‘Aux Marquises’: Jacques Brel en Gauguin achterna
Heel ver weg: andere aardkant, lege oceaan, archipel van eilanden tussen dans en wouden, verleiding, vulkaanbergen, tiki’s en grafstenen: aux Marquises van Brel, Gauguin en andere bezoekers.
Et par manque de brise le temps s’immobilise / Aux Marquises”: wie kent die obsederende frasen niet uit een lied van Jacques Brel, dat alleen hij kon geschreven hebben? Om ze te begrijpen, te voelen en te zien, moet je lang reizen: Parijs, Los Angeles, Papeete en Hiva Oa, drie vluchten die gestel en hersenen danig ontregelen. De trip kan nog langer, als traagste initiatie in de Markiezeneilanden, die kruimels in de oneindige Stille Oceaan: met de Aranui, een vrachtboot die met levensmiddelen en passagiers de tocht van Tahiti naar de 1500 kilometer noordelijker gelegen archipel maakt. Die twaalf eilanden tussen evenaar en Steenbokskeerkring zijn het andere eind van de wereld. Op de heuvel, in mijn chalet of bij het zwembad van de Hanakee Pearl Lodge is de tijd wel niet geïmmobiliseerd, maar zeer zeker van geen tel: wonderlijk is de baai van Atuona met bergen, zee en wolken, de zon in gevecht met kraterwanden die zelden bloot te zien zijn. De hoofdplaats ligt in het hart van een weggeblazen caldeira. Ik proef carpaccio van tonijn met vanille en anijs, een geitje des Marquises au curry met op het biertje een etiket met het bevallige meisje Hinano. De sterren van het zuidelijk halfrond genieten mee.
“Mourir cela n’est rien”
Dat bewaar ik voor het eind, denk ik onnozel, maar dat lukt natuurlijk niet. Het is het eerste wat ik doe : wandeling naar het dorp, langs post, mairie, apotheek en gendarmerie, de klim naar le cimetière waar de man van zoveel chansons begraven ligt. Zijn huis op de heuvel is afgebroken, maar zijn botten rusten op Hiva Oa, begraven op de Markiezeneilanden die hij met elpee en een lied op de kaart heeft gezet: “Et la mer se déchire infiniment brisée / Par des rochers qui prirent des prénoms affolés.” Eerst breng ik een groet aan de duivelse Gauguin met een beeldje van Oviri, een van zijn Polynesische schonen. Dan vertraagt mijn pas, stokt en komt tot ingetogen stilstand. Tussen bloemen slaapt de man die rechtopstaand wou leven, een ram zoals ik, sans être adulte op zijn 49 jonggestorven: Jacques Brel. Op de steen: 8-4-1929 en 9-10-1978, zijn beeltenis vergezeld door zijn laatste geliefde Maddly. Ook echtgenote Miche en dochter France heten bezoekers welkom met L’Homme d’étoiles.
Melodieën en flarden tekst gonzen door mijn hoofd, dat sterven niet erg is, maar ouder worden verschrikkelijk, dat liefhebben te veel en zelfs slecht mag zijn en dat het talent vergt om oud zonder volwassen te worden. Ik breng een groet van vriendinnen, die niet tot hier raken en neem afscheid. In de winkel ontmoet ik Adéline : ze is oud, heeft een oog verloren, lange haren maken haar nog magerder: “C’est quand-même rare que tu viens de si loin pour voire notre Jacques. Je l’ai bien connu. ’s Zaterdags nodigde hij ons uit om te komen eten, soms droeg hij een cravatte ! In de jaren zeventig was het hier wild en leeg. Dat zocht hij. Zoals Hiva Oa nu is, zou hij niet blijven.”
Tiki’s en vrouwen
In een bos van bananen, papaja’s en badamiers, bayan- en broodbomen glimmen muren van Taaoa in zwarte en rode lava. “Een tohua is voor mijn voorvaderen een plaats van ontmoeting, festiviteiten en ceremonies. De heilige plaats of me’ae was alleen toegankelijk voor priesters en voorname krijgers. Hoger staat een tiki, een beeld dat goddelijke of ancestrale wezens voorstelt. Betuig je respect”, vraagt Tematoi, getatoeëerd, fors en Polynesiër. Het tropische woud, veertig kilometer naar het andere eind van het eiland, woekert met kleuren en nevels : gardenia’s, frangipanes, Gabonese tulpenbomen en spookachtige albysia’s. Druilerige regen, wilde paarden langs de weg: “La pluie est traversière elle bat de grain en grain / Quelques vieux chevaux blancs qui fredonnent Gauguin.”
Dorpen zijn schaars. In Puamau staat de me’ae van Oipona, de belangrijkste site van Polynesië : de tiki van dorpshoofd Taka I’i is met twee en halve meter de grootste van de archipel. Van zijn zoon pronkt de onthoofde kop in een Berlijns museum. Vogelmensen staan als twaalfhonderd jaar oude boodschappers tussen vliegers en tweevoeters. Elders, bij Hanaiapa met slapende honden en slenterende meisjes, kijk ik in de ogen van Ata, het enige lachende beeld in Polynesië. Het is tijd voor een maaltijd bij Marie-Antoinette : rauwe vis in tomaat, ui en vanille, gebakken varkenshuid, frietjes van de broodboomvrucht, bananen in rood en geel. Overwoekerd staat daar de tombe van de laatste koningin van Puamau: “Wij zijn afstammelingen van Haa Tepeiu,” zegt Line: “vroeger was haar naam uitspreken taboe. Dit is een vallei van verhalen en dansen. Toen de missionarissen kwamen, zijn onze tradities verlorengegaan. Ouderen, zoals mijn moeder, zeggen dat we dat verleden moeten laten rusten, want het ging altijd over liefde en seks. De dance des oiseaux bleef met naakte danseressen voorbehouden aan nobelen. De vahina of Polynesische vrouw die naar de hemel gaat, is Titoi Ani, zij die met de hemel de liefde bedrijft. Eigenlijk mag ik dat niet zeggen”, knipoogt ze. “Als je dat verklapt, kom ik je zoeken.”
Met alle details
Het vliegveld draagt de naam van de chansonnier. “L’homme à l’avion voorzag afgelegen plekken van levenswaren en droomde van een vliegschool. Die is als Aéroclub des Marquises Jacques Brel ingehuldigd op zijn dertigste sterfdag”, zegt piloot Teva Reid Amaru als we met het vliegtuigje over grillige kustlijnen scheren. Vanuit de hemel beantwoorden Les Marquises niet aan het beeld van een tropisch paradijs: woeste kusten en branding, baaien met zeldzame ankerplaatsen, beboste valleien met granietpieken. Het wildste eiland is Ua Pou met gigantische wachters rond Hakahau : de priemende rotsen dreigen meer dan onze kathedralen uit het Avondland. Het dorp is nietig. Op het strand vlucht ik voor ces bestioles de nono, insecten die vreselijke wonden achterlaten.
Ik klim naar een kruis: gierzwaluwen in de lucht, de basaltburchten geven het eiland een grandeur die elders niet te vinden is. Op een plein vergasten de inwoners me op een dansfeest met bloemgesmukte, langharige en heuptollende vrouwen, met gitaren, ukeleles en drums, met getatoeëerde, viriele kerels die legenden zingen, kreten slaken, grimassen trekken en hun tong uitsteken. Charmante begroeting.
“Les femmes sont lascives au soleil redouté / Et s’il n’y a pas d’hiver cela n’est pas l’été.” Charles is leraar en bibliothecaris. Alsof dat zou moeten, vertrouwt hij me toe: “Ga nooit met een Polynesische schone naar bed: ’s morgens weet de familie het, in de loop van de dag het dorp, daarna het eiland en ten slotte ook Tahiti. Met alle details.”
Glimp van het paradijs
“Les nono C’est nous, les femmes Polynésiennes”, grapt Valéry die me rondleidt op Nuku Hiva. In Taiohaev staat tussen kerk en zee de pae pae van Temehea : “Een ceremoniële plaats, gerestaureerd maar vaak toegedekt door woud, lover, mossen en lianen. De tiki’s zijn streng en stoïcijns, soms droef of verstomd, maar nooit vrolijk.” Langs de zee staan beelden van scheepjes en zeelui, die herinneren aan de eerste bewoners van Polynesië : kwamen ze uit Azië of uit Zuid- en Midden-Amerika ? De jeep klimt over de berg naar de vallei van Taipivae : ik ben niet ontgoocheld in haar schoonheid, maar de baai is niet de “glimp van de Tuin van het Paradijs”, die Herman Melville haar in de roman Typee toeschreef.
