Kunstwandeling van 3 eeuwen

Tussen de19de en de 21ste eeuw zijn Reichstag en Bondsdag het kloppende hart van de Duitse democratie: rondom verrast het Athene aan de Spree met een overvloed aan architectuur, schilderkunst, muziek, fotografie en literaire adressen. © Mark Gielen

Als jonge metropool is Berlijn de thuis van romantiek en Duits idealisme, van groene parken en kerkhoven, van Alex, KU-Damm en decadentie, van dichters en denkers, van het ‘Katastrophenjahrhundert’ en het nieuwe hart in het Midden van Europa. Drie eeuwen kunst voor de prijs van een paar voetblaren.

Wie was eerst ? Tijl Uilenspiegel die volgens de legende de stad zou bezocht hebben ? Of de anonieme kunstenaar, die in de Marienkirche bij het fresco van een Totentanz omstreeks 1484 de oudste verzen van Berlijn schreef ? Als nederzetting aan de oevers van de Spree groeit Berlijn pas laat uit tot wereldstad, tot residentie van de Hohenzollern, Pruisische centrum van macht en Verlichting, tot uitgebrande en gevierendeelde terreurstad van het nationaalsocialisme, maar ook tot kunstlaboratorium van de moderniteit. Rond de kerk staan de DDR-televisietoren, het rode Rathaus en natuurlijk der Alex, het plein dat al in de jaren twintig berucht werd met de grootstad- roman van Alfred Döblin, Berlin Alexanderplatz, waarin ene Franz Biberkopf na een gevangenisstraf vrolijk een nieuw leven proeft aan de vooravond van ’s werelds grootste tragedie, de Tweede Wereldoorlog.

Berlijn en zijn kunsten : het is een korte, maar zo rijke geschiedenis van amper drie eeuwen, een classicistisch bolwerk en een experimenteerstation van avant-garde, expressionisme, dada en nieuwe zakelijkheid. Vandaag leest die rijkdom als een paternoster van namen en plaatsen : musea, galerieën, alternatieve cultuurscène, muziek, woonhuizen, talrijke kerkhoven met beroemde doden en gedenkplaatsen, het is te veel om op te sommen. Is er naast Parijs, Venetië en Wenen nog een stad zoals Berlijn waar alles wat kunst is zo voor het grijpen ligt ? Drie eeuwen oogst voor de prijs van een paar voetblaren.

Hart van de verlichting

Nog in bed in mijn kunstrijke hotel is het zacht geratel van de S-Bahn een schone echo van de industriële stad uit de beginnende twintigste eeuw. Mijn eerste blik ’s morgens uit het raam, vrij naar Vergnügungen, een gedicht van Brecht, kijkt uit over de koepel van de Reichstag, een glazen spiraal van hoop en toekomstlicht, toen en nu dem deutschen Volke gewijd. Berlijn is, met of zonder Wim Wenders, een koepelstad, monumentaal als een hemelboog : dom, synagoge, Sint-Hedwigskathedraal als variant van het Romeinse pantheon. Ook de Franse en Duitse dom op de Gendarmenmarkt rijzen ten hemel. Ze zijn een ijkpunt van Pruisisch denken : sober, streng, kil, wiskundig verlicht. Hun harmonie is een voorafspiegeling van Mitterrand en Kohl, die hand in hand de Europese vrede bezegelen.

Daartussen staat het Konzerthaus, waar ik op een zonnige middag de Berliner Philharmoniker live Beethoven hoor spelen. Maar eerst wil ik spazieren Unter den Linden : Frederik de Grote wijst de weg, de Ampelmänchen geven bij groen licht de weg vrij om over te steken. De bomenlaan leidt naar de Bebelplatz, het paradepaard van Pruisische trots en Aufklärung. Op datzelfde plein verbrandden nazi’s en studenten op 10 mei 1933 boeken van Duitse schrijvers. Een gruwelijk voorspel van wat beeldhouwster Käthe Kollwitz met haar sobere figuur gedenkt aan de overkant, in de Neue Wache : een maanmaal voor alle oorlogsdoden.

Daar staan ook, aan weerszijden van de universiteitsingang, hun standbeelden : Wilhelm en Alexander von Humboldt, broers en wetenschappers. “De universiteit is er in 1809 gekomen onder hun impuls”, zegt gids Florian Frasch die me door gangen en auditoria loodst : “Wilhelm bleef verankerd in Berlijn, Alexander is als geograaf vermaard voor zijn wereldreizen, zelfs een golfstroom en pinguïn dragen zijn naam. Eenheid van onderzoek en lering was de basis van de universiteit, een thuis voor de Verlichting. De filosoof Fichte was de eerste rector, Hegel en Schopenhauer gaven les, Marx en Heine studeerden hier, andere lesgevers waren Einstein, Planck en zo’n veertig Nobelprijswinnaars. Hier is ideeëngeschiedenis geschreven, bezoedeld door twee oorlogen. Nu kunnen we opnieuw vooruitkijken.”

