Mijn haag is ziek. Echt ziek. Eigenlijk weet ik het al langer, maar de ernst van de situatie begint pas nu goed tot mij door te dringen. Tijdens het scheren deze zomer was al duidelijk dat de blaadjes er nogal verlept uitzagen en zelfs bruine vlekken vertoonden. Op sommige plaatsen begon de haag ook doorzichtig te worden. Hier en daar was zelfs sprake van een gat. Ach, dat knip ik er later wel uit, dacht ik. (Wist ik veel dat dit niet de politiek correcte aanpak is.)

Een buurman, die meer van tuinieren weet, adviseerde me om dringend maatregelen te nemen. De plaag dreigde zich immers over de volle lengte te verspreiden. Dat zou ik verschrikkelijk vinden, want ik was erg aan mijn ouwe, vertrouwde beukenscherm gehecht.

De gedachte dat een nieuwe haag de oude zou kunnen vervangen, kon me niet troosten. Wie weet welk gedrocht er zou tevoorschijn komen? In elk geval stond het voor mij vast: een nieuwe haag kon nooit dezelfde knusse combinatie van vrijheid en veiligheid bieden.

Met de buurman zocht ik naar mogelijke oorzaken. Zou de hulst, vlakbij de rij beuken, het kwaad hebben aangericht? Had het met de vochtigheid van de laatste maanden te maken? Of kwijnde de groene wand weg omdat ik hem had verwaarloosd?

Ondanks al die bekommernis deed ik maandenlang niets om het probleem aan te pakken. Ik gunde de haag wel af en toe een meewarige blik, maar verder dan het vaste voornemen eerstdaags van haar genezing een prioriteit te maken, kwam ik niet.

En zo werd het herfst. De blaadjes van de meeste hagen begonnen te verkleuren. Bij nader toezien bleek de mijne veel bruiner en was een groot deel van de blaadjes verschrompeld, maar het allerergste: die gaten werden almaar groter. Omdat ik inmiddels van een politicus had geleerd dat het wegknippen van gaten geen uitkomst biedt, sloeg de paniek toe: misschien was het al te laat om in te grijpen.

Met zo’n aangetast takje in de hand repte ik me naar een tuincentrum. De verkoper bekeek het gehavende natuurelement aandachtig en stelde meteen een diagnose: “Rode spin.” Als een volleerde arts schreef hij een behandeling voor: meteen sproeien met acaricide, in juni en augustus opnieuw. Hij bekeek de blaadjes nog eens goed: “En witziekte.” Er volgde een tweede voorschrift.

Dacht hij dat mijn haag nog enige overlevingskans had? Hij brak een takje, stelde vast dat de binnenkant er nog gezond uitzag en gaf me hoop. Alle milieubezwaren tegen het sproeien werden opzijgeschoven en ik repte me naar de Boerenbond om de medicijnen op te halen. Met de flacons in de hand begon ik te twijfelen of het me zou lukken om de juiste sproei-oplossing samen te stellen.

Thuis bleek ook nog de sproeier defect. De eigenaar van de gereedschapswinkel in de buurt kon me natuurlijk aan een nieuwe sproeikop helpen, maar voegde er achteloos aan toe dat het zinloos was nu te sproeien. Omdat er op dit tijdstip van het jaar geen sapstroom meer was.

Wie mocht ik nog geloven? Zou ik mijn povere haag overigens niet helemaal naar de bliksem helpen door er nog wat giftige producten op te spuiten? Edoch, er was al veel te lang getreuzeld en kordaat ging ik aan het spuiten. Ik besef ook wel dat ik me niet op het probleem mag fixeren, toch ga ik sindsdien elke dag kijken of er al beterschap is. Tot nu: noppes! Als de chemicaliën al helpen, zal het minstens tot het voorjaar duren voor er enig resultaat zichtbaar wordt.

“Zo’n haag heeft vooral mest nodig”, had die politicus nog gezegd. Dat ik dáár niet eerder aan gedacht had! Mést hadden mijn beukjes nodig! “Mest verhoogt de weerstand”, bevestigt buurman. “Maar gebruik bij voorkeur organische.”

Rest me nog één vraag: hoe raak ik opnieuw aan sapstroom?

JOHANNA BLOMMAERT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content