Urine en zure melk: de was doen was vroeger nòg vreselijker
Wie zich dit weekend weer door een stapel wasgoed moet vouwen en strijken: alhier een hart onder de riem. De was doen was vroeger nòg erger, een dagen durende klus waar veel bloed, zweet, tranen en -jawel- urine geplengd werd.
Dat de achttiende eeuw niet bepaald het tijdperk der luilakken markeerde hoeven we niet meer te schrijven. Hoewel de eerste industriële revolutie stilaan de kop op begon te steken was daar in het huishouden nog niet veel van te merken, en al zeker niet in het washok. Mensen droegen in die tijd hun kleding langer door, niet alleen omdat ze niet veel kleding hadden, maar vooral zodat hun stapel wasgoed goed groot leek. Hoe meer wasgoed, hoe meer kleding dus hoe meer welvaart was hun devies destijds.
Omdat de klus zodanig groot was -zelfs met een kleine stapel wasgoed- deden de iets meer welvarende gezinnen beroep op een wasvrouw die tijdens deze periode de moeder des huizes kwam bijstaan in het geploeter dat soms een week lang kon duren.
Rode neus en blauwe vingertoppen
Allereerst werd het (opgedroogde) vuil van de kleding gemept met grote houten spanen die een beetje leken op cricketbats. Vervolgens moest het water klaargemaakt worden. Volgens een berekening uit 1886 moest de gemiddelde vrouw zo’n acht tot tien keer naar de waterpomp lopen om dat water vervolgens te verwarmen en in de tobbe te gooien. De properste was werd eerst gewassen, de meest bevuilde stuks gingen later in de kuip. Tijdens het wassen werd het water nog een aantal keer ververst en verwarmd.
Wie dacht dat deze waterspelletjes op een warme dag nog wel een aangename workout kunnen zijn komt bedrogen uit. Allereerst werd er vooral in de winter gewassen, het liefst in het midden van de nacht, omdat men bang was dat zonlicht en warmte de vlekken in de kleding zou kunnen branden. Zelfs wanneer het vroor dat het kraakte gingen vrouwen met rode neus en blauwe vingertippen over en weer naar de dichtstbijzijnde beek alwaar ze hun armen meermaals in het ijskoude water mochten onderdompelen.
Bovendien werd er niet met goed geurende zeep zoals wij die vandaag kennen gewassen. De kleding werd eerst geweekt in loog (water dat door zwartgeblakerd hout sijpelde, vermengd met varkensvet) met een hoge alkalische waarde en vervolgens nog behandeld met urine of zure melk om de hardnekkigste vlekken weg te krijgen. Hoe zuurder de urine of de melk, hoe beter het werkte.
Logischerwijs moest de kleding dus verschillende keren ondergedompeld en gespoeld worden -telkens met vers water- om geurtjes en andere restanten te kunnen verwijderen. Kort omschreven bestond het wasproces uit meppen, weken, schrobben, spoelen, koken, spoelen, uitwringen, uithangen en bleken. Vrouwen hadden na deze periode ruwe, bijna ontvelde handen, geïrriteerde armen en blaren op hun voeten. Een tikkeltje vermoeiender dan verwoede zoektochten naar “die andere zwarte sok”.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier