Anna Luyten Freelance journaliste

“Engelen zijn altijd angstaanjagend, ” luidt het motto van de nieuwe roman van Jayne Anne Philips. “Zomerkamp Shelter” is het verhaal van volwassenen die zichzelf dwongen om hun geheimen te vergeten en een boek over kinderen die uit hun geheimen barsten.

ANNA LUYTEN

FOTO’S : JAN CAUDRON

We worden ons mens-zijn alleen machtig door gevaarlijke territoria te passeren, door het ervaren van angst en bedreiging. Hoe meer we daar doorheen komen, hoe meer kracht we krijgen, ” zegt Jayne Anne Philips. De 42-jarige Amerikaanse schrijfster en docente literatuur bezoekt Amsterdam. In de kamer van haar hotel zit ze voor het open raam. In het zwart gekleed. Ernstig. “In Zomerkamp Shelter is Jayne Anne Philips het paradijs ingegaan en heeft ze de slang bij de strot gegrepen, ” schreef de Amerikaanse pers. Toen ze 27 was, debuteerde Philips met de verhalenbundel “Black Tickets” (1979). In 1984 verscheen haar eerste roman “Machine Dreams”, een familiekroniek gesitueerd in West Virginia, de staat waar ze in 1952 geboren werd. Machine Dreams werd een overdonderend sukses en door de New York Times Book Review geselekteerd als een van de tien beste boeken van het jaar. In 1987 publiceerde ze opnieuw een verhalenbundel : “Fast Lanes”. En vorig jaar schreef ze haar tweede roman “Shelter”, die nu in het Nederlands vertaald werd als “Zomerkamp Shelter”.

Haar nieuwe roman speelt zich af in een meisjeskamp in de bossen van West Virginia, gevangen in de hallucinante hitte van 1963. Doorheen de dromen, nachtmerries en angsten van haar vier personages creëert ze in deze fabelachtige roman een soort van opeenvolging van apocalyptische taferelen. De 11-jarige Alma werd door haar moeder als schaamlapje meegesleurd naar haar geheime afspraakjes met de vader van Alma’s beste vriendin. Lenny, Alma’s zus van 15 heeft een incestueuze relatie met haar vader gehad. Buddy, het zoontje van de kookmoeder op het kamp, wordt door zijn dronken stiefvader, Carmody, seksueel misbruikt. En dan is er de in zijn jeugd mishandelde Parson, de volwassen man die denkt dat hij door God gestuurd is om het duivelse uit te roeien. Het geheel is een collage van stemmen, gedachten, maar vooral van angsten.

“Laat je overweldigen door de hitte van zomerkampen… Nu lig je daar te slapen en het vertrek voelt zwaar en warm, maar wel koeler dan de middaghitte buiten. De bedden zwijgen gewetensvol. Identiek en verschillend met hun olijfgroene dekens, allemaal strakgetrokken en ingestopt. In je hoofd zie je de lichamen daar liggen, allemaal in hun eigen toekomst.

Je bent bang omdat jij daar ligt met je toekomst. “

(uit de inleiding van “Zomerkamp Shelter”, p. 12)

Jayne Anne Philips : Ik schreef de inleiding van deze roman vele jaren voor ik echt aan dit boek begon. Alsof er in mij altijd die interesse was voor de groep van meisjes die uit hun vertrouwde wereld worden weggeplukt en in de verlatenheid van een zomerkamp terechtkomen. Ik wilde het gevoel van dreiging, van mysterie uitdiepen.

Het was verschrikkelijk frustrerend om dit boek te schrijven. Niet alleen omdat het technisch moeilijk in elkaar zit, maar ook omdat ik me tijdens het schrijven van het gevaar bewust werd. Zoals het ook gevaarlijk aanvoelt tijdens het lezen.

Ik schrijf omdat ik risico’s wil nemen. Ik wil vertrekken zonder garanties, zonder het besef waar ik naartoe ga. Ik wil me niet afsnijden van die passie die het angstaanjagende zo aantrekkelijk maakt. Dat soort aantrekkingskracht voelen we toch allemaal als we in iets passioneels terechtkomen.

