Piet Swimberghe

Twintig jaar geleden tikte je een vaas van de Franse glaskunstenaar

René Lalique op de kop voor een prikje. Nu tel je er een fortuin voor neer.

De Lalique-tentoonstelling in de Brusselse Botanique maakt duidelijk waarom.

PIET SWIMBERGHE

Begin jaren zeventig verhuisden de art-nouveauvaasjes van Gallé van de marché aux puces naar het Louvre des Antiquaires. Dat was in Parijs. Bij ons liet de spectaculaire opwaardering van de art nouveau iets langer op zich wachten. Maar tegen het midden van de jaren zeventig zocht iedereen glas van Gallé of Daum, dé fabrieken die de Franse glaskunst wereldfaam bezorgden. Daardoor visten koopjesjagers achter het net : dit glas was in amper vijf jaar tijd peperduur geworden. De echte speurneuzen gingen dus iets anders zoeken. Hun oog viel op de erfgenamen van Gallé, de glaskunstenaars van de jaren twintig en dertig. In die periode ontpopte René Lalique (1860-1945) zich tot dé grootmeester bij uitstek. Deze merkwaardige kunstenaar zette, als een van de weinigen, de stap van art nouveau naar art deco. Niet vanzelfsprekend, want het verschil tussen de overdadig versierde kunst van de belle époque en de strakke en sobere stijl van de dolle jaren twintig is groot.

René Lalique begon als goudsmid. In de jaren ’80 van de vorige eeuw werkte hij free-lance voor Cartier en Boucheron. Toen Europa in 1890 in de ban raakte van de Jugendstil draaide zijn bedrijfje op volle toeren. Hij leverde juwelen aan beroemdheden als de Armeense oliemagnaat Calouste Gulbenkian, kunsthandelaar Samuel Bing en Sarah Bernhardt. Zijn grote doorbraak kwam in 1900, op de wereldtentoonstelling van Parijs. Daar oogstte hij enorm veel sukses met zijn ragfijne sieraden in de vorm van gestileerde bloemen en insekten.

Toch is Lalique bekender als glaskunstenaar dan als juweelontwerper. In 1905 werd hij door parfumeur François Coty in het glasavontuur geloodst. Voor hem ontwierp hij een reeks parfumflakons die zoveel bijval kenden dat ook andere fabrikanten als d’Orsay en Roger & Gallet een beroep op hem deden. Tegen 1910 had hij een hele glaskollektie ontworpen met schalen, vazen, lampen, kandelaars en presse-papiers. Vanaf 1914 wijdde hij zich uitsluitend aan de kreatie van glaswerk. Lalique begon net na de dood van Emile Gallé in 1904 met glas te werken. Met diens overlijden werd een hoofdstuk afgesloten van de Franse glaskunst. Gallé was een art-nouveaukunstenaar pur sang. Zijn bonte vazen versierd met kopieuze bloemen waren bestemd voor opulente pluche decors. Met Lalique brak een nieuw tijdperk aan. Hij liet alle franjes weg en bedacht een uitgepuurde stijl. Lalique bracht eenvoudig, doorzichtig glaswerk op de markt. Mat doorschijnend glas, net ijs, werd zijn waarmerk. Daarvoor gebruikte hij wel een door Gallé ontwikkeld procédé. De satijnglans werd bekomen door het voorwerp in een bad met zuren onder te dompelen. Zijn monochroom glaswerk was vrij gedurfd. Tegen 1920 werden alle zwierige motieven sterk geabstraheerd. Ondertussen veranderde de smaak en onderging het interieur een gedaanteverwisseling. De interieurs van de Parijse jet set werden sober van lijn, maar rijk afgewerkt. Het prachtige art-decomeubilair van Emile-Jacques Ruhlmann en Louis Süe werd met kostbare houtsoorten belijmd. Lalique werkte niet voor avant-garde-ontwerpers als Le Corbusier. Zijn vazen waren bestemd voor het casinopubliek dat in blitse automobielen rondreed. Tussen 1925 en 1931 heeft hij trouwens sluitdoppen voor autoradiators gemaakt. Nu zijn deze kleinodiën uiterst kostbaar en gezocht.

Lalique was meer dan een sierkunstenaar. In 1929 zorgde hij voor de inrichting van de treinwagons van Pullman en in 1936 hielp hij mee aan de stoffering van de pakketboot Normandie. Vanzelfsprekend was hij in 1925 prezent op de beroemde Exposition des Arts Décoratifs in Parijs, waarvan later het begrip art deco werd afgeleid. Daar was de belangstelling groot voor zijn glazen bas-reliëfs waarmee hij hele wanden versierde. Deze glazen wanden bleven ook bij onze dekorateurs tot diep in de jaren vijftig populair. René Lalique kende immers heel wat navolgers in de glasnijverheid. Zijn monochroom glaswerk werd onder meer gekopieerd door Val-Saint-Lambert, Verlys, Sabino en Hunebelle.

De tentoonstelling in de Brusselse Botanique, Lalique, een eeuw Franse glaskunst, toont ook het werk van zijn opvolgers. Na de dood van René in 1945, werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Marc (1900-1970). In de jaren vijftig pakte hij uit met contemporain glaswerk van behoorlijke kwaliteit. Maar ook onder de huidige leiding van kleindochter Marie-Claude Lalique wordt de kreativiteit van het interbellum niet geëvenaard.

Na de Tweede Wereldoorlog was de Franse glasindustrie niet langer toonaangevend. Alle kreativiteit kwam uit Noord-Europa. Veel Franse bedrijven gingen teloor. Slechts enkele huizen, zoals Lalique en Daum, hielden stand, maar ze zijn slechts een zwakke afspiegeling van hun verleden. Thans brengt Lalique ook remakes op de markt van vooroorlogse modellen, ontworpen door René.

De tentoonstelling in de Botanique brengt een ruim overzicht van het oeuvre van de drie generaties Lalique.

De tentoonstelling “Lalique, een eeuw Franse glaskunst” in het kultureel centrum La Botanique (Koningstraat 236 in Brussel) loopt van 16 juni tot 1 oktober en is dagelijks toegankelijk van 11 tot 18 u. ’s Vrijdag tot 21 u. Gesloten op maandag.

Links : ijsglas, wit van kleur en met zuren bewerkt, was het waarmerk van Lalique. Deze plaquettedateert uit 1935. Rechts : de beroemde slangenvaas uit 1924. Onder : René Lalique ontwierp voor het rijke casinopubliek ; hoewel sober van materiaal stralen zijn kreaties, zoals deze “vuurvogel”,rijkdom uit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content