DE DWAZE MOEDERS, 40 JAAR LATER

De 'Madres de Plaza de Mayo' tijdens hun wekelijkse demonstratie, in de plensregen ergens in 1982. Jorge Videla is niet meer aan de macht, maar de militaire dictatuur zou wel nog een jaar duren. © BELGA IMAGES

Met veertien waren de eerste Moeders van de Plaza de Mayo, die veertig jaar geleden een stille mars hielden om van de Argentijnse junta het antwoord te krijgen op die ene vraag: waar is mijn kind? De groep ‘Dwaze Moeders’ groeide elke week aan, net als het aantal arrestaties. Het regime van generaal Videla liet dertigduizend vermoede opposanten verdwijnen.

Op 30 april 1977 verzamelden veertien vrouwen op de Plaza de Mayo, het Meiplein in het centrum van Buenos Aires, Argentinië. Ze kwamen er bijeen om de militaire junta te vragen wat er geworden was van hun kinderen, die verdwenen waren sinds de staatsgreep van een jaar tevoren. Ze hielden een stille protestmars rond de obelisk in het midden van het plein. Dat was het begin van de beroemde mars van de Moeders van de Plaza de Mayo, ook wel de Dwaze Moeders genoemd. Nu, veertig jaar later, vertellen ze over de herinneringen aan die allereerste keer.

“Er was niets, behalve wij en de duiven”, zegt Haydeé Gastelú, een moeder die er die eerste keer bij was en een van de weinigen die nog leven. Haydeé is de moeder van Horacio, een jongeman die in augustus 1977 werd opgepakt door een gewapende bende toen hij bij zijn vriendin was in een voorstad van Buenos Aires. Hij studeerde biologie, deed toen juist zijn legerdienst en volgens zijn moeder werd hij in het oog gehouden omdat men vermoedde dat hij tot een linkse politieke organisatie behoorde. Voor militairen was dat een misdaad in een tijd dat er strijd werd geleverd tegen de ‘subversieve’ communisten.

Het begon allemaal met Azucena Villaflor, een van de Moeders van de Plaza de Mayo. Samen met andere moeders wachtte ze urenlang in de hal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en in de kerk Stella Maris in de hoop antwoord te krijgen van de autoriteiten. Ze raakte zo gefrustreerd dat ze het initiatief nam voor de bijeenkomst van zaterdag 30 april 1977 op de Plaza de Mayo. Zij werd datzelfde jaar, in december, aangehouden en vermoord.

“We gingen naar de kerk om te praten met legerkapelaan monseñor Emilio Grasselli”, vertelt Hebe de Bonafini, moeder van twee verdwenen kinderen. Zij sloot zich enkele weken later aan bij de mars van de moeders, en is vandaag voorzitster van de vereniging. “Hij had een lijst van alle verdwenen personen, hij wist alles. Hij wist wie er dood was, hij wist wie in welk concentratiekamp zat. Maar hij zei niets, hij was erger dan de soldaten!” roept Hebe de Bonafini van achter haar bureau. Ze is een vrouw die nooit een blad voor de mond neemt.

In diezelfde kerk Stella Maris besloot Azucena Villaflor een brief te schrijven naar dictator Jorge Rafael Videla, de man achter de staatsgreep van 1976. Volgens Haydeé Gastelú riep ze uit: “In plaats van hier onze tijd te verspillen, moeten we samen naar de Plaza de Mayo, en eisen dat ze ons vertellen waar onze kinderen zijn!”

De zaterdag daarop verzamelde een groep van veertien moeders zich op het plein. Ze hadden beslist om zonder mannen te komen. Ze meenden dat ze als vrouwen en moeders minder gevaar zouden lopen dan de mannen. Er heerste een staat van beleg en samenscholingen van meer dan drie personen waren verboden.