Waarom situeerde u het boek in 1963 ?

Philips : Ik wilde dat het verhaal zich kon afspelen in een tijd waarin een kind als Buddy Carmody kon leven. De jongen leeft in de bossen van West Virginia in een soort geïsoleerde wereld, zonder televisie, zonder massakultuur die zijn persoon zou reduceren.

Het was ook belangrijk omdat ik het verhaal wilde laten plaatsvinden vóór belangrijke Amerikaanse nationale gebeurtenissen. Vóór de Vietnam oorlog, vóór de moord op Kennedy. In West Virginia was Kennedy een soort mytische held. Ik ben in die streek opgegroeid, ik herinner me hoe tijdens mijn kinderjaren, de jaren ’50 en ’60, zijn portret in de huizen van de mensen hing. Tot zeer diep op het platteland.

Wat is die speciale sfeer van West Virginia ?

Philips : Verschillend van de rest van Amerika. Een heleboel Amerikanen weten niet eens waar West Virginia ligt. Het was historisch een plek voor outsiders. Een zeer gesloten gemeenschap, met de voor- en nadelen vandien. Zeer konservatief en zeer religieus. Ekonomisch ging het er niet al te best. De meeste mensen leefden van de mijnbouw. Overleven is er altijd moeilijk geweest. Ik woon nu in Boston. Maar West Virginia ademt nog altijd die sfeer van vroeger uit.

Het verhaal speelt zich af in een zomerkamp, een tijdelijke verblijfplaats waar burgerkinderen in een overdonderende natuur en een bevreemdende verlatenheid terechtkomen. Wat is de funktie van dat zomerkamp in hun groeiproces ?

Philips : De kinderen verlaten hun familiestruktuur en komen in een soort mytisch oerlandschap dat belangrijker wordt dan het zomerkamp zelf. Ik beschouw dat oerlandschap als een verzamelpunt van oude krachten. Het bedreigt de kinderen niet, ze krijgen er integendeel meer kracht door. Dat wilde landschap van West Virginia is iets dat een grote gelijkenis vertoont met wat hen in de gecivilizeerde wereld in hun macht hield en dat daar verborgen moest blijven. Ik geloof dat familiestrukturen bestaan om ons te beschermen, maar in die beveiligende kokon snijden ze ons ook af van wat het meest machtige is in ons. De kinderen in het verhaal dragen een last met zich mee, een geheim dat ze denken te moeten bewaren om hun familiebestaan te beschermen. Ik wilde de kinderen in een situatie plaatsen waarin de aard van hun geheim begrijpelijker werd.

De natuur is in dit boek een personage geworden.

Philips : In dit boek heb ik voor de eerste keer die fysieke natuurbeschrijvingen gebruikt als een betekenislaag, een karakter. Ik wil in mijn taalgebruik op een erg sensitieve, assocatieve en onderbewuste manier met de lezer kommuniceren. In “MachineDreams” was tijd een karakter in het boek, dat was wat het boek organizeerde. In mijn nieuwe boek gebruik ik de fysieke wereld als de bodem waarop alles zich afspeelt. De volwassenen in het verhaal hebben in zekere zin hun kontakt met die natuur verloren. De kinderen voelen de kracht van het mytische in die natuur veel makkelijker aan. Eigenlijk bergen we allemaal in ons een deel van het goddelijke, maar kinderen voelen dat sneller aan.

U beschrijft hun persoonlijk groeiproces als een doortocht door het land van de schaduw, een duister Paradijs.

Philips : Ik geloof dat ieder mens in zijn dagelijks leven in zekere zin in verbinding staat met oude mytes. Dit boek is een soort hedendaags passiespel als je het in religieuze termen beschouwt, of een queeste in mytische termen. Ieder kind, ieder mens trekt door die vallei van de schaduw. Het is eigenlijk een ouderwets idee. Het beeld van de mijnen, de gangen onder de aarde. Ze gaan eerst de oude putten, de donkere schachten in en komen anders, maar opnieuw te voorschijn.

