Dertien jaar moet ik geweest zijn, toen de juf in mijn eerste lessen economie de principes van vraag en aanbod uitlegde. “Als de vraag groot is en het aanbod klein”, zo klonk het, “dan is de prijs hoog. Wat zeldzaam is, wordt dus duur.” Aardbeien in de winter waren toen het didactische voorbeeld van een klein aanbod. Of misschien was het olie. Ik ben er mijn middelbare school mee doorgeraakt, met die eenvoudige principes. Maar ik heb ze zelden zo letterlijk toegepast zien worden als nu. En dan heb ik het niet over petroleumconflicten. Maar wel over de luxesector. Luxe wordt toegankelijker en betaalbaarder als Karl Lagerfeld, Viktor&Rolf, Stella McCartney en Roberto Cavalli voor modeketen H&M ontwerpen. Of door initiatieven als fractionele luxe waar huurformules dure tassen, kleren en privéjets binnen handbereik brengen. Sommigen wijzen erop dat die soms schijnbare toegankelijkheid ook keerzijden heeft. De niet altijd even koosjere productiemethodes bijvoorbeeld.

Luxemerken (her)introduceren, die eerste economische wet in het achterhoofd, stilaan de zeldzaamheid en exclusiviteit. Door heel letterlijk het aantal objecten te beperken in limited editions (zie het dossier op p. 126), door objecten te laten customizen door kunstenaars, muzikanten of celebrity’s met knutselneigingen. Of door – zoals ze het soms al decennialang doen – producten door ambachtslui te laten afwerken, en niet door een machine. De Birkinhandtas van Hermès heeft een wachtlijst van maanden tot jaren. Ontwerpers Nipa Doshi en Jonathan Levien uit Londen lanceerden een artisanaal idee bij de meubelmaker Moroso. Met succes. De stoffen voor de eerste tweehonderd banken worden op dit moment klaargestoomd in het Indiase atelier van Nipa’s tante. Het koppel heeft goed begrepen waar de toekomst van het handwerk ligt. “Als je handwerk gebruikt, moet je iets maken wat een machine niet kan”, zeggen ze op p. 134. Nedda El-Asmar, zilversmid en onze designer van het jaar, deelt die mening op p. 34 : “Aan luxeproducten is tijd besteed om ze mooi te maken. Als ik zelf een stuk maak met de hamer, dan beleef ik daar plezier aan.” Maar ze voegt toe : “Het probleem is dat het savoir-faire verloren gaat. Als we zo doorgaan, zullen we niet meer weten hoe iets gemaakt wordt.”

“In 2007, zo lijkt het, gaat design minder over functionalisme en meer over trofeeën”, schrijft Jesse Brouns in zijn artikel over beperkte oplagen. Hij noemt het fenomeen van het luxedesign reactionair, omdat het terugkeert naar begin vorige eeuw. Toen werd siermeubilair op maat gemaakt door schrijnwerkers of decorateurs. Het was precies tegen die situatie dat in de jaren veertig en vijftig industriële ontwerpers in opstand kwamen. Het Museum of Modern Art in New York organiseerde zestig jaar geleden nog een wedstrijd voor goedkoop meubilair. Ilmari Tapiovaara (zie p. 162) deed mee. Benieuwd wie er nu zo’n uitdaging aan wil gaan.

In die periode liep ook de jonge Ettore Sottsass al rond. Hij is pas negentig geworden en heeft designbewegingen zien komen en gaan. Op p. 148 lees ik wat hij ooit zei : “Ik geloof dat de toekomst pas begint als het verleden volledig ontmanteld is. Als de logica van het verleden tot stof is gereduceerd en nostalgie alles is wat overblijft.”

Zelfs zonder juf leer ik elke dag bij.

Leen Creve – leen.creve@knack.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content