Ik rond mijn tocht door dit oude Berlijn af op de Museumsinsel, met vijf tempels van Pergamon tot Bode een vakantie op zich. In het spoor van de Duitse kunsten kies ik voor de Alte Nationalgalerie, voor de romantiek, de negentiende eeuw en de schitterende collectie van Caspar David Friedrich en zijn dromerige nachttaferelen.

Theater

Rondom rusten Fichte en Hegel, naast hem ligt zijn vrouw Helene Weigel : een eenvoudige steen siert het graf van Bertolt Brecht. In het aanpalende huis leefde de dichter en theaterman zijn laatste jaren. “Van oktober 1953 tot aan zijn dood in ’56”, zegt Sabine. “Met Baal werd hij berucht, Mutter Courage schreef hij in zijn Deense exil, na de oorlog keerde hij terug en koos voor de DDR, waar hij met het Berliner Ensemble een eigen groep had. Zijn vrouw, een karakteractrice, Jodin en communiste, heeft het archief gesticht. Ze leefden in hetzelfde huis, maar hadden elk hun verdieping. Vrouwenhistories. Maar ook indringende gedichten.”

We lopen door witte kamers met kleinburgerlijk meubilair, langs een bibliotheek met Hegel, de antieken, Confucius en de Bijbel, Marx, Engels en Lenin, maskers aan de muur en naast het sterfbed liggen pet en wandelstok. Op het binnenplein drink ik een koffie. Om de hoek ligt Tacheles, al twee decennia het hart van de alternatieve cultuurscène als een puist in het burgerlijke weefsel. Nog een paar straten verder brengt het Berliner Ensemble een opvoering van Brechts Dreigroschenoper.

Ook niet veraf bezoek ik het graf van Theodor Fontane, roman- en reisschrijver van het omliggende Brandenburg : omdat de Muur hier werd gebouwd, werden graven en lijken verlegd of met bulldozers uit het dodenrijk weggeschoffeld. Ook dat is culturele barbarij. Straten in de wijk heten dichters : Eichendorff, Tieck, Novalis. In de Tucholsky Strasse zoek ik in de gelijknamige boekhandel naar ’s mans gedichten. “Hij heeft hier niet geleefd, maar met zijn gedichten en vranke liedjes is hij mijn favoriet”, zegt de handelaar. Met mijn oogst vind ik een tafel in Clärchens Ballhaus, sinds 1913 een eethuis annex danslokaal, lees verzen en drink een schnaps. Ouderwets decor, ober met snor uit de negentiende eeuw. Franz Biberkopf zegt als stamgast tegen vriend Meck : ” Det ist renoviert, da kannste mir tanzen sehen und an der Bar.” Propagandaminister Goebbels verbood dit vrolijke boeltje als nicht kriegsgemässe Aktivität. Vandaag bestel ik een snoekbaars uit de Havel.

Ontaarde kunst

De zilveren bol van de Fernsehturm hangt in dichte nevels. Uit de Himmel über Berlin vallen engelen en bakken water. ” Regenwetter ist Museumwetter“, zegt de wachter in de Berlinische Galerie, het adres voor kunst van de twintigste eeuw tot vandaag. Op de benedenverdieping loopt een tijdelijke tentoonstelling van Rainer Fetting, met schilderijen van na de muurval : kranen voor nieuwbouw, wild maar sinister hedonisme. Het is een voorlopig sluitstuk van de vaste collectie, die in de gruwelijke spanning tussen staatsterreur en bevrijding de noodlotseeuw in beeld brengt.

Alles begint met aristocratisch schilderwerk, glitter van de belle époque, dat uiteenspat in avant-garde, expressionisme, dada en nieuwe zakelijkheid, in Grosz, Dix, Kokoschka, Heartfield en vele anderen, die als uitingen van entartete Kunst vermorzeld worden door de waanzin van het nationaalsocialisme. Gestaalde lijven in plaats van cabaretgirls of armoedige arbeiders, geweren in plaats van schaamhaar, architecturale hybris in plaats van modern stadsleven dat zonder mededogen wordt kapotgeschoten tijdens de zelf ontketende oorlog.

Russische foto’s van de bevrijding, heropbouw van Berlijn, dromen van morgen, ook buiten op straat en elders waar het driftige leven vrijer ademt dan ooit tevoren. Langs het Jüdisches Museum loop ik door Kreuzberg met zijn talrijke kerkhoven, ik loop verloren door het Literatenquartier van Schöneberg, waar de schrijvers Kästner, Grass en Johnson woonden, en vind rust bij een simpele steen : ‘ Hier steh ich an den Marken meiner Tage – Marlene’, het eindpunt van Duitslands grote diva.

KU-damm

Boven een winkel prijkt nog Gloria Palast : daar ging Der Blaue Engel met Marlene Dietrich in première. Of Das Kabinett des Doktor Caligari. “Modehuizen en winkelketens hebben Kino’s en cafés verdrongen”, treurt journaliste Elfi Kreis. Altijd al is de kilometerslange Kurfürstendamm het uithangbord van westelijk Berlijn geweest : keurvorstelijke paradeweg, later centrum van de decadente metropool en nu kapitalistische vitrine. Toch hangen her en der gedenkplaten aan verdwenen adressen. Mampes Gute Stube, waar Joseph Roth aan de Radetzkymars schreef, de Bücher Bar van Tucholsky, een boekenwinkel met drankjes. Koffiehuis Kranzler, ooit Café Grössenwahn, is verdwenen, het Romanisches Café bestaat niet meer. Daar danste zwarte Venus Josephine Baker, hier acteerde Tilla Durieux.

“De KU-Damm beleefde zijn hoogtepunt in de goldenen Zwanzigern, een tijd van jazz, cabaret en theater, van koortsachtige schilderkunst en literatuur. Bijna alles is gebombardeerd of afgebroken. Kijk : de trap waar schilder Georg Grosz dronken naar beneden tuimelde en stierf. Of hier onder de S-Bahn, waar Lisa Minelli in Cabaret harder probeert te schreeuwen dan de voorbijrijdende trein.”

Cafés, boetieks en galerieën rond de Savigny Platz maken van de wijk een levendige buurt, een beetje stille rust vinden we in de Fasanenstrasse waar Asta Nielsen, de steractrice van de stomme film, haar adres had, maar waar vooral het Käthe Kollwitz Museum lokt met indringende tekeningen en beelden over oorlog en het verlangen naar vrede. In de aanpalende tuin van het Literaturhaus, met boekhandel en lezingen, verpozen we met een Berliner Weisse, een verfrissend bier als het warm is in Berlijn.

Kunst in het groen

Berlijn is een groenstad, in de parken, kerkhoven en buitenwijken. De U-Bahn brengt me naar Tegel. De sfeer is dorps, de mensen zijn gezapig, bos en waterlelies wisselen af, zeilboten dobberen langs kades en promenades. De toegang tot het Schloss staat niet aangegeven, het witte bouwwerk is privébezit, maar het park mag ik doorwandelen naar de zuil met het familiegraf van de Humboldts. Zo geniet ik cultuur in de uithoeken van de stad. In Dahlem lokt het Brücke Museum, vol hevige kleuren van Schmidt-Rottluff en andere expressionisten. En aan de Wannsee, met het huis waar ooit de Endlösung van de Joden is beslist, lokken de tuin en schilderijen van Max Liebermann. Tussen het lover staat de meest tragische dichtersplek van Berlijn : de grafsteen van Heinrich von Kleist, die zich met een zielsverwante een kogel door de kop schoot. In het struikgewas zingt een winterkoning voor zijn tweehonderdste sterfdag.

Optische illusies

Oude kunst is er ook : in de Gemäldegalerie met Dürer, Cranach en Holbein (vergeet de Vlaamse Primitieven niet). Nog een adres : ook de Neue Nationalgalerie geeft een overzicht van die explosies uit de twintigste eeuw, beklijvend, provocerend, tragisch. En de Martin Gropius Bau lokt met wisselende kunsttentoonstellingen. Ik ben nu in de eenentwintigste eeuw, in de democratische BRD, al schrijft de S-Bahn haar bestemming nog in gotisch schrift : Pots- damer Platz. Waar Hitler zijn bunker had, waar Gestapo en SS hoofdkwartier hielden, daar groeit het nieuwste Berlijn.

In het Sony Center, een genotstempel met geldarchitectuur, bezoek ik het laatste museum. Alles begint met een optische illusie : overal spiegels, aan de wanden, op de vloer en het plafond, overal weerspiegelt mijn kleine gestalte honderdvoudig tussen de blikken, lippen, koppen en kussen van de filmsterren en diva’s uit de Duitse film. Daar zijn ze, Asta Nielsen, Greta Garbo, Hildegard Knef en natuurlijk Marlene Dietrich, de regisseurs Walter Murnau, Fritz Lang, von Sternberg en Rainer Werner Fassbinder. In dit duistere universum kijk ik naar fragmenten uit Caligari, Mabuse en Nosferatu, uit Metropolis, Asphalt en Der Blaue Engel. Zeker in de jaren twintig, maar ook vandaag is de Duitse film getuige van een vitale en emotioneel fascinerende kunst. Dan zingt Marlene dat ze ” von Kopf bis Fuss auf Liebe eingestellt” is, ” und sonst gar nichts“. Wat een blik, wat een verleiding, wat een illusie.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Met Parijs, Wenen, Venetië en Sint-Petersburg is Berlijn een Europees experimenteerstation van de kunsten.

Tussen de kunst liggen de wijken met terrassen en eethuizen: het leven ademt er vrijer dan ooit.

Musea als het regent, het groene Berlijn als de zon schijnt.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content