De titel van het boek verwijst ook naar het begrip schuilkelder, schuilplaats.

Philips : de enige shelter, schuilplaats die er is, is de schuilplaats die we in ons dragen. Het komt erop aan hoe we die kelder ombouwen tot een veilige plek. De personages in het boek beschermen ook elkaar. Dat kan nooit zonder kosten, of zonder elkaar te beschadigen. Maar ze komen wel uit hun put. Ik denk dat we nooit genezen van de beschadigingen die we oplopen, maar dat we wel leren aanvaarden wat er met ons gebeurt en dat dat de kracht is die we uit elk dieptepunt meenemen. Zo bouwen we een identiteit op. Identiteit is het gevoel te weten wat onze grenzen zijn en hoe we ze iedere keer weer kunnen verleggen.

Waarom laat u kinderen en pubers, de hoofdfiguren zijn in uw boek.

Philips : Omdat we allemaal kinderen zijn. Als we met iets nieuws gekonfronteerd worden, of met iets gevaarlijks en onbekends waardoor we geen bescherming kunnen putten uit bekende bronnen, krijgen we weer dat kinderlijke.

Dit boek wil vooral de beschrijving van zielsgeschiedenissen zijn. Je zou kunnen stellen dat uit iedere aangrijpende gebeurtenis in iemands zielsgeschiedenis een nieuwe ziel groeit.

“Doe me dat niet aan doe me dat niet aan. ” Maar hij had het niet tegen Buddy. Buddy moest met het ijs blijven bewegen, hij mocht niet ophouden. En dan klonk er een ingehouden gepiep en pa was klaar, en pa huilde. Hij liet Buddy los en dan kon Buddy weg,… ” (p. 84)

Ook incest en seksueel misbruik van kinderen is in uw boek een tema.

Philips : Ik wilde zeker sociale realiteiten duiden in het boek. Zowel Parson als Carmody, die beiden uit de gevangenis komen, delen ervaringen uit hun kindertijd. Ze waren beiden weeskinderen, werden maatschappelijk misbruikt. Het verschil tussen beiden is alleen dat ze er anders op reageerden toen ze volwassen werden. Incest en kindermishandeling zijn geen moderne tema’s. Die problemen zijn er altijd geweest.

Zijn de kinderen in dit verhaal slachtoffers van de volwassenen ?

Philips : Deze kinderen komen uit families die problemen hebben. Maar ik weet niet of er wel families bestaan die geen problemen hebben.

En wat betekenen de kinderen voor de volwassenen in dit boek. Zo beschrijft u de erg intieme band tussen de jongen Buddy en zijn moeder die als kokkin in het kamp werkt.

Philips : Die relatie tussen Mam en Buddy is een van de meest pure relaties. De relatie moeder-kind is enerzijds een belastend iets. Maar iedere moeder herkent ook dat speciale gevoel dat je vanaf het allereerste begin door je kind wordt herkend of geselekteerd als de moeder. Dat soort erkenning door een ander wezen dan jezelf, maakt dat je het gevoel krijgt van het overvloeien van de ene identiteit in de andere. Dat kan goed of slecht zijn. Het hangt ervan af wat mensen ermee doen. De relatie die Buddy, die door zijn stiefvader seksueel misbruikt wordt, met zijn moeder heeft, is zijn enige bescherming. Maar het is ook een relatie die de moeder beschermt. Ik denk dat wij in het leven altijd die relaties met andere mensen zoeken die we nodig hebben, die ons beschermen. Niet alleen om te overleven, maar ook om te begrijpen. Menselijke wezens willen niet alleen overleven, ze willen weten wat hun bestaan betekent.

De personages voeren strijd tegen het geheime, het duistere. Voor Parson bijvoorbeeld is Carmody, de man die hij uit de gevangenis is gevolgd, de incarnatie van de duivel. U noemt Parson “een gevaarlijke engel” ?

Philips : Parson wil de krachten die hem beheersen overmeesteren door zichzelf te verheffen tot Wraakengel, belast met een missie. Ik beschouw engelen niet als sinterklaasachtige figuren maar als wezens die een beschermende kracht uitstralen. We hebben allemaal dat goddelijke in ons, zoals we ook allemaal dat duistere in ons hebben. Maar Parson, een beschadigd mens, is fanatiek in zijn denkbeeldige missie. En dus gevaarlijk. Alle figuren in het boek, en wij allemaal, zijn in zekere zin gevaarlijke, beschadigde engelen. Ik geloof dat we altijd op een soort van missie zijn. Wij denken daar alleen in andere termen over na.

Uit uw vorige boeken bleek het al. U bent geobsedeerd door geïsoleerde figuren, mensen die grenzen in en rond zichzelf hebben opgebouwd.

Philips : De mens is volgens mij een fundamenteel geïsoleerd wezen. We leven allemaal in een afzonderlijk lichaam en in een afzonderlijke geest. Hoe we ook proberen die grenzen te doorbreken want dat doen we konstant , we vallen altijd terug op het feit dat we erg verschillend zijn van de anderen.

Alleen als zuigeling kennen we een zekere eenheid met een ander mens, in de moeder-kindrelatie. Als we ons voeden, ja, dan doorbreken we ook een zekere scheiding, of in seksualiteit. Maar dan nog bestaan die dingen alleen maar dankzij onze verscheidenheid.

“Afgezien van haar ouders en vriendinnetjes had ze nog nooit iemand gekust ; het was niet zoals ze had gedacht. Het deed meer aan eten denken, iets gezwollens en zoets opeten dat je wel kon proeven, maar niet doorslikken, dat je nooit echt kon krijgen. ” (p. 56)

Uw roman gaat eigenlijk ook over het seksueel ontluiken van de jonge meisjes. Is het zomerkamp ook een soort rite de passage ?

Philips : Ik zie kinderen als zeer seksuele wezens vanaf het begin. Ik geloof dat we ons leven lang ontgroenen. Als een moeder een kind krijgt, is dat een rite de passage. Dat is ook zo als we voor het eerst de dood van iemand ervaren, of een zekere ouderdom bereiken. De meisjes worden in dit zomerkamp vooral gewaar wat hun seksualiteit voor hen betekent.

Het boek leest als een puzzel, je hebt voortdurend het gevoel dat er een explosie volgt in plaats van een mooi plaatje.

Philips : Ik denk dat de lezer een soort van donkere nacht van de ziel moet binnengaan. Van de ziel van een kind. Een boek moet iemands diepste gevoelens blootleggen, ook die van de lezer.

Voor mij was dit boek een akelig ding door de dreiging die er konstant over het verhaal hangt. Maar in het leven is het een kwestie van door de dreiging heen te lopen. Nooit eromheen cirkelen, nooit ervan wegrennen. Recht erdoor. Ik heb in dit boek al mijn kwetsbaarheid gelegd. De kwestbaarheid die ik gevoeld heb toen mijn ouders stierven, de kwestbaarheid die ik voelde bij de geboorte van mijn kinderen. Sinds ik kinderen heb, is mijn gevoeligheid voor angst en risico toegenomen. Daarom vond ik het in dit boek zo belangrijk dat de kinderen hun angsten overleefden. De afwezigheid van hun ouders was ook de afwezigheid van mijn ouders. Ik zie een literair werk als een soort droom. Iets dat toegang verschaft tot ieder aspekt van de droom en ieder aspekt van de droom is een aspekt van de dromer, de schrijver en van de lezer. Als we een boek lezen, zouden we iedere keer opnieuw dooreengeschud, gehypnotizeerd en verlamd moeten zijn. Zonder te weten waarom.

“Zomerkamp Shelter” door Jayne Anne Philips. Vertaald door Gerda Baardman. Uitg. Meulenhoff, 1995, 357 blz., 900 fr.

Jayne Anne Philips : “Ik heb in dit boek al mijn kwetsbaarheid gelegd. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content