Kinderen hebben in deze periode altijd al ijverig verlanglijstjes aangelegd. Maar nu wijken poppenhuizen en garages voor video- of computerspelletjes, gsm’s, of zelfs hele pc’s en eigen televisies. De vlotheid waarmee zij daarmee omgaan, staat vaak rechtlijnig tegenover de aarzeling en de pedagogische vragen van hun ouders.

We waren, geloof ik, prille twintigers. Met mijn eerste autootje vol vrienden gestouwd reden we richting Antwerpen, om een filmpje mee te pikken. Hoewel ik mijn zuurverdiende benzine voor hen opreed, moest ik toch het onderspit delven wat de filmkeuze betrof. Voor ik het besefte, zat ik dus naar een actiefilm te kijken, waar in de eerste scène al het hele decor explodeerde, hoofden in het rond vlogen en bloed met liters over de brokstukken droop. Anderhalf uur later wrongen we ons uit onze angstkramp en kropen we nog nazwetend in mijn autootje. Toen gebeurde wat ik nooit zal vergeten. Aan het benzinestation keek ik vijfmaal de hele omgeving rond voor ik uitstapte en laconiek vroeg me te ‘dekken’. Onmiddellijk sprongen mijn vrienden met een denkbeeldig getrokken pistool uit de auto en staken ze hun neus eerst om alle hoeken eer ze hun lichaam lieten volgen. Hilarisch, natuurlijk, en vooral ideaal om de spanning uit onze spieren te krijgen. Pas later vroegen we ons af of ons nachtelijk fantasiespel eigenlijk wel zo onschuldig was. De gewelddadige film had een drang naar ontlading gecreëerd en onze fantasie geleid naar een gedrag dat we nooit eerder vertoonden.

Vandaag zie ik kinderen en jongeren niet vaak meer lopen met een denkbeeldig pistool. Zij hebben nu hun muisknop of joystick waarmee ze daadwerkelijk een trekker kunnen overhalen. Ze verpletteren digitaal, doden met een cursor, misleiden dat het een lust is, en doen niets liever dan winnen, winnen, winnen. Als ze dat willen, hebben ze dagelijks toegang tot alle geweld en porno van de wereld, surfen ze langs racistische praatjesmakers, mailen ze met wolven in schaapsvacht, chatten of sms’en ze tot in de ochtenduren. Ze zijn handiger met een toetsenbord dan hun ouders, ze kunnen beter om met een zoekrobot dan met de bus naar de bibliotheek.

“This is the enemy”

Op de website van The Kaiser Family, een Amerikaans onafhankelijk en filantropisch instituut dat zich toelegt op de tandem media en gezondheid, staat een bij momenten onthutsend onderzoeksverslag over het gebruik van elektronische en interactieve media door kinderen van nul tot zes jaar. Om maar enkele besluiten te noemen : een vierde van de kinderen jonger dan twee jaar heeft een eigen televisie op de kamer. Kinderen van gezinnen met een vaak aangeschakelde tv lezen minder graag dan andere. De grote meerderheid van de ouders gelooft in de educatieve waarde van tv en pc voor kinderen tussen nul en zes jaar.

Haaks daarop staat het onderzoek van mediaspecialist Craig Anderson van de universiteit van Missouri, Colombia. Hij stelt dat de emotioneel geladen beeldspraak die via actiespellen over de schermen rolt, door kinderen veel minder gedecodeerd of gerelativeerd wordt dan we wel denken. Het achteloze “kill him” of “this is the enemy” zou dus niet zo onschuldig zijn. Kinderen komen hierbij sneller tot antisociaal gedrag, agressiviteit, slechtere schoolresultaten en delinquentie.

In eigen land hoorden we in oktober nog berichten over het gebruik van sms door jongeren. Van de 13-jarigen wordt gemiddeld dertien procent tot driemaal per maand door een sms uit de slaap gewekt, en 2 procent zelfs elke nacht. Bij de 16-jarigen lopen die percentages op tot 56 en bijna 3. En alle jongeren die regelmatig gewekt worden, geven aan ook meer vermoeid te zijn.

Update van het digitale vertrouwen

Het is niet gemakkelijk om ouders te zijn van eigentijdse digikids. Moeten we bang zijn van deze evolutie ? Of blijven we te veel in onze twintigste eeuw steken en moeten we onszelf en ons digitaal vertrouwen dringend updaten ? We gingen alvast te rade bij de bron van de cijfers over sms-gebruik, het Centrum voor Publieksonderzoek van het departement Communicatiewetenschappen van de K.U. Leuven. Professor doctor Jan Van den Bulck onderzoekt er, onder andere in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, de sociomedische gevolgen van mediagebruik. Hij en zijn medewerkers doen dat via vragenlijsten die gedurende enkele jaren steeds opnieuw aan 2500 jongeren tussen 12 en 16 jaar worden voorgelegd. De vragen peilen naar de tijd die ze besteden aan tv, computer, internet, spelletjes en gsm, en naar hun slaap- en eetgedrag, vermoeidheid en pijnstillergebruik. Van den Bulck vat alvast enkele conclusies samen.

“Jongeren met een computer op de kamer gaan later slapen en staan niet per se later op. Over het algemeen slapen zij dus minder.”

“Het Centrum voor Publieksonderzoek gebruikt een test waarbij kinderen een ideaal huis moeten tekenen. Mijn collega Veerle Van Rompaey zag dat een kamer met een tv of een pc vaker centraal staat dan pakweg een zwembad of een paardenstal. Een pc wordt vaak gebruikt om een privé-ruimte te creëren, zelfs in een leefkamer in actie. Het tv-gebruik heeft vooral een sociaal karakter. Kinderen die veel en graag tv kijken op hun eigen kamer, komen toch naar de living als ze het plezier zoeken van het samen kijken en becommentariëren. Ook computerspellen worden samen beleefd, al is dat dan vooral door de vader en de kinderen. Dat digitale spellen voor vaders een extra reden zijn om zich met hun kinderen bezig te houden, is positief, maar ook zien we dat ze niet per se ook meer tijd gaan steken in de minder toffe taken. De vaat blijft dus voor de moeder.”

Het zijn zulke, vaak complexe, gezinssystemen die Jan Van den Bulck cruciaal vindt. Het gedrag van een kind aardt immers steeds in een familiale context. “Ouders die hun kinderen om zeven uur ’s avonds van de tv weghalen en naar boven sturen maar zelf zichtbaar vermoeid aan het ontbijt verschijnen na een veel te lange televisienacht, zenden een dubbelzinnig signaal uit. Het mediagebruik van de kinderen is vaak een afspiegeling van dat van de ouders. Een tweede conclusie wijst ons op de invloed van spanningen rond mediagebruik. Discussies over beperken of toelaten tussen bijvoorbeeld vader en zoon leiden ook vaak tot ruzie tussen man en vrouw, of familiale ruzies over wie, wanneer en hoe lang. Dat is volgens mij niet gelinkt aan media op zich, maar eerder een afspiegeling van hoe er binnen het gezin problemen worden opgelost met elkaar.”

Duiden, niet verbieden

Digitale media in huis zorgen dan misschien niet voor meer spanningen dan er op een dag van een specifiek gezin doorgaans al zijn, het is ook de bezorgdheid rond gezondheid en sociale ontwikkeling die ouders parten speelt. Hans Annoot en Werner Govaerts, twee begeleiders van de Rudolf Steiner-school in Antwerpen, vragen zich in hun boekje Hype Hype Hoer@ af of pc’s voor kinderen echt wel zo noodzakelijk zijn. Hun inventaris van resultaten van onderzoek over allerlei neveneffecten van pc-gebruik is lang. Pc’s zorgen voor overbelasting van de ogen, voor spier- en gewrichtsproblemen, en doen vragen rijzen over de gevolgen van elektromagnetische straling. De lijst gaat verder langs computerautisme, het risico van een minder kwalitatief lezen en begrijpen van teksten op het scherm en de negatieve invloed op de fantasie en het denken. Hun besluit klinkt radicaal : er is geen enkel empirisch onderbouwd argument om te stellen dat kinderen al vroeg met pc’s aan de slag moeten. De stelling dat kinderen die voor hun 14 jaar geen pc onder handen krijgen later minder kans maken op een goede job, weerleggen ze compleet. Het is voor deze heren overduidelijk dat de hype rond pc’s vooral door de computerindustrie in stand gehouden wordt. Zij pleiten, geheel volgens Steiner-principes, voor een brede, creatieve en sociale opvoeding, die voorzichtig omgaat met digitale media.

Wie Hype hype hoer@ leest, merkt wel dat er genoeg voetnoten naar genoeg wetenschappelijk onderzoek verwijzen, maar kan de kwaliteit van dit (meestal Amerikaans onderzoek) niet beoordelen. Toch blijft de roep om voorzichtigheid hangen. Moeten we ons er niet voortdurend van bewust zijn dat computers niet automatisch staan voor beter leren ?

