voor de universiteit, haar studenten. Voor mij was alles ondergeschikt aan dat grotere geheel. Maar andere studenten zag ik denken : heb ik wel goesting om naar De Vooruit te gaan ? Had ik niet met mijn lief afgesproken ? Waarom lieten ze hun lief niet even weten dat er iets belangrijk was tussengekomen ?”

En dan was er nog het feit dat veel Vlamingen altijd gelijk denken te hebben. “Als twee Indiërs met elkaar een gesprek voeren, zoals jij en ik nu, zullen ze op het einde nooit denken dat ze alles begrijpen wat er gezegd is. Ze hebben een idee van wat er gebeurd is, maar daarna gaan ze overleggen : wat is er volgens jou gezegd, hoe voel je je daarbij ? Daarbij kunnen we flink in discussie gaan, maar we leggen het altijd bij. We kunnen ons verontschuldigen als we iets fout ingeschat hadden. Vlamingen zijn totaal niet zo. Die ronden een gesprek af en denken dat zij altijd gelijk hebben, argumenteren zit niet in jullie bloed. Het gevolg : ik loop me hier al veertig jaar te excuseren voor dingen die misschien fout had, maar ik heb nog nooit één verontschuldiging teruggekregen. En je kunt toch niet geloven, Elke, dat ik de enige ben die in al die tijd fouten heeft gemaakt !”

Zouden dat nu cultuurverschillen zijn, dacht Balu, die eigenlijk niet in cultuurverschillen geloofde. “Ik liep een jaar rond met een lang gezicht, diep ongelukkig. Dan ben ik in de sociale wetenschappen beginnen opzoeken wat cultuurverschillen juist zijn. Maar noch antropologie, noch psychologie of vergelijkende rechten legden uit wat een cultuurverschil anders maakte dan een biologisch, sociologisch of antropologisch verschil.” Onderzoeken wat cultuurverschillen dan wél zijn, het werd Balu’s doel. Hij was beland waar zijn Gentse professoren hem naartoe hadden gedreven : wat is je probleem en hoe ga je het oplossen ?

Onder begeleiding van promotor Etienne Vermeersch – “een juweel van een mens, hij heeft mijn leven veranderd, Vlaanderen mag zijn handen kussen met zo’n figuur” – schrijft Balu zijn doctoraatsstudie, gevolgd door het controversiële boek The Heathen in his Blindness waarin hij westerse en Indiase religies en cultuurverschillen op de korrel neemt. In 2003 richt hij het onderzoekscentrum Vergelijkende Cultuurwetenschap op om het stereotiepe beeld dat Europa en Azië van elkaar hebben te bestuderen. Langzaam verdwijnt Balu’s minderwaardigheidscomplex. Daarna volgt het India Platform, een rechtstreekse kennisuitwisseling tussen Europa en India, het land dat met meer dan één miljard inwoners almaar meer gewicht krijgt op wereldvlak. “Europa moet dringend wakker schieten en zich afvragen wat het van India, en andere Aziatische landen, kan leren. Anders gaat er iets heel ergs gebeuren, de geschiedenis van het kolonialisme zal er niets bij zijn.”

Het India Platform heeft vier grote projecten lopen en kreeg daarvoor net vers subsidiegeld. Een van de projecten ligt Balu nauwst aan het hart, letterlijk. “De Belgische gezondheidszorg is de beste ter wereld. Ik wil dit systeem in India introduceren. Momenteel hebben we in Bangalore een proefproject lopen met ziekenhuizen, dokters en mutualiteiten. Iedereen is heel enthousiast. Een Indiase cardioloog heeft de twee stents en een kleine hartmonitor ingebracht die ik nodig bleek te hebben. Dat ik me ginder liet opereren was deels omdat ik hier in België altijd wel iets beters te doen had dan naar een ziekenhuis gaan. Maar ik wilde ook weten wat de dokters in India waard zijn. Ze zijn even bekwaam als Europeanen. Ik voel me prima.”

