“Ici on parle français, ou on tape dessus !” De afschuw in de ogen van de moeder van mijn lief, die na een kannetje darjeeling in een theehuis in Brussel dat zinnetje kreeg toegesnauwd. Ze liep met een vriendin huiswaarts, toen een heethoofd het niet kon hebben dat twee dames zich in de hoofdstad in het Nederlands uitdrukten.

Aan dat verhaal moet ik denken als ik op de trein stap naar Luik. Ik doe dat vaker, op een trein springen en mij dan naar een stad of gehucht laten voeren, om onderweg naar de gesprekken te luisteren en de adem te ruiken van de mensen. Soms leidt de rit naar de andere kant van de taalgrens, die door het land loopt als een onzichtbare prikkeldraadversperring. Ik heb mij altijd welkom geweten in Wallonië, maar in deze gepolariseerde tijden voel ik mij er al eens onbehaaglijk als ik een boek lees in het Vlaamsch, zoals schuldbewuste Duitsers zich onbehaaglijk gevoeld moeten hebben in sommige buitenlanden kort na de oorlog.

Fascisten, dat zijn wij immers, of dat vinden er toch velen. Het is de perceptie die van Vlamingen leeft en ze is nogal besmettelijk. Zelfs mijn goede vriend G., die veertig jaar geleden in de Kortrijkstraat – tegenwoordig Europalaan – al op het flipperkastje kwam spelen dat ik cadeau had gekregen, gelooft nu dat het leeuwendeel van de Vlamingen een spuuglok cultiveert en de hakken tegen elkaar klapt. Hij woont in Charleroi, waar hij na zijn studie is blijven hangen.

Nationalisme is mij alvast vreemd, zoals ook zangfeesten, vinkenzettingen en het spelen op de Lotto. Ik voel mij Belg noch Vlaming – meer een soort marsman op Aarde, zoals de dichter schreef : een wezen dat is achtergelaten voor een lang weekend en de geplogenheden hier nooit helemaal zal begrijpen. Toch stoort het mij, omdat het karikaturaal is en oneerlijk, als de bevolkingsgroep waartoe ik toevallig behoor over één kam wordt geschoren met übercreeps uit de jaren dertig.

Zwartzakken zijn wij, zelfs de koning weet het. Ik moet dan denken aan mijn vader, die tijdens de oorlog zijn (en mijn) leven gewaagd heeft door voor joden papieren te vervalsen. Ik moet dan denken aan mijn grootvader, die zo’n hekel had aan flaminganten dat hij al kwaad werd als hij mij op het lezen van een Vlaams Filmpje betrapte.

Ik moet dan denken aan Léon Degrelle, die per slot van rekening toch ook niet afkomstig was van Koekelare.

Fascisten, wij dus. Het wordt met zoveel overtuigingskracht verkondigd dat je des avonds bij het slapengaan onder je bed zou kijken of daar geen gedrochtje zit te vaandelzwaaien. Maar fascisten kom ik zelden tegen. Wel veel mensen die verlangen naar een rechtvaardiger samenleving. Mensen die voor de toekomst van hun kinderen vrezen. Mensen die met de vrucht van hun arbeid geen huis meer kunnen kopen en de sociale zekerheid zien uitwonen. Mensen die ongemakkelijk worden van nieuwsberichten als ‘Banken krijgen soepelere liquiditeitsregels’ of ‘Vanackere wil belastingvoordeel op aandelen’.

Turkse mensen ook soms, die vinden dat er in België te veel vreemdelingen wonen. Mensen die naar verandering snakken, en die misschien ten onrechte van een politieke partij verwachten. Mensen die te lang doodgezwegen problemen herkennen in de woorden van mensen die als populisten worden omschreven. Alsof er boven het gewone volk een wolk zweeft van verfijnde geesten die alles zoveel beter weten.

Maar fascisten ? Als de crisis er nog dieper in hakt, ja, dan kun je vieze dingen krijgen met mooie namen als Gouden Dageraad. Dat heeft dan meer met armoede en wanhoop te maken dan met de volksaard. Maar voorlopig heb ik niet de indruk dat bij veel Vlamingen de kapstok al klaar hangt om een uniform van de Sturmabteilung bij te proppen in hun kleerkast. Wel een streepjespak van Hugo Boss, de designer die zoals bekend de stijlvolle outfits van de nazi’s leverde. Die is allang weer salonfähig en verkoopt als zoete broodjes in de solden.

Mijn trein sukkelt Luik-Guillemins binnen, de zon voert een doorzichtig schijnmaneuver uit om wat warmte in de harten van de reizigers te sprenkelen. Op het perron tikt iemand mij op de schouder. Een man van Noord-Afrikaanse origine, die eruitziet alsof hij er wel drie zoals ik tussen zijn boterham kan leggen. ?Je rugzak”, wijst hij, ?staat open.” Hij maant mij aan tot voorzichtigheid, zo’n gapend ding op je schouder werkt als een magneet op pickpockets. ?Gisteren nog twee meisjes van een jaar of zeven, zo professioneel en behendig. Allez, salut, nog een fijne dag verder.

In die rugzak zit niets wat mij niet gestolen kan worden, wil ik zeggen. Maar ik grijns en wens de man encore une bonne journée toe.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Ik kom vooral veel mensen tegen die voor de toekomst van hun kinderen vrezen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content