Wandelen in het land van de dichters

© Thinkstock

Een wandelvakantie in het land van de ‘Lake Poets’ en Herdwickschapen, over de Cumbria Way, van zuid naar noord, dwars door het Noord-Engels Lake District.

In Bowness-on-Windermere start de staptocht zoals een ideale reis begint: met de ferryboot. Ook al schuift deze platbodem maar een eindje langs een kabel, het blijft een ferry.

Windermere, het grootste meer van Engeland, heeft de typische vorm van gletsjererosie: een geul van zeventien kilometer lang en enkele honderden meters breed. Met vijftien andere meren, ontelbare tarns of bergmeertjes, tientallen heuvels en enkele bergen, hoort dit Windermere bij het Lake District, een van de populairste wandelgebieden van Engeland.

En het natste. Op één plek, Styhead Tarn, wordt 4400 mm neerslag per jaar gemeten, ruim vijfmaal meer dan wat wij Belgen gewoon zijn. Statistieken zijn echter slecht reisgezelschap, wij tellen amper twee uur gedruppel in een hele week. Correcter: we beginnen met die twee uur.

Trouwe schapen Alles druipt nog wat na als we Hawkshead bereiken, het dorp van Beatrix Potter, schrijfster en illustratrice van kinderboeken, waaronder het wereldbekende Peter Rabbit. Konijnen, mollen en muizen in pluche, plastic en klei vullen het dorp. “Doorlopen !” gebiedt mijn inwendige gids, maar Potter verdient beter dan deze prullariashops. Zonder haar restte er van het Lake District wellicht weinig.

Als kind bracht ze hier haar vakantie door, meteen was de humus gelegd waarop haar levenslange fascinatie voor de natuur kon groeien. Met de opbrengsten uit haar boeken kocht ze boerderij na boerderij, waar ze de traditionele cultuur verankerde.

Halverwege de Tweede Wereldoorlog schonk ze liefst vijftien boerderijen aan The National Trust, met een wel zeer specifieke, testamentaire voorwaarde: de boeren moesten er Herdwicks blijven kweken.

Dat bijna verdwenen schapenras, wist ze uit ervaring, was ideaal voor deze ruige streek: regen noch wind kan het deren, het graast de ruwste flanken af, maar vooral: het is een honkvast beest. Een Herdwick komt altijd naar huis, ook al blaten de ooien achter de heuvel hartverscheurend.

Niet alleen dat trouwe schaap moet Potter dankbaar zijn, ook The National Trust zelf kreeg een boost nadat de populaire schrijfster resoluut had gekozen voor het erfgoed. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de organisatie uit tot een staat in de staat.

Met schenkingen en de bijdrage van ruim drie miljoen leden beheert de Trust intussen honderden monumenten, landhuizen, historische fabrieken, maar ook bossen, stranden en parken, samen goed voor 2500 km², pakweg de oppervlakte van een Vlaamse provincie.

Geluidenbossen en veeweiden We laten het konijnentoerisme achter ons en stappen het bos in, richting Coniston. Permanent murmelen, brabbelen en fluisteren beekjes, klateren en suizen riviertjes. Na elke klim in het geluidenbos komt een lake in beeld of op zijn minst een tarn. We dwarsen veeweiden en bekwamen ons in de Engelse hekkenkunde. Want elke weide is anders afgesloten: trek-, knijp- en schuifgrendels zien we in tientallen varianten.

Dan zijn er nog de kissing gates, eenpersoonssluizen die luidruchtig achter je rug dichtsmakken. De wandelaar moet soms het natuurstenen muurtje over, via een gammel laddertje aan beide zijden. De simpelste doorgangen, de cattle grids of veeroosters, zijn hier nauwelijks in gebruik, wandelen mag ook niet te makkelijk worden.

Coniston is het dorp van John Ruskin, de negentiende-eeuwse romanticus, plantkundige, dichter, kunstcriticus, tekenaar, pacifist en milieuactivist avant la lettre. Haast u niet naar het Ruskinmuseum om iets over de man te vernemen, dat gebouw herbergt niets meer dan een heemkundige verzameling.

Wie iets wil opsteken over zijn leven moet op de andere oever van Coniston Water zijn, in Brantwood House, een idyllische plek tegen de beboste heuvelflank. Daar had Ruskin zich aan het eind van zijn leven afgezonderd, tussen de kunst, de natuur en de zelf ontworpen tuinkamers. Hij was onherroepelijk gedegouteerd door de nog jonge industriële revolutie, die steden als Liverpool in ijltempo aan het vergiftigen was en die de arbeiders dag en nacht afjakkerde. In 1900 stierf hij, net als koningin Victoria. Samen rondden ze een legendarisch tijdperk af.

