Annelies Bredael Met olympisch zilver naar de garage

Al ben ik een volslagen sportanalfabeet, toch herinner ik me levendig de olympische zege van roeister Annelies Bredael in 1992. Nu, twaalf jaar later, is zij garagehouder én moeder van drie kleine kinderen. Maar haar zilveren medaille en de liefde voor het roeien koestert ze nog steeds.

Om halfacht ’s avonds eet Annelies snel-snel haar bord leeg. Haar werkdag zit erop en de kinderen stoeien in de tuin. “Best leuk”, zegt ze monter, “om bij alle Olympische Spelen weer even die Silver Lady te zijn.” Jarenlang behoorde je tot de wereldtop van de roeiers. In 1988 nam je al deel aan de Olympische Spelen in Seoel, maar pas in 1992 – met olympisch zilver in Barcelona – raakte je bekend bij het grote publiek.

Annelies Bredael : Zo gaat dat. Van de ene dag op de andere was ik voor de buitenwereld niet langer een gewoonroeisterke, maar een topatlete en mediafiguur. Nochtans heb ik nog andere mooie momenten in mijn sport beleefd – drie WK-overwinningen bijvoorbeeld – maar een olympische medaille heeft zoveel meer uitstraling. Natuurlijk steekt het wel eens dat een Kim Clijsters bij élk toernooi massale persbelangstelling geniet, terwijl een uitzonderlijke roeiprestatie hooguit enkele lijntjes in de weekendkrant krijgt. ( haalt de schouders op) Ach ja, dat is nu eenmaal het lot van de meeste atleten. Uiteindelijk worden slechts enkele sportgoden zo hoog op een voetstuk geplaatst, en bovendien zou ik mijn sport voor geen geld willen inruilen.

( straalt) Roeien is een buitensport, en dat vind ik zalig. Ik mag er niet aan denken, dat ik als zwemster de godganse dag met mijn hoofd in het water zou moeten liggen. Natuurlijk trok ook ik mijn baantjes, maar ik kon tenminste rondkijken, de ruimte voelen, de lucht inademen en genieten van dat speciale gevoel als alles – de techniek, de conditie, het ritme – goed zit. Onbeschrijflijk is die aparte sensatie als je boot over het water loopt ! Natuurlijk ben ik als roeister ook blootgesteld aan regen en wind, maar de pracht van een besneeuwde winterdag of op een vroege zomerochtend de zon zien opkomen, maakt veel goed.

Hoe ben je in de roeisport terechtgekomen ?

In mijn streek – Willebroek, met de watersportbaan van Hazewinkel om de hoek – is roeien zeer populair. In plaats van turnlessen bood de school, in samenwerking met BLOSO, ook roeilessen aan. Dus gingen we met de hele klas roeien. Aanvankelijk sloten we ons met z’n zessen bij de roeiclub aan, maar op mijn achttiende was ik de enige die nog verder wilde. In 1987, na mijn studie regentaat wiskunde, legde ik mij helemaal op het roeien toe.

Nu, op mijn negenendertigste, roei ik nog steeds, al wordt het – met een voltijdse job en drie kleine kinderen- steeds moeilijker om er voldoende tijd voor vrij te maken. Liefst zou ik drie keer per week willen trainen, maar voorlopig blijf ik ver uit de buurt van dat streefdoel. Gelukkig zet ik met een béétje training nog behoorlijke prestaties neer. Wat ik mis aan conditie, kan ik voorlopig nog compenseren door talent en ervaring.

In andere beroepen kan een mens tot op hoge leeftijd blijven uitblinken. Vind je het niet frustrerend dat een topsporter zo snel over zijn hoogtepunt heen is ?

Ja, al valt dat in de roeisport best mee. Goede roeiers kunnen vlotjes tot hun dertigste topprestaties leveren. Daarna wordt het wat moeilijker, al kan je ook als dertiger nog heel wat jaren aan de top blijven. Zelf ben ik uit puur plezier begonnen, en tot mijn eigen verrassing bleek ik topniveau te kunnen halen. Dat ik na het roeien gewoon uit werken zou moeten gaan, heb ik altijd goed beseft. Amper twee dagen na de Olympische Spelen was ik al in de garage aan de slag. Zo ben ik grootgebracht : “Waarom zitten niksen, als er zoveel werk ligt te wachten ?”

