Ik weet niets van parfum, behalve dat ik er een mening over heb. In het Hooglied zingen de geliefden tegen elkaar dat de geur van hun oliën zachter dan balsem is, en beter dan wijn, en de adem van hun neus herinnert aan verse appels. Dat laatste spreekt me wel aan, want in olfactorische zin ben ik een natuurmens : vrouwen moeten van zichzelf lekker ruiken, zoet en tegelijk fris op het rinse af. De producten van de geurindustrie vind ik doorgaans afstotelijk – mijn slechte karakter maakt dat ze het beeld van een geblondeerde doktersvrouw uit de omgeving van een geborneerd stadje als Kortrijk bij me oproepen, die haar dagen doorbrengt in ochtendjas en villa, aan de telefoon mokkend tegen een lotgenote, die twee straten verderop in haar ennui baadt.

Ik las eens in een krant dat de zalen van Liberty in Londen glinsterden van vernuft en dat de afdeling cosmetica er een lofzang op het menselijk lichaam aanhief. Ik denk dat de schrijfster van die tekst zich schromelijk vergiste : schoonheidsproducten zijn een ode aan het verval. Over het beeld dat ze bij me oproepen zal ik maar zwijgen. En parfum is het ergste.

In Amerika heb ik eens een zogenaamde make-over mogen gadeslaan : mijn uit dat land afkomstige vrouw, een natuurlijke schoonheid die uitsluitend een veegje lippenstift nodig heeft, onderging een behandeling die aan de restauratie van een oud schilderij deed denken. Deze werd uitgevoerd door een dame in een witte jas, gewapend met tien dolken in de kleur van rottende pruim, waarmee ze ongetwijfeld graag mijn gezicht had bewerkt, want ik onthield me niet volledig van commentaar. Ze sprak bovendien terug, wat vrouwen in die positie helemaal niet behoren te doen. Haar stem – “ya just sit still nah, hunney” – klonk trouwens alsof die ook in haar boudoir te koop was. Maar het ergste was haar reuk : de kunstmatigheid sloeg van haar af ; en ik lieg niet als ik zeg dat ik daarom na een tijdje verderop ben gaan staan, in die van gesublimeerde doodsangst glinsterende ruimte. Toen ze voltooid was, rook mijn vrouw even doordringend als die specialiste, en ik heb haar zeker twee dagen niet aangeraakt, wat ze overigens wel als rustgevend ervoer.

Het zal duidelijk zijn dat ik niet zo dol ben op parfum, maar wat vindt de rest van de literatuur ervan ? Nu ik er zo over nadenk, kan ik maar op één roman komen waar parfum een centrale rol in speelt : die van Patrick Süsskind. Maar daar komt iedereen natuurlijk mee aanzetten. Wijdt Flaubert geen lemma aan de substantie in zijn Dictionnaire ? Dat boek heb ik hier niet bij de hand. Nee, Proust, ongetwijfeld komt er parfum bij die weke, kleverige Proust voor ! Maar waar precies ? Ik bezit geen begrippenregister voor die decadentie, als dat al bestaat.

De Encylopaedia Britannica dan maar ; in mijn visie op de dingen is dat ook een roman fleuve, maar dan een waar alles in staat. En kijk, de eerste alinea al biedt mij wat ik zoek : de oorsprong van het woord. Dat blijkt te zijn afgeleid van het Latijnse per fumum, wat ‘door rook’ betekent. De etymologie staaft dus mijn aanvoelen ; en de etymologie is onfeilbaar, want in haar circuleert onze overgeleverde ervaring.

Benno Barnard (Amsterdam, 1954) is dichter, essayist, vertaler en toneelschrijver en woonde dertig jaar in België, waarover hij velerlei, dikwijls controversiële teksten heeft geschreven. De meeste daarvan zijn terug te vinden in ‘Eeuwrest’ (2001). Momenteel is hij cultureel correspondent voor Knack in Engeland.

Door Benno Barnard

vrouwen moeten van zichzelf lekker ruiken, zoet en tegelijk fris op het rinse af.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content