In de Black Bull, de pub als centrum van Coniston, krijgen we een stevige zalm met een mosterdsausje en zoete doperwtjes op tafel. Betere reclame voor het Britse bar food is moeilijk te bedenken. Het café tapt ook een eigen brouwsel: de Bleubird Bitter Ale, laureaat op allerlei lokale bierconcours.

Cumbria Way
The Old Man of Coniston (803 m), de berg die boven het dorpje torent, rust nog onder een dikke grijze donsdeken als we de volgende ochtend vertrekken. Onze neuzen staan noordwaarts, vanuit Coniston volgen we de Cumbria Way dwars door het National Park Lake District. Het pad is 112 km lang, 88 daarvan staan deze week op ons menu.

EigenWijze Reizen heeft ons een gps bezorgd met de voorgeprogrammeerde etappes. Wie meer vertrouwen heeft in technologie dan in de old school stafkaarten, en bovendien een stevige voorraad batterijtjes meezeult, stapt zonder nadenken en satelliet gestuurd op zijn doel af.

Zelf probeer ik liever de kaart te lezen en raadpleeg het global positioning system alleen om mijn twijfel bevestigd te zien: inderdaad, we lopen fout, of inderdaad, we lopen juist. Zo lopen we na een paar inderdaads het bos uit, naar het enig mooie, moerassige Tarn Hows, om dan tussen de heuvels urenlang de Great Langdale Beck stroomopwaarts te volgen.

Dat bescheiden bergriviertje spoelde in 2009 flinke happen oever en honderden meters wandelpad weg. Bij Elterwater zamelt The National Trust geld in om die schade te herstellen, zevenduizend pond moet in de collectebus belanden.

Elterwater werkt als een honingpot op dagjesmensen, in The Britannia Inn is nog amper één terrastafeltje vrij. Nauwelijks een mijl buiten het gehucht lopen we echter weer alleen tussen de schapen en de beroemde Aberdeen Angusrunderen, gitzwarte koeien zonder hoorns, de lievelingen van slagers en sterrenkoks. Die lokale sterren zullen vanavond het gespreksonderwerp zijn.

De opeenvolgende epidemieën van gekkekoeienziekte en mond- en klauwziekte trokken niet alleen een spoor van faillissementen door de landbouw in Noord-Engeland, het vertrouwen in de groothandel en de vleesindustrie staat sindsdien ver onder nul. Een beetje boerenhart bloedde toen bekend raakte dat kadavers tot veevoeder waren vermalen, en het bloedde nog meer bij de tv-beelden van stuiptrekkende koeien en van runderen en schapen op walmende brandstapels.

Millbeck Farm in de Langdalevallei, ons B&B voor één nacht, gooide toen het roer om. Veehandelaars zijn hier niet langer welkom, de Angusrunderen en Herdwickschapen worden sindsdien rechtstreeks aan de klant verkocht. Ik krijg een folder met prijslijst toegestopt: een volledig schaap (ongeveer achttien kilo vlees), netjes in partjes gesneden : 90 pond (104 euro). De fijnste steak van Angusrund: 29 pond (33 euro) per kilo. Geen geld, maar wat moeten we met achttien kilo schaap in de rugzak?

Na een nacht in absolute stilte (in deze uithoek van Noord-Engeland gaan zelfs de weinige auto’s vroeg slapen) knopen we de stapschoenen met extra zorg dicht. De dag-etappe, 26 kilometer naar Keswick, belooft een taaie te worden: we moeten de Stakes Pass over.

Van de Millbeckboerderij wandelen we een brede vallei in, omzoomd door een hoefijzervormige bergrug. Na een goed uur stappen, versmalt het dal tot een punt. Alsof we ons in het nauw laten drijven. Pas vlak voor de flank vinden we de uitweg, het punt waar het pad naar boven begint te zigzaggen. De tred vertraagt, de hartslag versnelt, het klimmen vergt meer energie en tijd dan verwacht.

In hetzelfde tempo wordt de vallei onder ons een volle pagina uit de Lokale Romantische Poëziebundel. Alles wat rijmt op groen. Een zilveren leeslint kronkelt erdoorheen, het kabbelt van de berg weg en weerkaatst de zon als honderd dansende waxlichtjes. Met niet één gedicht valt het te bewijzen, maar ik durf haast te wedden dat William Wordsworth hier ooit zat.