Langs de weg vluchten wilde varkens tussen de varens. Op de omnevelde bergkam flappert een zeldzame Nuku Hiva-duif voorbij. Tussen basaltrotsen ligt Hatiheu met een rood kerkje, huizen en een restaurant waar mannen op originele wijze een varken bereiden : in een four Marquisien, met aarde die is opgehitst door houtskool, ligt een varken bedekt met bananenbladeren gaar te stoven. In de baai, die Louis Stevenson dan weer de mooiste op aarde vond, toost de hoa’e of vreemdeling met het gezelschap op een veilige terugreis.
In de baai van Omoa leidt een modderpad zeventien kilometer over de rug van het eiland. Dicht woud met vergezichten over bladerdak, valleien en lavawanden. Fatu Hiva is het meest afgelegen eiland van de Markiezen, de groenste klomp dicht onder de evenaar. “Le plus sauvage”, bevestigt Bernard die me als gids is voorgegaan. Hoogplateau, wild land, leeg land, woeste bergen. De afdaling is mooi en traag, met glooiende landschappen en kraterwanden. Plots dondert het land tussen losstaande pieken omlaag naar Hanavave in de Baie des Vierges, ingebed in tuinen van palmen en fruit. Maagdenbaai, maar dat is een verbastering, want Baie des Verges of Baai van de Piemels was voor de katholieke indringer ondraaglijk : met toevoeging van een i maakten ze er een onschuldige plek van. Varkens lopen los, venten kletsen onder een boom, kinderen spelen volleybal in dit vredige dorp. Als ik per schip de baai verlaat, schijnt de zon haar heidense stralen over een Polynesische cultuur die geen schuldgevoelens kent.
Boodschap van liefde
Terug op Hiva Oa lokt het museum van Gauguin met brieven, reproducties van schilderijen en een replica van zijn Maison à Jouir: hij kwam in 1901, genoot de liefdes van de schoonheden en kreeg bij kerk, gendarmes en kolonialen een slechte reputatie. Twee jaar later was de schilder dood. Schoon staat op het huis : soyez amoureuses et vous serez heureuses. Daarnaast ligt L’Espace Brel, vol concert- en filmaffiches, met vliegtuig Jojo waarmee le grand Jacques zijn leven een nieuwe invulling wou geven. Met de jacht Askoy II arriveert hij in 1975, hij verkoopt de boot, koopt een tweemotorig vliegtuig dat hij noemt naar zijn vriend. Hij zoekt het zwerk op, geniet van de vrijheid en vervoert zieken, medicijnen en goederen.
Op 9 oktober 1978 overlijdt hij in Parijs aan longkanker, maar kiest voor de Markiezen als rustplaats. Serge Lecordier, hoteleigenaar, vader van Tematai en vriend van Brel: “In 1976 hebben we elkaar ontmoet. Hij reed naar huis met een oude Toyota. Op de piste botste hij bijna op mijn jeep. Grand éclat de rire. Hij wou een rustig leventje, in kleine vriendenkring. We zaten samen met een pint, koken deed hij graag. Le vieux, altijd tussen levenslust en vermoeidheid. Hij wist dat hij zou sterven. Hij hield van de eilandbewoners. Dat vliegtuig was zijn message d’amour! Op Fatu Hiva is de blinde Henriette de eerste die Les Marquises heeft gehoord. Ah, le blanc à grande gueule, le hao’e, l’étranger”. Niemand weet wat de man bezielde: weg uit Europa, weg van het podium, opgebrand aan zijn passies, op zoek naar onmogelijke dromen, naar de sterren boven de Markiezeneilanden, die hem hebben opgenomen en voor wie hij een mooi afscheidslied schreef: “Veux-tu que je te dise gémir n’est pas de mise / Aux Marquises.”
Mark Gielen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier