Peloponnesos: De woeste kant van Griekenland
Arcadisch landschap met de beste ruïnes, decor van Hercules en zijn werken, landtongen met merkwaardige bouwwerken, Byzantijns erfgoed, excellente wijndomeinen, tavernes en terrassen in de mooiste stad: het schiereiland van de Peloponnesos is het antieke hart van Griekenland.
Dikke muren in oud land, grafcirkels en de leeuwenpoort van Mycene waar ik, ingebeeld dan toch, tussen de badresten in het koninklijke paleis getuige ben van de grootste tragedie uit de Griekse kosmos: koning Agamemnon, zegevierend teruggekeerd uit de Trojaanse oorlog, wordt vermoord door zijn vrouw Klytaemnestra en haar minnaar. Op hun beurt doden haar kinderen Orestes en Elektra hun moeder. Nergens anders onder de Helleense zon zijn de stenen zo dooraderd met mythische verhalen.
Het schiereiland van de Peloponnesos, op amper een uurtje rijden van Athene, is het klassieke Hellas, bezaaid met ruïnes die al die verhalen en landschappen extra glans geven. De mythe brandt in de zon, alsof de schoollessen uit lang vervlogen tijden een rauwe werkelijkheid krijgen.
Niet eens zo ver van hier klinken die verzen van Aischylos, Sofokles en Euripides in een grandioos decor: te midden van paarse bergen is Epidaurus een volmaakt amfitheater in witte en roze kalksteen. Ergens boven op een zitbank is de akoestiek volmaakt. Beneden spelen toeristen Apollo of Ifigeneia. Ze declameren verzen, zingen een lied of spelen toneel en krijgen applaus, zoals acteurs en koor dat zevenduizend jaar terug al te beurt viel. In een van de indrukwekkendste bouwwerken van de Middellandse Zee krijgt de Peloponnesos haar magische aantrekkingskracht van het ultieme Griekenland.
Wijnen van Hercules
Op de brug knikken de knieën: heel diep vaart een vrachtschip van de Egeïsche zee naar de Golf van Korinthe. Maar het beroemde kanaal maakt van de Peloponnesos nog geen eiland: met een oppervlakte die België benadert, lijkt het schiereiland op een volle uier met drie tepels. Poëtischer heette het ooit Mouriá, omdat het de vorm van een moerbeiblad zou hebben.
Dit land, overal omgeven door zee, is het hart van antiek Griekenland, waar een boekje vol mythen de werkelijkheid voortdurend inhaalt. In een decor van besneeuwde bergen rond Nemea, een arbeider trekt voren voor nieuwe ranken, weet ik niet of ik naar de wijnboer moet luisteren of mag fantaseren hoe Hercules hier het eerste van zijn dozijn werken heeft volbracht: het doden van de onkwetsbare leeuw.
Maar zoon George looft zijn beloftevolle wijnen, boven alles de donkerrode aghior-ghitiko. In de kelder van het familiehuis Papaioannou proef ik uitstekende complexe wijnen: ‘Het bloed van Herakles’, lacht mijn gastheer.
Griekenlands mooiste stad
Net voor de hitte ongenadig wordt, tel ik de negenhonderdste trap en sta boven op de kantelen van het fort van Palamídi, met een vrolijke naam die verwijst naar de uitvinder van vuurtorens en dobbelstenen. Beneden ligt de baai met een Turks fort op een eiland, de zee, de bergen, kerktorens en de daken van Griekenlands mooiste stad: in Náfplio zou ik graag wonen. Smalle rechte straatjes met veel bloempotten, witgekalkte gevels met blauwe ramen, winkels, terrassen, fonteinen, met marmer betegelde pleinen en eethuizen met de beste reputatie van het land.
Op de trendy kade van Bouboúlinas verzamelt het jonge volkje, ik zet me op een plein met gebaarde mannen, die alle dagen hun ritueel herhalen: klak, zegt het in hun hand, klak klak, de barnstenen blokjes van de kombolói draaien rond een hand, kussen elkaar en glijden door geroutineerde vingers. Kleurige bolletjes als tijdverdrijf, ook verzameld in het enige kombolóimuseum ter wereld. Geen man of hij heeft zo’n wereldse paternoster, ook in het kafenío waar kranten, sigarettenrook en geroezemoes de gezellen van een straffe koffie zijn. We drinken een ouzo.
De stad, gesticht door de Venetianen, was bij de Griekse onafhankelijkheid vijf jaar lang de hoofdstad. Gelukkig heeft Náfplio sindsdien de sfeer van gemoedelijke provinciestad teruggevonden. Slenteren, lezen, flaneren, mensen kijken op de terrassen en ’s avonds onderduiken in een van de gemoedelijke restaurants: met zoveel charmes wil ik van hieruit grote delen van de Peloponnesos verkennen.
