Véronique Leroy woont en werkt al twintig jaar in Parijs. Maar ze blijft de underdog van de Belgische modescene. “Ik heb moeten aandringen, mijn stijl lang genoeg moeten herhalen. Tot er een publiek kwam.”

Twintig jaar geleden wilde ze eigenlijk aan de Antwerpse Modeacademie studeren, maar ze faalde voor het toelatingsexamen. Dan maar meteen proberen in Parijs, en weg was de jonge, Luikse Leroy. Intussen heeft ze een dochter van vijf en woont ze in de lichtstad op een appartement vlak bij de Bastille. De ontwerpster mag dit jaar haar twintigjarige carrière vieren. Al beseft ze dat zelf niet. “Echt ? Ik weet niet hoelang ik al bezig ben”, zegt ze tijdens een lunch, aan de overkant van haar boetiek in het eerste arrondissement. “Ik heb geen notie van tijd.”

“Als ik een anekdote vertel, kan ik het verhaal nooit in de tijd plaatsen. Ik weet niet in welk jaar ik mijn vriend heb leren kennen. Ik was misschien 22, of 25. Van collecties herinner ik me titels, woorden, inspiratie. Maar geen jaartallen of seizoenen.”

Het hoofd moet namelijk helemaal leeg zijn, voor Leroy aan een nieuwe collectie begint. “Eén maand na een defilé, ben ik compleet vergeten waar het over ging. Als mijn verkoopsters dan over een silhouet praten, moet ik een enorme mentale inspanning doen om me te herinneren waarover ze het hebben.”

NIET COMMERCIEEL

Véronique Leroy tekent ieder seizoen drie collecties. Naast haar eigen label, ontwerpt ze voor het Franse huis Léonard (die zwierige printjurken), en voor het vorig jaar opgerichte luxueuze reislabel Mus (spreek uit muse), een initiatief van de Belgische Myriam Ullens de Schooten.

“Bij Léonard ben ik in dienst als styliste. Zij reiken me stoffen aan, en prints uit het archief, en daar moet ik het mee doen. Het voelt een beetje als oplossingen zoeken voor een probleem. Binnen beperkte grenzen maak ik een collectie.”

Anders werken is het bij Mus, het luxelabel dat in 2010 werd gelanceerd, en tijdens de modeweek in Parijs steeds gepresenteerd wordt als opwarmer voor het eigen defilé van Leroy. “Het was een magische ontmoeting met Myriam Ullens. Haar persattaché heeft ons aan elkaar voorgesteld. Ze is ook Belgisch, dat schept een band. We beslisten meteen om samen te werken. Ik teken een deel van de collectie. Ik weet wat zij wil en voor ogen heeft. Het is echt een collectie die bij haar levensstijl past.”

Myriam Ullens is de vrouw van baron Guy Ullens, ex-topman van de Tiense suikerraffinaderij. Samen hebben ze in Peking het privémuseum Ullens Center for Contemporary Art (UCCA) opgericht. Maar Myriam Ullens is ook een filantroop. Nadat ze borstkanker overwon, bouwde ze Stichting Mimi op, een privé-initiatief dat steun biedt aan kankerpatiënten, en in Nepal richtte ze al twee weeshuizen op. “Myriam is een jetsetter, ze moet wel driehonderd keer per jaar haar koffers maken voor een trip of liefdadigheidproject. Omdat ze ook een grote modefan is, besliste ze een eigen knitwear-label te lanceren, waarin het comfortabel en luxueus reizen is. Mus is een acroniem van haar naam. Ik help om haar visie te vertalen naar een evenwichtige collectie.”

Twintig jaar bezig en vandaag actief voor drie labels. Struikelt u soms nog over details ?

Véronique Leroy : Op vlak van stoffen en techniek heb ik een zekere rust gevonden, en genoeg vaardigheid opgedaan. Maar als het gaat over esthetiek, proporties, dan heb ik nog altijd het gevoel dat ik mijn eerste collectie ontwerp. Ga ik het resultaat wel mooi vinden ? Er zijn collecties geweest waar ik trots op ben, maar sommige ook die ik verafschuw. Veel ervaring maakt het ook niet gemakkelijker. Moeilijker zelfs. Hoe meer ik weet, hoe meer ik zie en wil verbeteren. Ik denk dat ik vroeger sneller tevreden was. Alles was nieuw. Vandaag zijn er ook nog nieuwe uitdagingen, maar subtieler.

Verbeter me als ik fout ben, maar de recensies van uw defilés op de populaire Voguewebsite style.com, zijn niet altijd mild.

Ik probeer die niet te lezen. Vergeleken met andere ontwerpers, lijken mijn recensies vaak nogal bijeengeflanst. Nogal licht, gemakkelijk. Alsof ze geschreven zijn door journalisten die niet veel van mode kennen. Die mijn werk niet gevolgd hebben. Die geen cultuur kennen. Mode is altijd een referentie, of een reactie op iets dat ervoor kwam.

