Geschiedenis
Parijs dankt haar naam aan de Keltische Parisii die zich in de derde eeuw voor Christus gevestigd had op wat wij nu kennen als Ile de la Cité. Begin van onze jaartelling toen de Romeinen onder leiding van Julius Caesar het Ile de la Cité op de Parisii veroverden, heette dit geen Parijs maar Lutetia.
Na de verovering sloegen de Romeinen aan het bouwen op de linkeroever van de Seine, in het huidige Quartier Latin. In de vijfde eeuw na Christus kwam Atilla de Hun gevaarlijk dicht bij Parijs, maar er gebeurde een wonder. Geneviève, een Parijs meisje, had zijn komst voorspeld en vroeg de bevolking te bidden. Die gebeden werden verhoord: Atilla liet Parijs met rust, Geneviève werd patrones van de stad.
Toen Clovis werd aangesteld als koning van het Frankische Rijk, maakte hij van Parijs zijn hoofdstad. Karel de Grote vond dit maar niks en verhuisde naar Aken.
Onder Philippe-Auguste, in de twaalfde eeuw, werden de verdedigingswerken sterk verbeterd en het Louvre werd gebouwd waar de stadswalen het zwakst waren. In die periode ontstond ook de Sorbonne, de universiteit van Parijs, en de Notre-Dame.
De bevolking nam alsmaar toe en trok naar de oevers van de Seine. Daar kwamen dan nieuwe verdedigingswerken, onder andere de Bastille. Intussen woonde er in Parijs ongeveer 200.000 man, maar de stad was na de Honderdjarige Oorlog met de Engelsen volledig vernietigd.
Koning Lodewijk XI begon aan de wederopbouw, bouwde het Louvre terug op en haalde onder andere Leonarda Da Vinci naar Parijs. Hij maakte er zijn wereldberoemde Mona Lisa, nog altijd het pronkstuk van het Louvre.
De Bourbons gaven Parijs nog meer aanzien, onder andere door het Louvre, Hotel Dieu en Arsenal grondig te renoveren. Maria de Medici en kardinaal Richelieu zorgden voor de bouw van de Tuilerieën en het Palais Royal. Maar zij werden allemaal in de schaduw gesteld door Lodewijk XIV. De Zonnekoning zorgde voor een reeks nieuwe, imposante gebouwen, waarvan het paleis van Versailles het bekendste voorbeeld is.
Maar daar had de Parijse bevolking weinig boodschap aan. Zij kwam in opstand tegen de absolute macht van de vorsten en dit leidde onder Lodewijk XVI op 14 juli 1789 tot de bestorming van de Bastille.
De volgende die zijn stempel op Parijs drukte, was Napoleon Bonaparte. Hij kroonde zichzelf in 1804 tot keizer en veel monumenten verwijzen nog naar hem: de Arc de Triomphe, de zuil op Place de la Concorde, de Colonne op Place Vendôme.
In 1889 verrees de Eiffeltoren ter ere van de Wereldtentoonstelling. Parijs was toen een bruisend centrum voor kunst en architectuur. Dat bleef een hele tijd zo en tijdens de eerste wereldoorlog werd Pa rijs nauwelijks geraakt.
Vlak daarna, tijdens de “roaring twenties”, oefende Parijs een grote aantrekkingskracht uit op kunstenaars zoals Hemingway, Picasso, Dali of Cezanne. Zij trokken naar de wijken Montmartre, Montparnasse en het Quartier Latin.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot de regering Pétain een verdrag met de Duitsers waardoor Parijs opnieuw gespaard werd. In augustus 1944 werd de stad bevrijd. Het culturele en intellectuele leven, met schrijvers en filosofen als Sartre, Simone de Beauvoir en Camus, kwam opnieuw tot leven.
In 1968 leek de revolutie weer even uitgebroken in de Franse hoofdstad. Studenten trokken vanuit het Quartier Latin op verovering van de hele stad. De rellen liepen uit de hand en betekenden het einde van de politieke carrière van president De Gaulle.
Na de Gaulle kregen de presidenten weer op één vlak keizerlijke allures. Ze probeerden hun eigen prestigieuze bouwwerken te realiseren. Zo kwam het Centre Pompidou er onder Giscard d’Estaing, de Grande Arche in la Défense en de Piramide voor het Louvre onder François Mitterrand.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier