Vrouw en kind zijn vertrokken, gelukkig niet naar ‘overluchtse’ streken zoals de dichter P.C. Boutens schreef, maar toch naar een plek waar je een straalvliegtuig voor nodig hebt. Door omstandigheden buiten mijn wil blijf ik een week alleen achter, met wat mij tegenwoordig nog zelden overkomt : dat ik een oeverloos klotsend zeetje van tijd heb. Dat voelt alsof je een pak uit de kast hebt gehaald dat je ooit paste als gegoten, maar nu een paar maten te groot is. Als vogelverschrikker dwaal ik door woonvertrekken waarin mijn huisgenoten sporen hebben achtergelaten : kledingstukken, luiers die al dan niet gebruikt zijn en ook een roze fabeldier, dat met zijn houten kop ijverig ja knikt als je het aan zijn koordje voorttrekt. In niets kan zoveel treurnis schuilen als in speelgoed dat door geen kinderhand beroerd wordt.

Ik doe datgene dat door het gros van de mensheid wordt geschuwd, namelijk alleen met jezelf in één kamer te zijn, unplugged, zonder mij via de wifi aan te schurken tegen lot- of soortgenoten. Ik mijd het internet wat tegenwoordig, geneigd als ik ben er verslaafd aan te geraken. Je moet maar even gaan kijken op Facebook en voor je het weet ben je in een onvruchtbare discussie over kilometerheffing verwikkeld, terwijl er drie privéchats openstaan waarin je je afwisselend de helpdesk (mijn moeder met computerproblemen), madame soleil (een vriendin die zich afvraagt of haar minnaar bij zijn vrouw zal weggaan) en een ongeschoolde therapeut voelt (een vriend die kampt met de leegte, bij gebrek aan het telen van snijbonen). In momenten van luwte heb ik dan ook nog de onhebbelijke gewoonte om te gaan jagen naar het antwoord op de meest onbruikbare vragen, zoals hoe de spanwijdte van de Avro Lancaster zich verhoudt tot die van de Airbus A380. Elk zijn interesses, nietwaar, en tot de mijne behoort nu eenmaal al wat vliegt en in het bijzonder bommenwerpers uit de Tweede Wereldoorlog.

Te midden van dat alles snak ik naar vrede, en zelfs enigszins naar verveling – dat rare gevoel dat ik sinds pakweg mijn twaalfde niet meer beleefd heb. “Jij neemt nooit vakantie he ?”, zei een vriendin mij onlangs, met een vonk argwaan in haar ogen, alsof alles plotsklaps samenviel en ze begreep dat ik altijd al een seriemoordenaar geweest was. “Dat is zo”, lachte ik : “Als je je werk graag doet, heb je eigenlijk altijd een beetje vakantie.” Daar schuilt waarheid in natuurlijk, maar tegelijk is het wat de volksmond een dooddoener noemt. Soms verkrampen ook bij mij de spieren in mijn schouders. Soms snak ik naar de zilte zee, naar schelpdieren die op scheermessen lijken en naar een kippenren in de polders, waar je eieren uit het stro kunt roven die nog lauw zijn. Elk van ons heeft zijn idee van ontspanning, en dat is nu eenmaal het mijne. Zoals ook iets herlezen van Valère Depauw, en de 909 gags van Guust die ooit zijn getekend. Of de trein naar Lichtervelde nemen, niet omdat ik daar moet zijn maar gewoon om door het landschap te glijden. Mijn behoeftes zijn bescheiden en dat is een groot gebrek, in deze samenleving die wordt voortgejaagd door het verlangen dat je geld en Indiase kindertjes voor je werken terwijl je zelf ligt te slapen.

Maar dat zijn ernstige overwegingen, en dit zijn dagen van frivoliteit en van vrijheid. Straks ga ik die eens flink misbruiken door de zeven zilverstalen scheermessen die ik bezit uitvoerig te polijsten. Daarna ga ik mijn moeder opzoeken, om te spreken over dingen die tot dusver onbesproken zijn gebleven, want de tijd dringt en onze wereld wordt al nauwer. “Het verleden breidt zich uit en er is steeds minder toekomst over”, las ik onlangs ergens. “Onze mogelijkheden verminderen, en de spijt neemt toe.”

Dat waren harde maar wijze woorden.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Ze had een vonk argwaan in haar ogen, alsof alles plotsklaps samenviel en ze begreep dat ik altijd al een seriemoordenaar geweest was

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content