Mijn werk is altijd begrepen door een kleine groep professionals in de mode. Ik heb de indruk dat vandaag meer mensen beginnen te zien wat ik doe. Eindelijk. In het begin hield enkel de gespecialiseerde pers van wat ik maakte. Het was nieuw. En nog niet gedefinieerd. Maar nu heb ik een trouw publiek dat mijn stijl apprecieert, ervan houdt. Zonder dat ik veranderd ben. Ik heb gewoon aangedrongen, lang genoeg herhaald. Maar mijn mode en visie zijn niet anders. Ik heb geen terreinen opgezocht waar ik niet thuis hoorde. Om het grote publiek te plezieren, of omdat het in de lucht hing.

Ik zou het niet anders kunnen. Ik ben niet echt commercieel ingesteld. Ik merk aan de omzetcijfers dat het eindelijk intenser wordt. Het gaat al enkele seizoenen beter. Het zijn geen makkelijke kleren die ik maak, je moet erop ingesteld zijn.

LOW PROFILE

Heeft Parijs uw leven veranderd ?

Ik voel me geen Parisienne. Ik ben misschien wel de meest Franse van de Belgische ontwerpers. Toen ik in Parijs arriveerde, was ik heel jong. Ik had die typisch Belgische naïviteit over mij. Belgen hebben zo’n frisheid, zo’n goedaardigheid. Die ben ik hier wat verloren. We leven beschermd in België, in een kleine cocon. Het leven is er zacht. Hier helemaal niet. Ik voel dat die naïviteit groter was gebleven als ik uit België niet vertrokken was.

Kruipt de stad in uw collecties ?

Ik heb aan een Franse modeschool gestudeerd. Er zit wel een Franse allure in mijn werk. Toen de Zes van Antwerpen bekend werden in de jaren tachtig, hoorde ik helemaal niet bij hen thuis. De Belgische identiteit werd toen door Ann Demeulemeester en Martin Margiela bepaald. Hun kenmerk was donker en zwart. Daar had ik niets mee te maken. Mijn modellen waren geschminkt, sexy, liepen op hoge hakken. Ik was kleurrijker. Ik speel meer met clichés, de sexy secretaresse.

Ik was eerst hier bekend, voor ze mij in België kenden. Als vijfjarige wilde ik al weg uit Luik, om mode te studeren. Hadden ze mij toegelaten aan de academie in Antwerpen, dan was ik nooit naar Parijs verhuisd. Ik weet niet wat dat zou veranderd hebben. Ik ben er niet verbitterd door. Parijs heeft me harder gemaakt. Elk jaar nodigt Walter Van Beirendonck me uit om in de jury te zetelen van de Modeacademie. Ik wil altijd gaan, ik heb veel respect voor Walter, maar met drie collecties is juni altijd zo hectisch. Ik wil me daarvoor excuseren. Sorry Walter !

U bent begonnen bij de Tunesische Azzedine Alaïa, een naam die ook genoemd wordt om het roer bij Dior over te nemen van Galliano. Wat hebt u van hem geleerd ?

Alaïa was een mentor, al heb ik dat pas later beseft. Ik heb een heel goeie band met hem, en grote bewondering voor zijn manier van werken. Voor zijn menselijkheid. Hij houdt echt van anderen, van de mens met grote M. Ik had respect voor hem, maar was minder geïnteresseerd in zijn mode. Ik keek meer naar Japanse ontwerpers, en was geïnspireerd door kunstenaars als Jeff Koons, filmmakers, of de Amerikaanse schilder John Currin en hoe hij naar vrouwen kijkt. Later heb ik pas beseft dat Alaïa’s goesting om de dingen altijd beter te doen, ook in mijn vel was gekropen. Ik kan onmogelijk een ontwerp van drie seizoenen identiek overnemen en gewoon in een andere stof uitbrengen. Ik zal het patroon altijd vernieuwen, bewerken. En nooit tevreden zijn van het resultaat.

Alaïa is inderdaad gecontacteerd door Dior. Maar hij wil de opvolger niet zijn van die hele historie. Hij is een opmerkelijk man. Zijn aura en aanpak passen veel beter bij het tijdperk dat de mode nu lijkt in te reden. Dat van de low profile-ontwerper. Dat is ook interessant voor de Belgen. Die rol gaat ons beter af.

Wat wilt u nog bereiken ?

Ik droom altijd van hetzelfde. Meer verkopen (lacht). Ik geloof altijd dat het beste nog moet komen. Dat de toekomst nog mooier zal zijn.

DOOR ELKE LAHOUSSE – PORTRET DIEGO FRANSSENS – FOTO’S CATWALKPICTURES

“Ik heb de indruk dat vandaag meer mensen beginnen te zien wat ik doe. Eindelijk.”

“Belgen hebben zo’n frisheid, zo’n goedaardigheid. Die ben ik in Parijs wat verloren.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content