Arcadische vreugde
In het binnenland staan honingpotten op tafel: zoet als Arkadía, dat paradijs van overvloed en geluk. Wat aan dat beeld voldoet, zijn fruitgaarden, ranke cipressen, paars bloeiende moerbeibomen en de herders met hun geiten en schapen. Maar in de middeleeuwse dorpen is het leven sober en hard. Ik mis de Middellandse Zee en de felle kleuren, het klimaat is koud of heet.
In Stemnítsa huur ik een kamertje bij mensen thuis, wandel door kloof en langs rivieren met hun wulpse goden, bezoek de Apolloruïne van Vásses die al decennia op restauratie wacht. Ergens in een huisje vind ik ’s avonds een oud moederke, die van haar keuken een restaurant maakt: met een paar jongelui eten we dolma’s, olijven, stoofpot en drinken een zware rode wijn. Buiten roept een dwergooruil, de platanen slapen.
Hoofdpijn, maar met onze kleine paréa, dit zo gezellig tafelen in intieme kring, is Arcadië op z’n best. Met een omweg wil ik me ’s anderendaags niet oefenen in olympische disciplines, maar tussen de sacrale ruïnes van Olympia, een dromerig zuilenveld te midden van de purperen bomen, haalt de drieduizend jaar oude serene rust het van eender welke inspanning.
Ook al is er niets te zien, ik moet erlangs: de militaristische stadstaat Spárta van weleer ligt op luttele kilometers van wat twee eeuwen lang, afgelegen in de bergen, het politiek en religieuze centrum van het Byzantijns universum was.
Even vredig als geheimzinnig ligt de ruïneuze stad Mystrás in weelderig groen. Een raadsel: een doolhof van huizen, monumentale poorten, kerken met fresco’s, het paleis van de despoten en de kathedraal waarin de laatste Byzantijnse keizer is gekroond. Deze mysterieuze en intense wandeling is de zoveelste verbluffende ervaring.
Mani: de ongerepte Peloponnesos
Mani wordt opgesplitst in twee delen. Het noordelijke Exo Mani strekt zich groener en vriendelijker uit dan het zuidelijke deel op de westhellingen van het Taygetos-gebergte, van Kambos tot Itylo. Daaronder ligt het schiereiland van de Mesa Mani: een 30 kilometer lange bergrug van kalksteen, kristal en marmer die uitloopt bij Kaap Matapan, het uiterste puntje van de Peloponnesos.
Mani is onherbergzaam, bezaaid met stenen, de mensen zijn even hard als de natuur en zwijgzaam. De schoonheid van zo’n dramatisch landschap ontdek je pas als je de tijd neemt om details, geuren, kleurschakeringen en stilte te absorberen, en dat kan niet vanachter een autoraampje. Te voet kan je de oude ezelroutes volgen die je, langs rivierbeddingen en oude paden, door indrukwekkende kloven en valleien leiden. Dan pas begrijp je het eeuwenlange isolement van deze streek met zijn koppige bewoners, die alle vijanden trotseerden.
Ezelspaden
Kronkelige asfaltwegen brengen ons in een dik half uur van de handelsstad Kalamáta, bekend om zijn olijven, naar het dorpje Kambos. Het is even opletten om het smalle straatje richting Vorion, dat zich verschuilt net achter het postkantoor, niet voorbij te rijden. Langzaam stijgen we langs minuscule dorpjes, olijf- en wijngaarden naar de Koskarakaskloof.
Het onooglijk kleine Vorion met zijn paar huizen en het kerkje bovenop een heuvel ligt vredig te wachten op een toevallige voorbijganger. Bij het begin van het dorp daalt een stoffig ezelspad rechts de kloof in. Er is geen mens te bespeuren; enkele verre geluiden van potten, vrouwenstemmen en geiten dwarrelen door het dorp. Op de hoek staat een kapelletje waarnaast we de auto parkeren. Hier gaan we te voet verder tot de droge rivierbedding.
De rondingen van de rotsen getuigen van de kracht van het watergeweld tijdens de wintermaanden. We volgen de smalle kloof waarvan de flanken reiken tot de staalblauwe hemel. Gigantische platanen hebben bij de geringste verbreding een plaats tegen de rotsen veroverd. De rood-en-witte tekens die hier en daar op de rotsen zijn aangebracht, wijzen de weg door deze buitenaardse omgeving van witte keien, schaduw en stilte. Kleine wilde cyclamen staan schuchter tussen de stenen.
Na 2,5 uur lopen blokkeert een chaos van reuzegrote rotsblokken de kloofdoorgang. Deze onbeklimbare barricade lijkt onze tocht te dwarsbomen. Na verschillende pogingen vinden we een minuscuul paadje aan de linkerkant van de canyon dat ons, via kleinere rotsblokken, over de hindernis brengt. De grimmige bres in het Taygetos-gebergte wordt steeds smaller, terwijl de vorm van de overhangende leistenen rotsen er bedreigend uitziet. Stalactieten hangen brokkelig en bruin naar beneden in een zonnig decor. Deze vernauwing kondigt de eeuwenoude brug aan die de kloof overspant.
Spokengeluiden in een mysterieus landschap
Terwijl de flanken, met groen mos waarlangs water sijpelt, duizelingwekkend hoog opstijgen, horen we enkele geitenhoedsters die hun dieren met klingelende bellen naar de overkant brengen. Het lijken spookgeluiden, want op de brug is geen mens of dier te bespeuren. Terwijl we langs het steile pad de canyon verlaten en ons stilaan in een groenere wereld begeven, proberen we vergeefs een glimp op te vangen van de kudde. Eenmaal boven, zijn er alleen de ruisende bomen, de verlaten paden van kinderkopjes… De vrouwen en de geiten zijn opgelost in het mysterieuze landschap.
Even raadselachtig zijn de verlaten dorpen langs het pad waarvan de huizen, ingestort door aardbevingen en verwaarlozing, als spookruïnes de enige aanwezigen zijn. Toch is dit eenzame gebied ook een beetje het aards paradijs: de vallei is groen, er is in de herfst een overvloed aan rijpe bessen, rijkelijke trossen wilde druiven, vers gevallen okkernoten, vlezige donkere vijgen en koel bronwater. We lopen verder over het pad dat tegen de heuvelruggen de grillen van de canyon volgt tot we, vijf uur na ons vertrek, terug bij het kapelletje van Vorion aankomen.
Een in zwarte kleren gehulde vrouw steekt een kaars aan, misschien voor een of andere heilige. Ze verklapt ons dat het vlammetje eigenlijk bedoeld is als oriëntatiepunt in dit dorp zonder straatlantaarns.
Vooral door zijn natuurlijke grenzen bleef Mani geïsoleerd van invloeden van buitenaf. De Manioten behielden hun eigen levenswijze en de individualistische organisatie van hun samenleving. De bewoners hebben zich altijd beschouwd als Spartanen. Hun traditie en filosofie van wapens en trots hield hier stand tot ver in de 19de eeuw.
Karakteristieken van deze eeuwenoude erfenis vind je nog terug in tradities en bijgeloof, zoals het bezingen van de dode in de dramatische mirològia. Volledige families nemen deel aan de rouwliederen die het leven van de dode verhalen eer die begraven wordt.
Cipressen als kathedralen
De volgende dag rijden we nog iets zuidelijker richting Kardamyli. De wandelroute hier start links van Hotel Kardamyli, dat in het begin van het dorp ligt. Cipressen als kathedralen staan statig verloren in het landschap. Volgens de Griekse mythologie verwijzen ze naar een mooie knaap die door Apollo bemind werd. De jongen doodde onvrijwillig zijn tam lievelingshert. Door zijn ontroostbare verdriet veranderde hij in een cipres.
De zon schijnt meedogenloos op de zee van witte keien waarover hier en daar een hagedis wegschiet. Af en toe wringt een aangenaam briesje, dat naar eucalyptus geurt, zich door de kloof en zet het de oleanders met hun stervormige roze bloemen in beweging. Een gigantische notenboom met een spanwijdte van wel tien meter staat protserig midden in de rivierbedding.
Op de flanken van de canyon liggen twee kleine kloosters: Lykakion en Sotira. Ze zijn gemakkelijk te vinden als je de pijlen met de kerkafbeelding volgt. Na ongeveer drie uur stappen staan we voor een witgepleisterd klooster, Moni Sotiros. Een tiental trappen brengen ons in het verlaten heiligdom, waar een en al stilte heerst. De binnenplaats met zijn schaduwrijke bomen is een heerlijke plek om te picknicken.
Zoals bij de meeste kerkjes in deze streek, zijn de deuren op slot om te voorkomen dat de iconen en andere kerkelijke objecten worden gestolen. De grote rood-witgeschilderde padindicator ontsiert de eeuwenoude poortboog van het klooster. Wie de wandelroute aanduidde, had blijkbaar geen respect voor deze monumenten.
De wegen waarlangs vele bewoners langzaam uit het diepe Mani, ten zuiden van Itylo, wegtrokken, brengen ons naar het onherbergzame deel van het schiereiland. In de baai van Limeni staat een strakke wind die van de Taygetos komt rollen en huilend aan de ramen en deuren van het hotel rukt. We duiken de spectaculaire grotten van Dhirou in om aan de razende wind te ontsnappen. De elektrische lampen verlichten de schitterend gekleurde stalactieten en stalagmieten. De grotten strekken zich honderden meter onder het aardoppervlak uit en staan in verbinding met de zee, waardoor een deel van het bezoek in bootjes gebeurt.
De wind trotserend rijden we door het landschap dat met het verstrijken van de kilometers verandert; de beboste heuvels liggen bezaaid met rotsblokken en keien in verschillende tinten van grijs en wit. Even heb ik de indruk dat we door een schilderij van Seurat rijden. De verstilde wachttorens die steeds vaker opduiken, zijn bewijzen van de traditie van vendetta’s.
In tegenstelling tot andere delen van de wereld, waar een fort een dorp of stad beschermde, dienden de torens in Mani alleen voor de familie en verwanten. Door de schaarste aan landbouwgrond en het voortdurende toestromen van allerlei vluchtelingen die in dit natuurlijk fort hun heil zochten, waren er naast de externe bestaansstrijd ook interne gevechten. Veel percelen grond zijn nog steeds omringd door muren die het bezit van een familie markeren. De clan was de overheersende sociale eenheid, waarvan de waarde lag bij zijn mannen en het aantal wapens dat ze bezaten.
Heldhaftige krijgers en beruchte piraten
Doorheen de geschiedenis stond de bevolking van Mani bekend als heldhaftige krijgers die zich zelfs niet lieten onderdrukken tijdens de Turkse Invasie. In de periode dat handel vooral moed op zee betekende, waren veel Manioten beruchte piraten.
We rijden door Kitta, dat ooit een van de belangrijkste dorpen van de diepe Mani was. Nu ligt het er verlaten bij. In het havendorpje Gerolimenas duikt plots het blauw van de zee weer op. In de 19de eeuw bouwde een rijk geworden Manioot hier een pier en pakhuizen, zodat het een druk bezocht haventje werd.
Met de komst van de wegen zijn de kleine vrachtvaarders verdwenen. Op een eenzame vissersboot na zijn de haventjes leeg. De mensen trokken weg. Waar zich vroeger inhammen vol handel en leven bevonden, leven nu minder dan dertig mensen. De exodus gaat nog steeds verder. De aaneengesmede torens van Vathia vormen een pittoresk dorp. Enkele werden gerestaureerd en verbouwd tot hotel.
Voorbij Vathia splitst de smalle weg. Links kronkelt hij naar de oostkant van de slechts één kilometer brede landengte. Het haventje Porto Kayio, waar de asfaltweg abrupt ophoudt, ligt er dromerig bij. Enkele zeiljachten zoeken er beschutting, vogels verzamelen hier voor hun trek naar Afrika. Wil je doorgaan tot het meest zuidelijke puntje van de Peloponnesos, dan volg je net voor Porto Kayio een grintweg in zuidelijke richting tot het gehucht Kokkinoyia.
Aan de rand van de onstuimige zee vind je er de ruïne van de tempel van Poseidon. Het roodbruine pad dat westelijk door het maquis loopt, brengt je in drie kwartier stappen tot bij de vuurtoren van Akro Tenaro, waar je eindeloos uitkijkt over de Middellandse Zee.
Wie na het eenzame Mani hunkert naar een mondain oord, kan zich bij de talrijke Atheners aansluiten die het pittoreske eilandstadje Monemvassia tijdens het weekend overrompelen. Als je bij het havenstadje Yefyra aankomt, tegenover Monemvassia, lijkt niets erop dat er zich op het eiland huizen bevinden. Het middeleeuwse vestingstadje ligt verscholen aan de achterzijde van de roestbruine rots die wel 300 meter hoog en 1800 meter lang is.
Monemvassia wordt vaak het Griekse Gibraltar genoemd, omwille van zijn rotsvorm en de brug die het met het Yefyra verbindt. Eenmaal aan de poort van de ommuurde stad moet je de wagen achterlaten. Alle goederen worden met karretjes over de kasseien door de doolhof van steile steegjes vervoerd.
Ooit was er een plan om van Monemvassia een internationale kunstenaarskolonie te maken. Nog steeds worden er in de benedenstad ruïnes opgegraven en gerestaureerd. Ook de oude huizen worden in hun oorspronkelijke staat hersteld. Grote hotelgebouwen vind je er niet. De gasten worden ondergebracht in antieke kamers van huizen die vaak Venetiaanse invloeden verraden.
In de hoofdstraat gonzen stemmen vanuit de openstaande deuren van de kleine tavernes en souvenirwinkeltjes. De straat mondt uit op het Platia Dzami, het centrale plein waar zich de grootste Lakonische middeleeuwse kerk van Christos Elkomenos bevindt. Het geluid van de klokken, uit de toren tegenover de kerk, weerklinkt over het hele stadje. Urenlang kan je kuieren door de steegjes en langs de verschillende kerkjes in Italo-byzantijnse stijl.
Mark Gielen en Els Vermeersch
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier