Door de Skipetaren

© Thinkstock

Tot voor kort gesloten en raadselachtig, nu een nieuwe bestemming in Zuidoost-Europa: Shqipëria of Albanië, met een turbulente geschiedenis, historische stadjes en wilde landschappen. Een fascinerende lus van Tirana naar Tirana.

Teresa”, zegt de taxichauffeur. Het is het eerste woord in Albanië, want de politieagent heeft zwijgzaam een stempel in mijn reispas gedrukt. Moeder Teresa, het icoon van de katholieke caritas, heeft met haar standbeeld de vlieghaven overgenomen van dictator Enver Hoxha.

Tijden veranderen, Albanië is een open land. De trots, of het nationalisme, is gebleven: een roodgloeiende tweekoppige adelaar siert het vierbaansweg naar Tirana. Mijn oog leest opschriften in een ontoegankelijke taal, waarin woorden uit de westerse technologie binnensijpelen. In het centrum, op het plein van nationale held Skanderbeg, oogt de hoofdstad statig.

De gevel van het historisch museum vertelt met een socialistisch-realistisch fresco de geschiedenis van Albanië van bij de oorspronkelijke Illyriërs. Door de eeuwen werden bezetters onthaald op hakbijlen en geweren. Lang was Albanië de laatste blinde vlek op de Europese kaart, afgegrendeld door een communistische dictator en bejubeld door bekrompen maoïsten. De meest totalitaire staat aan de Middellandse Zee opent zich nu als een bloem in een trage lente.

De eerste avonturiers hebben het land voor zich, de eerste ondernemers investeren in toerisme en hotels, ferry’s steken over vanuit het Griekse Korfoe en touroperators organiseren de eerste wandel- en cultuurreizen. De nieuwe tijd: ik huur een zwarte Mercedes om in een lange lus het onbekende bergland te verkennen, een morzel grond kleiner dan België.

Durrësi

Stranden zijn vol, terrassen ook. Durrësi is voor Albanië wat Blankenberge is voor België: een zomers toevluchtsoord voor dagtoeristen en zonnekloppers uit het binnenland. Mooie meisjes zwemmen in zee, ik zoek de weg naar het Romeinse amfitheater. Langs een Venetiaanse wering bereik ik een van de grootste ovale theaters op de Balkan: het is een vreselijk toegetakelde ruïne, omringd door huizen en een moskee. Het is een vergeetput, die op de lijst van bedreigde historische monumenten in Europa op één staat. In de gangen voor roofdier en gladiator bekoort enkel een kapel met Byzantijnse mozaïeken van heiligen en engelen.

Terug op de zeepromenade tollen kermismolens uit een voorbije eeuw. Op terrassen halen de Albanezen hun schade in. Onder de vuurtoren nuttigen we inktvis en lookarme tzatziki met Tirana-bier. Als Epidamnos en Dyrrachium was de badplaats een haven voor Grieken, Romeinen en Byzantijnen. Ik zoek een uitvalsweg en vertrek naar het zuiden.

Berati

Met een gebaar van domme overmoed staat de universiteit in het hart van de moderne stad, een gedrocht tussen Vaticaan en Capitool, een misplaatste gril van een absolutistisch regime. Ik draai me om en kijk naar moskeeën en witte huizen, die tegen de helling vanuit duizenden vensters naar de rivier kijken. Berati is een pronkstuk met de stempel van Unesco: in een van de oudste steden heersten Illyriërs, Bulgaren, Byzantijnen, Grieken en vijfhonderd jaar lang de Ottomanen.

Boven de islamitische wijk Mangalem met haar stegen, sierlijke gevels en het Etnografisch Museum waakt de kala of het fort. Een lastige klim leidt naar de citadel waar achter muren en torens nog een honderdtal inwoners leven. Van 42 kerken resten er acht. Slechts eentje is open met het museum voor Onufri, met onder meer iconen van deze schilder uit de zestiende eeuw, die befaamd is voor het intense rood waarmee hij ook Maria’s mantel kleur gaf.

Over een boogbrug is de wijk met stegen, poorten en bloembakken een idylle in armoe. In de kerk van de heilige Spyridon loopt een mentaal gehandicapte jongen me tegemoet: “I guide”. Hij dartelt voor mij uit, benoemt de heiligen op de iconen: Gjergji, Anastas, Spiridhoni, en voegt er telkens met klem aan toe: “Original.”

Naast een heilige in rood gewaad is een figuur onherstelbaar weggekrast: “1976, komunizmi dhe ateizmi”, klinkt het verontwaardigd. Nog vaak zal ik horen hoe de eerste atheïstische staat met zijn erfgoed omsprong. Hij opent de deur van de iconostase, wijst naar de koepel met de pantocrator en stuurt zijn vinger richting houten kist: “Donation, church.” Een bankbriefje van 200 lek glijdt onhoorbaar in de gleuf.

’s Avonds op het terras van Mangalemi, een hotel in een traditionele woning, kies ik voor tarator, koude soep van yoghurt, komkommer, look en olijfolie, en daarna voor imam bajelldi, gegrilde aubergine met gehakt, tomaat en kruiden. Met een kruidige raki klink ik op idyllisch Berati.

Butrint

Zou ik stoppen bij een tankstation met het opschrift Kastrati ? Mijn geblindeerde knar uit 2002 doet het goed op weg naar het zuiden. Langs de kustweg blinken meloenen in stalletjes. De badplaatsen zijn lelijk. Hun lot is bezegeld: files, hoogbouw, duizenden parasols op smalle strandstroken, weinig landschap. Dit stuk Albanië ontgoochelt. Rond de baai van Vlorë gaat de Adriatische Zee onzichtbaar over in de Ionische Zee.

Over de pas van Llogara verandert alles: kale karstbergen, het dorp Dhërmi dat met een witblauwe kerk Grieks aandoet, kleine baaien met vissersboten en strandjes voor minder sociale zielen, het fort van Palermos, afgelegen natuurparken met beren, wolven en lynxen. Een mooie Rivièra, hopelijk blijft dit Albanië ongeschonden. In zee dobbert Korfoe of het Griekse Kerkyra.

In het uiterste zuiden, tegen de Griekse grens, ligt een uitmuntende site: Butrint, alweer een Unesco-sieraad, is zowat de vredigste archeologische plek van Albanië. Omgeven door kanalen, moerassen en een meer leiden paden langs ruïnes uit vervlogen tijden, van de Illyriërs tot de Venetianen.

Volgens Vergilius zou de stad gesticht zijn door de Trojanen. Meer dan 2500 jaar stenen liggen uitgestrooid tussen de bomen en struiken, van een Byzantijnse kerk, Romeinse baden en een theater tot een baptisterium, een Venetiaanse wachttoren, een nymfaeum of fontein voor Dionysos en Apollo, een paleis en met zand overdekte mozaïeken. Terwijl de krekels ratelen, bedenk ik dat Shqipëria een boeiende bestemming is.

Gjirokastër

Als bergen de vallei smal maken, moet ergens een fort staan. Gjirokastër is een vesting. Die stad mag ik niet missen. Als kwikzilveren druppels sijpelen de huizen vanaf de citadel naar beneden, steil de berg af, langs alle straten, hoeken en pleinen. Te steil ! Omhoog raken, te voet of met de auto, is een krachttoer. De straatstenen, in strakke patronen van witte steen en zwart graniet, zijn glibberig. Gjirokastër, nog een bestemming met erfgoedlabel, is naar de woorden van Ismail Kadare misschien wel de steilste stad ter wereld. Tussen de Ottomaanse huizen staat zijn vervallen geboortehuis, geteisterd door brand. Restauratiewerk is aan de gang, misschien krijgt Albaniës bekendste schrijver een museum.

“Alles in de stad was oud en van steen, de straten, de fonteinen, maar ook de daken van de grote, eeuwenoude huizen, bedekt met platen van grijze steen die op reusachtige schubben leken. Het was bijna onvoorstelbaar dat zich onder dit harde pantser het tere vlees van het leven bevond, en dat het zich vermenigvuldigde”, heet het in Kroniek van de stenen stad. Ik lees zijn woorden, drink een biertje dat Kaon heet en bestel de lokale specialiteit qifqi, of rijstballetjes met ei en kruiden. Op Qafa e Pazamit, het kruispunt in de oude wijk, rommelen souvenirwinkeltjes maar wat aan. Moskee en koranschool liggen om de hoek, artisanale winkeltjes floreren. En Kadare krijgt het laatste woord : “Ja, het was een vreemde stad… Veel dingen waren ongewoon, en soms was het of je in een droomland liep”.

Korça & Voskopoje

“Zes uur rijden”, zegt de man van het tankstation: over de bergen naar pastoraal Albanië in het zuidoosten. Schapenherders, geitenhoeders, koewachters. Meer dan honderd bijeneters in de lucht. Hooimijten, maïsvelden, gekortwiekte graanakkers. Mannen met kar en ezel, soms een oud, zwart vrouwtje. In dorpen staan beelden van partizanen, hij met handgranaat, zij met mitrailleur. Graffoto’s langs de weg: te snel gereden. Mijn zwarte beest rijdt langs een ijsgroene rivier, die langs de dreigende bergen van Nemerçka meandert.

In het gehucht Çarshovë loopt een jongen op de Mercedes toe: “Come, coffee, special food”. Als ik bedank: “Korça 100 kilometer, 3 hours”. De weg is beter dan voorspeld, smal met weinig tegenliggers. Slingers, serpentines, haarspeldbochten, een wild hoogplateau met bossen, kaal land en een bergketen als grens met Griekenland. Her en der bunkers, zoals het paranoïde regime van Hoxha die overal heeft laten neerpoten. In een vallei is Korça een afknapper: lelijke pleinen, appartementsblokken, de ‘rambla’ naar de orthodoxe kathedraal, een wijk vol kapotte huizen uit voorbije eeuwen.

Wie zegt dat tijden altijd veranderen? De stad herinnert aan vergeten Oostbloklanden waar alles armoe, onverschilligheid en despotisme was. Korça is een relict uit het steriele communisme, een overbodige halte op het Albanese traject. Ware het niet dat het Museum van Middeleeuwse Kunst lokt met een collectie topiconen. En wie van de prehistorie houdt, vindt fraaie tumuli in Kamenica. Zelf rijd ik naar het nabije Voskopojë om de kapotte rijkdom van het christendom te bewonderen: nog zeven van 24 basilica’s, waaronder St. Nicolaas. In een huis krijg ik de kerksleutel, met binnen en buiten beschadigde fresco’s. Overrompelend, maar verwaarloosd. Dit dorp is uniek in Albanië: waar wacht Unesco op?

Tirana

In Pogradec aan het diepe Ohridmeer sieren endemische forellen de menukaart, over de grens in Macedonië zijn de vissen beschermd. Omdat aan deze oever weinig te ontdekken valt, laat ik een stempel in mijn pas zetten en bezoek in Macedonië lokaal erfgoed: het godshuis van Sveti Naum, kerken in Ohrid en het klooster van Bogodorica met zwarte madonna. Een fraaie, tweedaagse omweg.

Opnieuw in Albanië, tussen al die al dan niet gestolen auto’s, maak ik de cirkel rond: in Tirana zit Skanderbeg nog altijd te paard op het centrale plein. Van de stad die Sulejman Pasha in de zeventiende eeuw stichtte, blijft weinig over. Pas in 1920 hoofdstad gemaakt, is Tirana met allure uitgebouwd door de fascistische troepen van Mussolini. Onder het stalinistische regime verdwenen de laatste Turkse restanten en werd de stad opgepoetst met gebouwen, die weinig verschillen van hun Italiaanse voorgangers. Wel is de moskee Et’hem Bey met haar fresco’s een van de oudste en mooiste gebouwen.

Ik wandel door buitenwijken met parken, terrassen en fel geschilderde huizen. Tussen het marmer van de opera waait een bries: aan de overkant prijkt het Nationaal Historisch Museum met een rijke collectie, die de reis nog eens overdoet: Neolithische sporen, de eerste munten, juwelen en terracotta van de Illyriërs, een Apollo uit Butrint en een mozaïek uit Dürres, de Ottomaanse overheersing, als hoogtepunt het epitaaf van Gllavenica, een zaal voor Skanderbeg en Rilindja Kombëtare of de nationale renaissance die naar de onafhankelijkheid leidt, het verzet tegen alle bezetters en het litteken van de dictatuur.

Buiten fonkelt het stoere gevelmozaïek als symbolische afsluiting van mijn reis, met een knipoog naar een roman van Karl May, Door het land van de Skipetaren.

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content