DE WEG NAAR SOLITAIRE

De San, of Bosjesmannen, jagen in de Kalahari nog op de traditionele manier. © PPI

Duinen en woestijnen, bloedheet maar wondermooi. En planten, dieren én mensen die in deze betoverende maar bikkelharde wereld weten te overleven. We reden door de zinderende leegten van Namibië de horizon tegemoet, en ontdekten de ziel van het land, en zijn eigenzinnige bewoners, op de meest afgelegen plekken.

De C26 die vanuit Windhoek naar het westen leidt, ligt er zoals de meeste onverharde wegen meer dan behoorlijk bij, en van enig verkeer hebben we al helemaal geen last. Voorbij de Spreetshoogtepas, met zijn adembenemend mooie afdaling naar het maanlandschap van het Namib-Naukluftpark, begint de woestijn, waar de wind koning is. Een wrede heerser die mensen en bomen heeft verjaagd en het zand meevoert dat nu genadeloos oprukt naar zee.

Na een dagje alleen rijden verheug ik me op Solitaire, een verplichte stop voor elke rechtgeaarde reiziger. Voor de naam, voor een stuk apple crumble, en voor het tankstation, waar het aanschuiven is. Niet dat er zoveel bakkies en SUV’s wachten, maar de bediening is er wat sloom. Vriendelijk maar sloom. De enige die hier wat vaart maakt, is Moose McGregor, die de hele dag in zijn bakkerij slag levert met allerhande lekkers en met een rooie kop achter de toog staat. Moose is blank, van Schots-Duitse komaf, en houdt van een babbel.

“Ik ben opgegroeid op een boerderij in Zambia, en dan aard je niet meer in het stadsleven. Op mijn achtste stond ik al bij mijn moeder in de keuken, en de passie is 45 jaar later nog even sterk. Ik kwam 23 jaar geleden aan op deze plek, die voor mij nagenoeg perfect is. Alleen houdt geen vrouw het hier langer dan zes maanden uit.”

Op het terras neem ik een mok rooibosthee bij de apple crumble, en zet dan met hoge verwachtingen koers naar Little Kulala Lodge, waar het einde van de wereld begint.

Little Kulala blijkt van een tijdloze schoonheid. In de schaduw van het terras kijk ik hoe de wind het zand voortjaagt, over keien en korte grassen, terwijl aan de waterplas enkele fragiel uitziende springbokken verschijnen en later enkele oryxen. Dat idyllische plaatje wordt wel verstoord door het verhaal van Queen, die over de aanhoudende droogte vertelt : het dierenbestand loopt terug, de rivierbeddingen staan droog, de zeldzame bomen zijn lang geleden gestorven, maar wel koppig rechtop, zoals het rebellen past.

De plek werd dertien jaar geleden gekocht door Wilderness, dat vijftien jaar eerder was opgezet om in Afrika te redden wat nog te redden viel. “We zijn in wezen conservators,” weet general manager Ivan, “en daarom proberen we zoveel mogelijk lokale mensen tewerk te stellen en het geheel ecologisch te besturen. Generatoren worden vervangen door zonnepanelen, ik weeg elke maand het afval om te zien hoeveel voedsel er weggegooid wordt, en onlangs zijn we gestart met het verbouwen van wortels, sla en groene peper. Die groeien hier gemakkelijk, en we verkiezen ze boven de variëteiten die je moet invoeren. Uiteindelijk willen we autonoom functioneren, en met onze acht pompen die zeventig tot tachtig meter diep water ophalen, moet dat mogelijk worden.”

De elf gastenverblijven bestaan uit hout (door Himbatimmerlui geplaatst) en glas, en zijn bekroond met een dak uit riet dat uit Rundu komt, in het verre noorden. Het metselwerk hebben de Karibib uit Centraal-Namibië voor hun rekening genomen. De bungalows zijn sober van aankleding, met een glazen wand waarachter de woestijn begint, een plonsbadje, een zitruimte buiten, en een slaapplaats onder de vrije hemel op het platte dak van de douche, waar ik me ’s nachts verbaas over de oneindigheid van het heelal.

KINDEREN IN DE WILDERNIS

De plek mag dan niet alledaags zijn, de mensen achter het project zijn dat evenmin. Wilderness steunt 58 projecten, waaronder dat van Children in the Wilderness, dat op gezette tijden hiv-wezen of andere achtergestelde jongeren een week in de lodges laat verblijven. “We leren ze hoe te overleven in hun wereld, hoe en waarom gezond te eten, en hoe aids te ontlopen. Ik herinner me zo’n week in Botswana waar ze met kleine vliegtuigjes werden ingevlogen, zonder uitzondering voor allen een luchtdoop. Toen we ze ’s anderendaags vroegen wat ze later wilden worden, antwoordden ze unaniem : piloot ! Een week later stelden we de vraag opnieuw, en toen was het antwoord ranger, sociaal werker of dokter. Het verblijf had hun kijk op hun leven veranderd, nu wilden ze anderen helpen, uplift their community.”