(…) en hier zat hij graag met Als enige bezoekers een verdwaald schaap, De roodborsttapuit of de spiedende oeverloper; Op deze ruwe rotsen, hier en daar bedekt Met heidekruid, jeneverbes en distel, Richtte hij zijn neergeslagen ogen, En voedde vele uren lang een ziekelijk genot (…)
Boven stappen we een totaal andere wereld binnen, een schraal begroeid plateau met puisten en putten. Tegen de horizon tekenen zich haastige silhouetten af, kwieke stappers met grote rugzakken. Zij hebben geen boodschap aan de Cumbria Way, maar dwarsen het National Park van west naar oost. Misschien lopen ze wel een coast to coast-tocht, nog zo’n klassieker onder het voetvolk.

007-potlood
Uren later – is dat nu echt maar 26 kilo- meter? – komt Keswick in zicht, aan de andere kant van Derwentwater, het meer met één bewoond eilandje. Waarom iedereen Kessik zegt en Keswick schrijft, blijft me een raadsel. Ik kijk vooral uit naar het James Bond Museum. Tevergeefs, blijkt al vlug, want Peter Nelson, de lokale tandarts die in twintig jaar zijn 007-collectie opbouwde, heeft net zijn hele museum verkocht aan Amerikanen. James Bond woont niet langer in Keswick, zijn vijftigste verjaardag zal hij in Miami vieren.

Het Potloodmuseum dan maar, al lijkt dat iets minder spectaculair. En toch zitten we vlak bij Bond. Charles Fraser Smith, een soort Q vóór Ian Fleming er een bedacht, wist in 1942 de potloodfabriek Derwent te overhalen om ’s nachts in het absolute geheim pilotenpotloden te fabriceren.

Zo’n potlood zag er heel gewoon en saai uit, maar onder het gommetje schuilde een minikompas. Een opgerolde landkaart op uiterst dunne parachutestof verving het grafiet-staafje. De Britse piloten die in Europese luchtruim werden neergehaald, hadden zo een vluchtroute op zak. De eerste nacht na de wapenstilstand kwam de Britse militaire geheime dienst alle onderdelen, werkschema’s en onafgewerkte potloden in beslag nemen.

Eén exemplaar hangt nog in het museum. Officieel weet niemand hoeveel militairen ooit zo’n potlood hebben gekregen, laat staan hoeveel erdoor gered zijn.

Banvloek
We trekken verder naar het noorden. Van Keswick naar het kleine Caldbeck is nog een pittige etappe. De routebeschrijving belooft smalle keienpaden en de Skiddawbergen. Skiddaw is de enige ‘drieduizender’ op de Cumbria Way (maar als Engelsen over hun drieduizenders beginnen, rekenen ze in feet, de Skiddawtop is exact 931 meter hoog).

EigenWijze Reizen heeft de westelijke route uitgekozen langs Whitewater Dash, iets langer maar gemakkelijker dan de oostelijke via High Pike. Wij kiezen een derde mogelijkheid: de bus naar Uldale. Twee kilometer verder, in Stockdale, vinden we de route terug bij uitgestrekte heidevelden. Ze zien er lieflijk uitnodigend uit, hoogpolig tapijt. Maar tussen het gras en onder het mos verbergen de moors diepe zwarte plassen. De truc bestaat erin de dichtste graseilandjes als stapstenen uit te kiezen.

De laatste tocht, van Caldbeck naar Carlisle, is een makkie. De hoogteverschillen zijn opgesoupeerd en we lopen niet langer in het National Park. Onze eindbestemming was eeuwenlang een grensstad, dus gedoemd om strijdtoneel te zijn. De Romeinen hadden er al een vestiging, later vochten Engelse Tudors en de Stuarts uit Schotland er hun vetes uit.

Maar vooral de Border Reivers waren legendarisch. De hele middeleeuwen lang zetten die lokale bendes het leven naar hun hand. Als het hun uitkwam, vochten ze voor de Engelse kroon, soms trokken ze de Schotse kaart. Alles wat in één dag paardrijden bereikbaar was, zagen ze als hun gebied. In de zestiende eeuw sloeg de bisschop van Glasgow alle clans van de Reivers in de ban.

In een voetgangerstunnel in Carlisle herinnert de Cursing Stone van Gordon Young aan die oorlogsverklaring. In de vloer zijn alle familienamen gebeiteld – de Armstrongs, Nixons, Irvines, Bells – en op de granieten steen van veertien ton staat de dreigende banvloek.

Maar toen het werk in 2005 af was, sidderde Carlisle van angst. Was het wel verstandig om die banvloek te herhalen? Kijk maar: de lokale voetbalploeg begint te verliezen, de stad telt een paar verdachte branden, de economie sputtert, er breekt mond-en-klauwzeer uit en de Caldew stroomt over!

Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content