Noord-Ierland: met of zonder Londen

© Reuters

Het noorden van een verscheurd eiland : Ulster voor de ene, The North voor de andere. Nu oorlog plaatsruimt voor een vredesproces lokt Northern Ireland met natuurpracht en oude steden, waar de bezoeker schippert tussen verschillende gezindten. Maar er is ook muziek : “Back on my stomping ground.”

Wat was er eerst : Ierland of muziek ? Zozeer de vraag hypothetisch blijft, zozeer ligt een antwoord in Peadar O’Donnel’s, een pub die zich in de wijk Bogside tegen de omwalling van de oude stad aanschurkt. Vier mannen spelen Ierse folk, met fluit, gitaar, viool en de galmende bodhrán, een trommel uit voorhistorische tijden die bonkt als een echo van de big bang. A session heet zo’n muzikale avond in de overvolle, uitbundige en jo- viale kroeg. Ciaran zit onder een opgezette zalm in een glazen kooi : “We hebben geen naam, we zijn geen groep. Alleen een dozijn kerels die graag muziek spelen. Wie komt, speelt mee. Vandaag wij, morgen een andere bezetting. We spelen traditionals, improvisaties, maar ook songs als Whiskey in the Jar.”

Aan het plafond hangen vlaggen uit de hele wereld, maar geen Engelse Union Jack. Wel de Ierse driekleur. “Zeg hier beter niet Londonderry”, lacht de barman. Katholiek territorium ! De Bogside is de republikeinse wijk van Derry, niet van Londonderry. Die toevoeging uit de zeventiende eeuw lusten ze niet, op wegwijzers is het voorvoegsel van de Britse hoofdstad overschilderd, zodat derry plots geen hoofdletter meer heeft.

Al gauw verbroeder ik met iedereen : having a crack, of a craic in het Iers, is die unieke mix van muziek, drank en oeverloos getater met wie toevallig naast je aan de toog staat. Het onderscheidt Ieren van alle andere Europeanen. Patrick zet een halve Guinness voor mijn neus, vult een glaasje met whiskey en Baileys, laat het in de pint vallen en reikt me die aan : “Kom joh, in één keer leegdrinken. Tijdens de Troubles heette dat an Irish bomb.” Zwarte humor. Hilariteit, schouderklopjes, groepsfoto, nog meer muziek, een maat vraagt The Fields of Athenry en iedereen murmelt het protestlied mee : “Our love was on the wing”, verbroedering, de eerste kussen. Een uurtje later heb ik tien vrienden en een dozijn liefjes. Voor ik het goed besef, ben ik een Derryman.

Nieuwe levens

En toch : waar ben ik ? Ik sta hoog op de stadswallen, rondom liggen wijken die als eindeloze huizenrijen tegen de hellingen omhoog kruipen. Mijn oriëntering is oké, maar ik ben verward. Want het is niet eenvoudig te zeggen waar ik precies ben zonder vijanden te maken. Dit stukje land is het noorden van het Ierse eiland, waar de geschiedenis met haar tragische lot de namen en grenzen heeft getekend. Als ik zeg dat ik in Ulster ben, juichen de protestanten, want dan zijn hun zes county’s deel van Noord-Ierland en dus van Groot-Brittannië. Als ik het houd op six counties krijg ik bijval van de katholieken, want dan zijn deze oude graafschappen gescheiden van de 26 county’s in Ierland. Ook Noord-Ierland ligt gevoelig, want het verwijst naar verdeeldheid. Dan maar The North, als moeilijke evenwichtsoefening ?

Met Martin McCrosssan loop ik over de wallen van Derry (zelfs mijn Engelse reisgids laat London weg), een zeventiende-eeuws overblijfsel met bastions, kathedraal en uitzichten over de protestantse Waterside, en aan de andere kant van de River Foyle de Bogside, met de ooit beruchte no-go area van het IRA. Daar staan nog altijd de free Derry murals, de muurschilderingen die herinneren aan onder andere Bloody Sunday, toen Engelse troepen in ’72 dertien katholieken neerkogelden.

“Yes, we are in the UK”, lacht mijn katholieke gids, die in de oorlogsjaren iedereen trotseerde en liefdevol met een protestantse vrouw is getrouwd. Daar kon geen van de paramilitaire organisaties mee lachen, maar vandaag is Martin in beide gemeenschappen een gerespecteerd man. “Elke steen is geschiedenis, zoals in het Tower Museum, dat openhartig de laatste vier eeuwen van onze stad vertelt. In de zesde eeuw heeft St. Columba een klooster gesticht. De wallen herinneren aan the Siege, de katholieke belegering van de stad die aan zevenduizend protestanten het leven heeft gekost. Het blijft een moeilijke zaak, maar gelukkig zijn er de Goede Vrijdag Akkoorden van 1998 om de problemen na dertig jaar Troubles vreedzaam op te lossen. Er is nog een lange weg te gaan, maar iedereen wil samen vooruit. Velen van ons hebben nooit vrede gekend, nu doen we het voor onze kinderen, voor onze nieuwe levens !”

Het ruige noorden

Over de vredesbrug verlaat ik de stad. “Down the road I go”, klinkt het uit de autoboxen : Van Morrison vergezelt me op mijn tocht over de Coastal Road naar zijn thuishaven Belfast. Dat is niet meer dan 180 kilometer, maar wel met een aanlokkelijke kust en binnenland. Glooiende heuvels waarvoor het woord pittoresk is uitgevonden. Bishop’s View aan een lange baai, de overkant is The Republic. Het land van de eikenbomen wordt al gauw het land van de ruige kust. Op een hoge rots ligt Dunluce Castle, ooit eigendom van de clan van de Lord of the Isles. Hoe zou die machtige ruïne eruitzien van op zee ? Met een zeilboot wagen we de tocht over wilde wateren : eilanden met kuifaalscholvers, dolfijnen krommen hun ruggen, glijdende noordse stormvogels en dan de ruïne, nog imposanter. Wind giert, golven beuken, de kust kijkt woest op ons neer. “Just like a sailor out on the foam / Any port in the storm / (…) That’s what makes the Irish heart beat.” (Van Morrison – What Makes the Irish Heart Beat)

Stormen doet het ook in het glas : de torens van de Old Bushmills Distillery weerspiegelen in het waterbekken dat gebruikt wordt voor de oudste whiskey op aarde : een malt van het noorden, met de geuren van zee en heide, de smaken van water, turf en vuur. En dan wacht het grote natuurwonder, het uithangbord van de noordkust : Giant’s Causeway steekt zijn 37.000 polygonale kolommen met vijf, zes en zelfs tien hoeken in zee. Volgens de legende is het zwarte basaltveld het gevolg van een liefdesverhaal tussen twee reuzen, maar Noord-Ierlands meest bezochte site is gewoon het gestolde resultaat van een zestig miljoen jaar oude onderaardse explosie : ondanks de streng geometrische vormen is het puur natuurwerk, met orgelpijpen waarop Bach zijn vermetelste toccata zou botvieren.

Dame van Belfast

“Just like the sunshine after rain” : Noord-Ierland steals my heart away. Natuurlijk is dat een liefdeslied van de bard, maar in de Glens of Antrim kan het deuntje ook een ode aan dit mooie landschap zijn : negen valleien met heuvels van heide en moerassen, en met dorpen aan zee, van het kerkje in Ballintoy of gezellig Cushendall tot onooglijk Glenarm. Dan maken stilte en leegte plaats voor drukte en lawaai : in Belfast rijzen baksteenbruine en zandsteenwitte bouwwerken uit Queen Victoria’s tijden omhoog, even trots als het Britse imperialisme. Architectuur van overwinning en onderdrukking, van Britse hegemonie. De City Hall is een kleinere maar forse zus van de Londense St. Paul’s Cathedral, de vorstin bewaakt het overvloedige marmer, de fresco’s en glasramen die de glorie van het industriële tijdvak verheerlijken : spinnerijen, dokken en de Titanic die in Belfast is te water gelaten.

Ook andere buildings overrompelen, al is de Linen Library een kleinood van stilte, geroezemoes en ingetogen lectuur. Ook de wirwar van stegen, de zogeheten Entries, bieden met pubs als The Morning Star nog behaaglijkheid, a pint of Guinness and tree oysters. Daarna deint de stad uit naar de kilheid van de twintigste eeuw, een ratjetoe van beton, baksteen en onvriendelijke constructies. Pas bij het water van de rivier gloort hoop, met de komende urbanisatie van vervallen kades en dokken.

Maar ik honger naar voedsel en muziek. Bank street is een achterstraatje in het centrum, Kelly’s Cellars een donker hol. Altijd zijn het de details die je verklappen op welk grondgebied je bent, maar hier is het moeilijk : Union Jack, Ierse vlag, verwijzingen naar gebeurtenissen waar de reiziger vaak geen benul van heeft. United Irishmen 1791-1798 staat op de muur geschilderd : het verwijst naar de rebellie van vrijheidslievende protestanten en katholieken tegen de Britse overheersing. Ik bestel een stew met weinig stoofvlees, wat ui en wortels, maar vooral immense hoeveelheden aardappelen. Dat hebben de Ieren eeuwenlang gegeten, voor en na de Famine of Hongersnood. Wie ben ik om ontevreden te zijn met zo’n simpel maal, dat honderdduizenden Ieren gered zou hebben van emigratie en hongerdood ? The Dubliners, uit de Ierse hoofdstad, zingen The Black Velvet Band. “Maar het liedje gaat wel over een dame van Belfast”, zegt de meezingende waardin, die zelf een zwarte haarband in haar blonde krullen draagt.

Verbroedering

Gerard is mijn mister cab driver : met zijn taxi maken we een rondrit langs de victoriaanse architectuur, naar de vrijdagsmarkt en de universiteit, langs de kroeg waar Led Zeppelin voor de eerste keer Stairway to Heaven live heeft gespeeld. Heen en weer tussen de republikeinse Falls Road en de loyalistische Shankill Road bezoeken we ook de murals van Belfast. Nog staat de scheidingsmuur tussen beide wijken overeind, maar de ijzeren hekken staan open. Vlaggen, gekleurde palen en gevelschilderingen laten geen misverstand bestaan wie waar woont. Oorlogsbeelden als kunst, iedereen komt kijken, toeristen in taxi’s, waarvan de dertig chauffeurs wel hun gezindte belijden, maar in overleg met de collega’s in alle objectiviteit het verhaal van de Troubles vertellen. Ook dat is het vredesproces. Een hard verhaal, harde beelden, de plek waar de eerste Britse soldaat in ’71 is doodgeschoten, muurschilderingen van trots en haat, van betreurde doden en gedoodverfde vijanden, militaire emblemen, een saluut aan hongerdode Bobby Sands of boodschappen van de Ulster Freedom Fighters. In de protestantse Rex Bar drink ik half a pint met mijn vroegere IRA-man en een ooit fanatieke loyalist van de UVF (Ulster Volunteer Force) en samen dromen we realistisch over een vreedzaam samenleven : booming instead of bombing is het devies !

Die schone hoop voor de toekomst leeft in het havengebied van East Belfast : daar in de Docklands, met immense hijskramen, opslaghuizen en het droogdok van de Titanic, staat ook het museum voor het legendarische schip. Het gebouw oogt als de machtige scheepsboeg, binnen vertellen multimediale zalen glorie en ondergang van de onzinkbare Titanic. En dan wordt het weer avond en is het in Donegall Street opnieuw feest. The Duke of York, waar Snow Patrol een eerste optreden gaf, is overvol. De straat is overvol, alle pubs zijn overvol voor weerom a craic. Tegen de muur van The Dark Horse prijkt de rijkste mural van de stad, niet martiaal maar met alle figuren die in cultuur en muziek belangrijk zijn geweest : van Sinead O’Connor, Gary Moore en Rory Gallagher tot Seamus Heany, Feargall Sharkey, Dana, George Best en natuurlijk Van Morrison. Belfast swingt !

En Dan Van The Man

Ze lacht, danst en rockt, haar ogen fonkelen diepbruin zoals alleen Keltische nomadenogen kijken : met Brown Eyed Girl trekt de bard himself het parkconcert op gang. De zanger, the Lion of Belfast, is goedgeluimd : krachtige stem, klassieke hoed, dochter Shana zingt mee, de band viert zijn verjaardag en Van Morrison sluit de eerste editie van het East Belfast Music Festival af. Het concert is in alle opzichten eenmalig : op het eind van mijn reis kom ik toe op de dag dat de singer-songwriter, die me onderweg heeft begeleid, zijn eerste concert sinds 1966 in oostelijk Belfast geeft. Op een boogscheut hiervandaan is hij geboren. Wanneer is toeval noodlot of de hand van een mythische godin ? Zelfs de zanger weet dat na 45 jaar dit optreden slechts één keer kan plaatsvinden : hij zingt Orangefield, over zijn oude school, en als tribuut voor zijn hometown de klassiekers die hij met Them op de wereld losliet : Baby Please Don’t Go en Here Comes the Night. Een onvergetelijk moment op de kruising van verschillende mensenlevens. Een jazzy Moondance, oeroud en oerwonderlijk, gevolgd door een formidabele versie van het folky Star of the County Down, de heuvels ten zuiden van de stad.

Hij speelt sax en gitaar, perst donderklanken uit zijn mondharmonica. De mensen dansen, zingen mee, ze kussen en liefkozen. Dan wordt het stil en Van, die nooit tegen zijn publiek spreekt, maakt van een song een parlandobabbel en vertelt over zijn kinder- en jeugdjaren zo vlakbij, over Hyndford Street en Cyprus Avenue, over wachten op de bus in de schaduw van de reusachtige kranen, over kijken naar het rivierwater als een vorm van Keltische meditatie, over gospel in de kerk, Sunday six-bells, over ijsjes eten in de jaren vóór de rock-‘n-roll. En de muziek zwelt aan, explodeert en iedereen buldert zes vertrouwde letters uit de opzwepende sixties, ggg lll ooo… G-L-O-R-I-A, en het kan mij geen ene moer schelen of het volkje rondom mij nu katholiek of protestant is. Alleen muziek, dit is Belfastblues : “Great to be back on the old stomping ground”, zingt de man. Zo is het : old songs, new lives.

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content