Meer dan elders besef ik hier dat ruimte luxe is : op 37.000 hectare staan slechts vier lodges, waarvan er voorlopig twee dicht zijn vanwege de crisis. In de vroege ochtend zetten we koers naar het westen, door de brede bedding van de Tsauchab, die miljoenen jaren geleden naar de oceaan stroomde, dan geblokkeerd werd door het zand en langzaam uitdroogde. Aan weerszijden liggen hoge duinen die we in ganzenpas beklimmen, waarna we afdalen naar Deadvlei, een magische plek waar de afgestorven en verdorde kameeldoornbomen als stille getuigen van florissanter tijden overeind staan. Als ik in Little Kulala terugkeer, laat ik Jennifer de vermoeidheid uit mijn spieren masseren, terwijl ze fier meedeelt dat ze een vrij meisje is, born free, want net na de onafhankelijkheid van 1990 geboren.

Twee dagen later bereik ik over een bumpyroad de havenstad Swakopmund, door de Duitsers in 1892 uit de grond gestampt nadat de Engelsen het iets zuidelijker gelegen Walvisbaai hadden geannexeerd. Twee jaar later begon de rederij Woermann met een regelmatige vrachtlijn op Hamburg, en de volgende twintig jaar werden er elegante huizen gebouwd die de tand des tijds op wonderlijke wijze hebben doorstaan. Alhoewel de Duitse aanwezigheid officieel al lang geschiedenis is, prijkt in Café Anton een Schwarzwälder Kirschtorte, in de boekhandel overtreft het Duitstalige aanbod al de rest, en de Starbucksimitatie draagt de naam Stadtmitte Café. Er heerst orde en netheid, en op zondag trouwt er een jong paartje in een vintage Borgward Isabella. In het maanlandschap ten oosten van het stadje ontdek ik enkele exemplaren van de Welwitschia, een zeldzame plant die tot duizend jaar oud kan worden en hier een wat eenzaam en slonzig uitziend bestaan leidt.

Voorbij Uis verandert het landschap dramatisch. Er duiken bergen op, de hitte neemt toe, en ondanks de wind ligt het dorre landschap er roerloos bij. Dieren krijgen we niet meer te zien, rotsen zijn door de hitte gebarsten, verpulverd : dit is Damaraland, en bij het gehucht De Vrede neem ik een ruwe keienweg die een vernietigende werking heeft op mens en machine, dertien kilometer lang. Tot de hutten van Damaraland Camp opduiken, en de fraaie houten lounge : een open ruimte waar de wind door waait en zwart personeel met een koel drankje en een verfrissende handdoek wacht.

LOKAAL GERUND

De spanning van het rijden maakt plaats voor opluchting en verwondering : dit is de meest authentieke plek in de omgeving, die nagenoeg uitsluitend door de lokale bevolking wordt gerund. Aan het roer staat de hyperkinetische Maggie, die evenveel energie tentoonspreidt als heel de rest van haar team. De eenvoudige boerendochter werkt sinds zestien jaar voor Wilderness, en haar warme, dynamische persoonlijkheid draagt het hele project, waar girl power de boventoon voert. De hutten zijn niet meer dan een houten structuur bespannen met canvas, en staan verspreid in een zee van keien, waar als enige plant van betekenis de lichtgroene Euphorbia damarana groeit. Alleen is die te laag voor schaduw en te giftig voor consumptie, maar niet voor de neushoorns, die dol zijn op de vruchten ervan.

Ik dacht er enkele dagen te rusten, maar nieuwsgierigheid drijft me naar de rotstekeningen, naar de kleine woestijnolifanten, en naar gehuchten zonder naam. Op het verzande kerkhof van Fonteine rusten de leden van de stam die onder het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime hierheen werden gedeporteerd, omdat hun leefplek plaats moest ruimen voor een militair schietterrein. De graven, sommige niet meer dan een hoopje stenen met een omgevallen kruis ernaast, liggen netjes gericht, behalve dat ene, waaronder de man rust die de nacht van aankomst stierf en onmiddellijk werd begraven, toen niemand enig idee had van waar het oosten lag. Een paar honderd meter verderop wonen Maggies oma en enkele andere dorpelingen in hutten van aangestampte aarde, mest en afgedankte ijzerplaten.

Een uur later bereik ik het Living Museum, een beschutte plek tussen de rotsen waar een handvol Damara’s met eeuwenoude technieken vuur maken, huiden van geiten behandelen, juwelen uit schelpen of been slijpen, medicinale drankjes bereiden, en ijzer smeden. De sfeer is ongedwongen, de chef wijst er me op dat het inkomgeld integraal naar de gemeenschap gaat, dat er juwelen te koop liggen maar zonder verplichting. “We zijn geen bedelaars.”

Achthonderd kilometer zuidwaarts zoek ik na een dag rijden een anders soort stilte op, die van de immense Kalahari. De Zebra Lodge oogt meer als een overjarig hotel, met ruime kamers, twee zwembaden en een beklemmende stilte. De voormalige cattlefarm werd twee keer herbouwd, de centrale ruimte met rieten stoeltjes ademt een bijna koloniale sfeer uit, compleet met bar en een fraaie collectie sterke drank. De man achter het project is de Belg Paul Van de Vijver, die dertien jaar geleden bezwoer dat als zijn negentienjarige, doodzieke zoon weer beter werd, hij diens wens zou vervullen om een lodge in Namibië te bouwen. Toen het wonder zich voltrokken had, reisden vader en zoon het land af en kochten een lodge die ze restaureerden.

Het leven ter plekke beviel hen zodanig dat ze nog enkele andere hotels verwierven, en ze onder de naam Leading Lodges op de markt brachten. Drie ervan bevinden zich in de Kalahariwoestijn.

Als de internetverbinding koppig blijft zwijgen, rij ik op een dag vanuit de Zebra Lodge 72 kilometer naar Mariental en terug om er mijn mails te lezen. Als de hitte wat minder wordt, ga ik met een ranger op zoek naar een leeuwenkoppel, naar schuwe zebra’s, elegante impala’s en sloom stappende giraffes. ’s Avonds dineren we bij het licht van een petroleumlamp, terwijl de vogels in scheervlucht van het zwembadwater drinken en een oryx en steenbokjes zich laven aan de waterplek.

OVERLEVERS

Ik ben hier vooral omdat ik de oudste bewoners van dit continent wil ontmoeten. De San werden door de kolonisten Bosjesmannen genoemd, omdat ze niet in het geciviliseerde plaatje pasten. Tijdens de apartheid werden ze verdreven naar een onvruchtbaar gebied aan de grens met Botswana, naar Bushmanland, waar geen mens geacht werd te overleven.

Als ik ’s morgens vroeg op stap ga met vier jonge San, begrijp ik al snel waarom het hun voorouders toch lukte. Hun terreinkennis, gekoppeld aan een uitgekiende observatietechniek van al wat hier leeft en groeit, stelde hen in staat met bijna niets te overleven. Zo gebruiken ze de gum van de Acacia mellifera om de koritrap, Afrika’s grootste vogel, in zelfgemaakte kuilen te vangen, verzamelen ze water uit de gaten die de specht in bomen achterlaat, en vangen dat op in de lege schalen van struisvogeleieren, die ze met gras afsluiten en onder de grond stoppen. Ze vertellen over het aardvarken, dat dol is op termieten, en dat zich vanaf een zacht plekje een weg graaft onder de harde heuvel. Nadat het de termieten heeft ingeslikt, sluit het zowel keel als aars af zodat ze niet kunnen ontsnappen. “Als we er eentje vangen, snijden we het open, en brengen de overlevende termieten terug naar hun behuizing, want veel termieten betekent veel aardsvarkens. De dode termieten roosteren we als lekkernij op het vuur, het vet gebruiken we als lotion op de huid.”

Ze spreken met lof over de grootoorvos, die schorpioenen zelfs onder grond hoort graven en ze uit hun schuilplaats licht. Als ze jagen, doen ze dat in een team, waarin een spoorzoeker, een terreinkenner en een boogschutter elkaars ervaring aanvullen. Ze dragen rokjes uit geitenhuid, zijn klein, tenger, lenig en taai, en gebruiken bij het vertellen in hun kliktaal nadrukkelijke gebaren om hun verhaal kracht bij te zetten. Maar ze zijn vooral nog maar met weinig over, en lijken wel de laatste dragers van een tragische cultuur die aan zijn finale etappe begonnen is.

DOOR PIERRE DARGE – FOTO’S PPI

De zeldzame bomen zijn lang geleden gestorven, maar wel koppig rechtop, zoals het rebellen past

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content