Ook tijdens mijn roeicarrière werkte ik mee in de garage die wij – mijn broer, mijn zus en ik – van onze ouders hebben overgenomen. Die zaak is onze broodwinning, maar heeft ook een grote emotionele waarde. Van acht uur ’s ochtends tot zeven uur ’s avonds ben ik daar druk in de weer. Ik doe zo’n beetje van alles : administratie, telefoons beantwoorden, klanten helpen, auto’s verkopen, poetsen. In combinatie met drie kleine kinderen is dat een behoorlijk gevulde dagtaak.

Probeer jij je kinderen de liefde voor het roeien bij te brengen ?

Ze zijn nog klein, hé ? Sam is twee, Anke vier en Tom zeven. Mijn oudste zoon toont wel interesse, maar of hij ook de nodige talenten heeft, valt nog af te wachten. Een goede roeier moet groot zijn : een man liefst 1,95 meter, een vrouw 1,80 m. Bovendien struis gebouwd, met een behoorlijke spiermassa, een goed gevoel voor ritme, voldoende souplesse en een groot uithoudingsvermogen. Ik beschikte over die kwaliteiten, al ben ik met mijn 1,74 meter veeleer aan de kleine kant. Afgetraind wegen de meeste roeisters tussen de 70 en 80 kilo. Ik woog tussen 62 en 64 kilo, een lichtgewicht. Gelukkig kon ik mijn lengte en gewicht compenseren door uitzonderlijk lange armen en benen.

Wat gebeurde er tijdens die vele, eenzame roeiuren in je hoofd ?

Zoals de meeste roeiers telde ik meestal mijn slagen : een, twee, drie, vier, vijf… Of ik hield mijn tijden in het oog. Op de watersportbaan van Hazewinkel wordt elke 250 meter gemarkeerd, zodat ik voortdurend kon checken in hoeveel tijd ik deze afstand kon afleggen. Op lange, saaie trainingen roeide ik ook vaak op automatische piloot : verstand op nul, blik op oneindig, en maar roeien, roeien, roeien. Ook die mentale instelling is een kwestie van training. Tegenwoordig merk ik bijvoorbeeld dat een lange training – twee uren effectief op het water – mij mentaal veel meer moeite kost.

Tijdens mijn topjaren trainde ik twee keer per dag, dertien keer per week. Natuurlijk viel die inspanning mij soms zwaar. Als het maar blééf regenen en ik twee keer per dag met een sporttas vol natte kleren thuiskwam, baalde ik behoorlijk. ( lacht) Nog steeds háát ik het om een sporttas uit te laden.

“Bah, roeien in dit hondenweer, daar heb ik totaal geen zin in”, klaagde ik op een dag tegen mijn moeder. “Pak dan een dweil, en help me het huis te poetsen”, antwoordde ze laconiek. (schatert) Nog nooit heb ik zo snel mijn sporttas ingepakt. Sinds die dag heb ik nooit meer over zware of saaie trainingen geklaagd.

Je lijkt me een bijzonder nuchtere vrouw, met beide voeten op de grond. Die houding heb je blijkbaar met de paplepel meegekregen ?

Ja, en daar ben ik mijn ouders nog steeds dankbaar voor. Ze hebben mij nooit gestimuleerd, maar mij ook nooit gedwongen. Ze waren wel fier op mij als ik goed presteerde, maar hielden mij altijd voor dat sport niet het einde van de wereld was. Ze lieten mij roeien, maar schepten er nooit over op en liepen niet met mijn prestaties te koop. Slechts één keer zijn ze in het buitenland naar een roeiwedstrijd komen kijken : in Amsterdam nota bene ! Zelfs op de Olympische Spelen in Barcelona waren ze er niet bij. En toen ik, als medaillewinnaar, in 1996 twee familieleden mocht uitnodigen voor de Olympische Spelen te Atlanta, kwamen noch mijn moeder, noch mijn vriend mee. Ik vond dat niet zo erg. Op die manier kon ik mij, zonder afleiding, op mijn prestatie concentreren.

Je olympische overwinning in Barcelona leverde je roem en massale persaandacht op. Denk je nog vaak terug aan die tijd, die sfeer, die overwinningssensatie ?

In de aanloop naar de Spelen voelde ik wel dat het erin zat. Natuurlijk hoopte ik op een overwinning, maar de stress die aan zo’n topprestatie voorafgaat – de laatste maanden, weken, dagen, uren – is enorm. Het is een uiterst delicate evenwichtsoefening om precies op de juiste dag in optimale vorm te zijn.

Tijdens de wedstrijd lag één roeister voorop, en streden we met z’n drieën voor de tweede en derde plaats. Pas toen we aan de spurt begonnen, voelde ik dat de anderen niet meer meekonden. Die laatste vijfhonderd meter heb ik alles op alles gezet, al realiseerde ik mij pas aan de meet dat ik het had gehaald.

Als roeier krijg je gelukkig even tijd om tot jezelf te komen : in een boot op het water kan niemand je zomaar een micro onder de neus duwen. Pas als je naar de kant roeit, kunnen de interviews beginnen, en begint de volgende fase : de verplichtingen, de ceremonie, de aandacht.

(peinzend) Tijdens mijn topjaren bestond er niets belangrijkers dan mijn sport, mijn prestatie, mijn medaille. Maar als je het achteraf bekijkt, wordt het allemaal zo relatief. Dan besef je dat sport slechts een bezigheid is. En dat heel wat mensen met veel belangrijker zaken bezig zijn en nooit de aandacht krijgen die ze verdienen.

( lacht) Natuurlijk ben ik heel blij dat ik het allemaal heb meegemaakt, en vind ik het nog steeds fijn als mensen mij nu, twaalf jaar later, aanspreken : “Jij was een hele goeie ! Wat hebben wij genoten van jouw prestatie !” Een uitnodiging voor het tuinfeest van Koning Albert of een galadiner met Jacques Rogge sla ik ook niet af. Als Eddy Merckx op mij toe stapt en “Dag Annelies” zegt, ben ik nog steeds in de wolken. Dat zijn toch leuke toemaatjes ?

Terugblikkend op je gloriejaren : wat heeft de topsport je opgeleverd, en welke prijs heb je moeten betalen ?

( lacht) Rijk ben ik er niet van geworden, jammer genoeg. Slechts weinig sportmensen verdienen bakken geld, in het beste geval kan je ervan leven. Ook ik had tijdens mijn topjaren een vervangingsinkomen, en wist maar al te goed dat ik daarna zelf mijn maandloon zou moeten verdienen. Door het simpele feit dat ik als topatlete haast geen geld uitgaf – ik ging nooit uit, liep altijd in een trainingspak en mijn buitenlandse uitgaven werden betaald – heb ik een beetje kunnen sparen. O ja, ik heb genoten van die mooie hotels, ik heb verre reizen gemaakt en interessante mensen ontmoet. Ik heb ook mijn verlegenheid overwonnen, en geleerd om op te komen voor mezelf. Maar het mooiste geschenk is nog steeds, dat ik iets bereikt heb wat ik nooit verwacht had. Nog steeds kan ik met grote tevredenheid mijmeren : “Wauw, een olympische medaille !”

Onlangs, tijdens een projectweek over de Olympische Spelen in het schooltje van mijn zoon, kwamen de juffen en de kinderen mij vragen of ze mijn medaille eens mochten zien. Grappig, toch ? Weet je, zo’n medaille is tegelijkertijd iets én niets. Enerzijds koester ik dat kleinood. Ik ben er nog steeds fier op. Anderzijds besef ik ook hoe vluchtig de roem is. Andere trofeeën bewaar ik in mijn huis, die zilveren medaille ligt bij mijn moeder in de kluis. O neen, die wil ik niet verliezen.

Natuurlijk heb ik ook een prijs betaald. Zo heb ik mijn kinderwens moeten uitstellen. Je kunt onmogelijk op hoog niveau presteren, én tegelijk voor kleine kinderen zorgen. Maar verder heeft het roeien mijn privé-leven niet doorkruist. Integendeel, ik heb mijn man in de roeiwereld ontmoet, en altijd op veel begrip kunnen rekenen.

Hebben jullie ook samen geroeid, jij en je man ? Of roei je liever in je eentje ?

Samen roeien ? Neen, dat hebben we haast nooit gedaan. Gelukkig maar, dat zou alleen maar tot ruzie hebben geleid. Tijdens het roeien moet iémand de leiding nemen. Bovendien praat je nauwelijks, al moet je de onvermijdelijke spanningen en misverstanden wél vlot kunnen oplossen. Dat lukt veel beter met iemand die je niet té goed kent.

Ik ben begonnen in ploeg, met z’n vieren, maar kwam al snel in een twee terecht. In 1988, toen ik voor het eerst naar de Olympische Spelen ging, ben ik noodgedwongen in m’n eentje – in skiff – begonnen. Op wereldvlak behoorde ik aanvankelijk tot de subtop : ik kon niet mee met de besten, maar zette wel behoorlijke prestaties neer. Maar ik werd steeds beter in skiff, en er zat niets anders op dan alleen verder te gaan.

Hoe zwaar woog een nederlaag voor de topatlete die je was ?

Heel erg zwaar, al is ook dat achteraf heel relatief. Na een nederlaag had ik de neiging mij op te sluiten, zo bang was ik dat de mensen mij zouden nawijzen. Maar ik had snel door dat de wereld niet vergaat als je verliest. “Tja,” zeggen de mensen dan, “de Belgen hebben het weer niet goed gedaan !” Daar blijft het bij.

Ach, uiteindelijk is sport zo vluchtig. Je traint keihard, jarenlang, daarna komt nieuw en jonger talent, en verdwijn je uit de aandacht. Zo simpel is het.

Volgend jaar word je veertig, en je kunt nog steeds mee op nationaal niveau. Heeft de leeftijd dan zo weinig vat op je ?

Toch wel. Mijn lichaam raakt sneller gekwetst, en vraagt veel meer rust. Ik heb nu meer recuperatietijd nodig, mijn botten laten zich steeds meer voelen en alles gaat wat moeizamer. Tegelijkertijd is mijn leven veel drukker geworden : ik werk voltijds, mijn kinderen worden ’s ochtends heel vroeg wakker, moeten op tijd naar school, de was en de strijk moeten gedaan, en daarna wil ik nog roeien.

Vreemd, in mijn hoofd voel ik mij nog twintig, maar ik word bijna veertig en hoop dat ik op mijn zeventigste nog in een roeiboot zal stappen en rustig mijn baantjes zal trekken. De liefde voor het roeien hoop ik nooit kwijt te raken.

Tot slot : zal Annelies Bredael de Olympische Spelen met meer dan gewone belangstelling volgen ?

O ja, de roeiers in elk geval, en zeker die ene Roemeense die al sinds 1984 aan de Olympische Spelen deelneemt en het op haar eenenveertigste nog steeds uitstekend doet. Natuurlijk zal ik ook de prestaties van de Belgen volgen, en hopen dat ze medailles winnen.

Maar ik zal mij nooit hard en kritisch uitlaten tegenover atleten die geen medaille behalen. Want ik weet heel goed hoe hard je moet werken om geselecteerd te worden, en hoe moeilijk het is om op die ene dag die absolute prestatie neer te zetten. Daarom zeg ik : “Medaille of niet, wie zijn best doet en tot de laatste minuut bereid is te vechten, verdient respect !” n

Tekst Annemie Struyf I Foto Lieve Blancquaert

“Natuurlijk steekt het soms dat een

Kim Clijsters bij élk toernooi massale

persbelangstelling geniet, terwijl een

uitzonderlijke roeiprestatie hooguit enkele

lijntjes in de krant krijgt.”

“Ook tijdens mijn roeicarrière werkte ik

mee in de garage die mijn broer, mijn zus

en ik van onze ouders hebben overgenomen. Die zaak is onze broodwinning.”

“Ik trainde twee keer per dag. Natuurlijk

viel die inspanning mij soms zwaar.

Als het maar blééf regenen en ik twee keer per dag met een sporttas vol natte kleren thuiskwam, baalde ik behoorlijk.”

“Ik heb genoten van mooie hotels,

ik heb verre reizen gemaakt en interessante

mensen ontmoet. Ik heb mijn verlegenheid

overwonnen, en geleerd om op te komen voor mezelf. Maar het mooiste geschenk

is nog steeds, dat ik iets bereikt heb wat

ik nooit verwacht had.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content