Professor Jan Van den Bulck wijst ons op wat hij een redeneerfout noemt. “Als het om media gaat, zoekt men steeds naar de educatieve waarde. Als kinderen na een pc-uurtje iets weten wat ze voordien nog niet wisten, dan zitten we goed. Maar zijn de andere argumenten niet even belangrijk ? Pc’s geven ook ontspanning, zorgen voor een goed gespreksthema en het gevoel erbij te horen. Ze komen tegemoet aan de behoefte van kinderen aan spanning en actie. En het tegenargument dat een computer per se asociaal maakt, is een vorm van selectieve verontwaardiging : er is immers niets asocialers dan boeken lezen, een ‘gevaar’ waar men zelden over hoort klagen. Bovendien is sms’en, e-mailen en chatten een vorm van communicatie. Mensen met een taalkundige achtergrond waarschuwen er dan weer voor dat de taal van internet of mails beschamend slecht is. Oké, door te surfen leer je geen grammaticaal correct Engels, maar wel het communicatieve Engels.”

In onze ouderlijke bezorgdheid blijven er toch nog enkele alarmbellen rinkelen. Waren de moordenaars op de school in Columbine geen fervente videospelers ? En voelden we zelf niet aan den lijve dat gewelddadige beelden een mens doen verlangen naar ontlading ? Wat is de invloed van computerspellen op agressie ? Deze vragen lijken verrassend op de vragen die rezen bij de komst van de televisie, en daarover doen tot op vandaag de meest tegengestelde onderzoeksresultaten de ronde. Communicatiedeskundige Van den Bulck probeert ook deze bezorgdheid in een ander licht te zetten. “Eigenlijk weten we nog niet genoeg over de werking van spellen om hierover uitspraken te doen. Omdat je bij computerspelletjes zelf de handelingen uitvoert, wordt door sommigen beweerd dat een speler er continu aan herinnerd wordt dat het allemaal maar een spel is. Zo heb je in de meeste moordspellen verschillende levens. Wie dood is, is in een volgend spel opnieuw levend. Dat is onrealistischer dan een film. Is het niet zo dat je bij de suspens van een film meer gevoelsmatig betrokken raakt en meer van de wereld bent ? In onderzoek bij doorsnee mediagebruikers zien we trouwens telkens maar een zeer klein verband tussen mediagebruik en attitudes. In extreme gevallen, zoals de moordende jongeren in Columbine, is blootstelling aan extreme media-inhouden een symptoom van onderliggende problemen, niet de oorzaak ervan.”

Ook de gemakkelijk bereikbare porno baart ouders zorgen. Het was ook niet voor niets dat Microsoft in oktober van dit jaar besloot de gratis chatrooms te sluiten : de klachten over onder andere pedofielen die via dit kanaal contact zochten met minderjarigen groeiden hen boven het hoofd. Dat Microsoft nu enkel nog te betalen chatrooms heeft , neemt natuurlijk de pornografische bedreiging niet weg. Probeer maar. Als je seks of xxx op een zoekrobot intikt, kan je dagen bezig zijn met aanklikken en spioneren. Meer nog, je scherm staat nadien vol ongevraagde aanbiedingen van blote mannen- en vrouwenlijven die pas willen wijken als ze eerst eens duchtig hebben mogen pompen. Natuurlijk wacht ook het gewone leven niet om ervaringen bij een kind te genereren tot het er helemaal klaar voor is, maar wil dat zeggen dat we het licht dan maar op groen moeten zetten ? Volgens Jan Van den Bulck is verbieden zinloos. Een verbod is immers meer dan aantrekkelijk, en wat je thuis verbiedt kan een kind elders toch weer vinden. “Ik wil niet beamen dat wat een kind niet begrijpt, zoals bijvoorbeeld een pornoscène, ook geen schade toebrengt. Niet alleen bij sites op internet maar bij al wat een kind ziet en meemaakt moeten we ons afvragen wat het daarvan maakt en hoe het aankomt. En dat kan je enkel te weten komen door te coachen en over je eigen normen te praten. Eigenlijk wil ik vooral dedramatiseren. Een kind dat wakker ligt van een beeld op internet is de dag nadien moe, maar kan tegelijk iets bijleren over het leven en de mensen. Alles staat of valt met de manier waarop volwassenen dit begeleiden.” n

Gretel Van den Broek l Foto Michel Vaerewijck l Illustratie Jozefien Daelemans

Kinderen zijn handiger met een zoekrobot op internet dan met de bus naar de bibliotheek.

“Het tegenargument dat een

computer per se asociaal maakt, is een vorm van selectieve

verontwaardiging : er is immers niets asocialers dan boeken lezen, een ‘gevaar’ waar men zelden over hoort klagen.”

“Mensen met een taalkundige achtergrond waarschuwen ervoor dat de taal van internet of van mails beschamend slecht is. Oké, door te surfen leer je geen grammaticaal correct Engels, maar wel het communicatieve Engels.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content