Zo’n vier tot zes keer per jaar zit hij in India. Het mooie meisje, intussen gepensioneerd, reist vaak met hem mee en heeft ook haar rol in het India Platform, ze zet zich in voor beter onderwijs. Soms reizen hun twee zonen, 28 en 30 jaar, ook mee. “Maar de jongste houdt niet zo van het Indiase eten.”

Hij zou moeten stoppen met roken en koffie drinken, maar verder gaat het vandaag goed met Balu. Hij voelt zich thuis in België en houdt van de droge Gentse humor. Nog niet zo lang geleden, toen hij nog in het bestuurscollege van de UGent zetelde, was dat wel anders. Hij raakte toen in de clinch met verscheidene collega’s. “Een verhaal van kliekjesvorming, pesten en valse beschuldigingen. Mijn standpunten kwamen de vertrouwde orde verstoren”, zegt hij. “Mijn onderwijsmethode stond velen ook niet aan, hoewel mijn lessen vol studenten zaten. Het waren de vrijzinnigen tegen Balu. Blijkbaar ben ik een opvallend figuur. Ik hou van scherp discussiëren, ideeën mogen knetteren. Maar mensen persoonlijk aanvallen, dat is iets anders. Ik heb in die periode diep gezeten. Zo diep dat enkel drie m’en me erdoor konden halen : mensen, mediteren en medicatie. Op mijn vijftigste heb ik een eigen meditatietechniek ontwikkeld, een diep reflectieproces waar ik dagen mee bezig kan zijn. Nadenken over wie je bent en hoe je gelukkig wordt. Ach, om de waarheid te vinden, ben ik zelfs bereid te sterven. Brahmaan betekent niet toevallig : de waarheidszoeker.”

DE TOEKOMST. LES 3 : GELUK IS EEN KRUIDENMENGELING

Wat hem in 1976 uit Bangalore weghaalde, de droom om antwoorden te vinden op grote levensvragen, is nooit weggegaan. De ambitie is alleen fijner, subtieler, rijker geworden. Maar Balu heeft nog een andere droom, die alleen over een paar jaar in vervulling kan gaan, als hij geen andere verplichtingen meer heeft in de wereld. “En als ik dan nog leef.” Als ik hem vraag daarover iets te vertellen, zegt hij : “Veel valt er niet over te zeggen.” Daarna steekt hij nog een sigaret op en praat een uur lang over niets anders.

Over hoe hij straks een paar uur per dag in zijn garage wil gaan zitten, met de poort open, zodat voorbijgangers erbij kunnen komen zitten, als ze dat zouden willen. Er zou maar over één ding gepraat worden : gelukkig zijn. “Ik zie hier zoveel ongelukkige mensen, ook jongeren. Ik wil hen vertellen hoe ik het geluk heb gevonden en hoe zij dat ook kunnen, verlicht geraken, om een Indiaas woord te gebruiken. Daar komt geen god of grote inspanning bij kijken, we zullen alleen praten, over de hindernissen in het leven. Ik denk dat Belgen op dat vlak iets kunnen leren van Indiërs. Vergelijk het met koken. De Indiase keuken is gebaseerd op kruidenmengelingen, wij koken nooit alleen met peper en zout. Garam masala, een kruidenmengsel dat we heel vaak gebruiken, bestaat uit komijn, koriander, kruidnagel, kaneel, chilipoeder en zoveel meer. Het symboliseert ook de Indiase levenshouding. Dat mengen en dingen toevoegen aan het leven, in plaats van dingen wegnemen en verminderen, dat zouden Belgen van Indiërs kunnen leren. Zoek je eigen mengeling, durf anders te zijn.” Dagenlang diepe garage-gesprekken voeren, ja, dat is het minste wat de beer aan België wil teruggeven.

Voor de nieuwe, tweewekelijkse reeks De lange mars portretteren journaliste Elke Lahousse en fotografe Eva Vermandel mensen die van ver komen. Mensen van ginder en mensen van hier die mentaal, fysiek, in hun carrière of in afstand een hele weg hebben afgelegd. Verhalen over de dingen die een mens onderweg meedraagt.

DOOR ELKE LAHOUSSE & FOTO’S EVA VERMANDEL

“Ik wil iedereen in mijn garage uitnodigen om een paar uur over geluk te praten”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content