“Toen ik die zaterdag 30 april aankwam, was het plein verlaten. Het enige wat je hoorde, was het ijzingwekkende geblaf van de honden van de militairen die het Meiplein bewaakten. Ik had besloten geen handtas mee te nemen, want ik was bang dat de soldaten en politieagenten zouden denken dat ik er een wapen in verborgen had. De sfeer was buitengewoon gespannen en je voelde dat er elk moment iets kon gebeuren. Kort daarna zag ik vier vrouwen het plein opkomen. Ik volgde hen en vroeg of ze voor hetzelfde kwamen als ik. Het was mijn eerste ontmoeting met María Adela Gard de Antokoletz en haar drie zussen op de Plaza de Mayo”, vertelt Haydeé Gastelú, duidelijk aangedaan.

DE WITTE SJAALS

In haar elegante woonkamer in de chique wijk Recoleta gaat Marta Ocampo Vásquez op de bank zitten. Ze is stichtend lid van ‘Linea Fundadora‘, een andere vereniging van moeders die 1986 werd opgericht wegens ideologische verschillen met de oorspronkelijke Moeders van de Plaza de Mayo. Ze doet haar witte sjaal om en knoopt die onder haar kin, terwijl ze recht voor zich uitkijkt, naar een punt net boven een portret van haar verdwenen dochter María Marta. “Ik liep mijn eerste mars in mei 1977, want in het begin zag ik het belang er niet van in. Ik was helemaal niet bang om mee te lopen, maar mijn man was in paniek. Hij was bang dat me iets zou overkomen. De groep begon toen juist te groeien, we waren ongeveer met twintig, en ik herinner me dat politieagenten in burger ons omsingelden, omdat ze ons niet tot het plein wilden toelaten. Een van hen hield een moeder vast aan haar arm en ik greep zijn jasje. Zijn pistool viel op de grond, hij raapte het op en vluchtte weg.”

“In het begin hadden we nog geen witte sjaal met de namen van onze verdwenen kinderen. Die gebruikten we voor het eerst in oktober 1978, tijdens een religieuze optocht in Luján (een voorstad van Buenos Aires) zodat wij, moeders, elkaar zouden herkennen.” Marta Vásquez zwijgt even. Ze is negentig en kortademig, en heeft steeds meer moeite om te praten. “Ik weet nog hoe ik, toen ik voor de allereerste keer deelnam aan de mars, verwachtte dat ik mijn dochter en mijn schoonzoon terug zou zien, dat dachten trouwens alle moeders. Mijn dochter en haar man werden op 14 mei 1976 meegenomen uit hun huis.” Die nacht hielden de soldaten een grootscheepse operatie waarbij zeven personen ontvoerd werden. Ze hadden allemaal één punt gemeen : ze hielpen gezinnen in de sloppenwijk Flores in Buenos Aires. Meer was er niet nodig om door het leger opgepakt te worden. Marta Vásquez: “Toen jaren later de democratie geïnstalleerd werd, kwamen journalisten uit het buitenland me interviewen. Ze waren heel verbaasd toen ik zei dat mijn dochter terug zou komen. Ik vond hun reactie enorm kwetsend.”

Op driehonderd kilometer van Buenos Aires, bij de Paranárivier, vertelt Elsa ‘Chiche’ Massa over de eerste keer dat ze deelnam aan een bijeenkomst van de Moeders van de Plaza de Mayo in haar stad Rosario. “Eerst wilde ik niet gaan, ik was doodsbang. Toen een eskader van de Triple A (Alianza Anticomunista Argentina) mijn zoon Ricardo kwam halen, gooiden de leden een bom en verwoestten ons huis. Mijn man en ik vreesden voor de veiligheid van onze zwangere dochter. Maar een paar jaar later, de precieze datum herinner ik me niet meer, ben ik naar een bijeenkomst van de Moeders van de Plaza de Mayo gegaan. Eerder hadden militanten me gevraagd om een foto van mijn verdwenen zoon, die ze op een bord wilden zetten. Die eerste bijeenkomst zal ik nooit vergeten. Toen ik aankwam, zag ik een groepje mensen en daarboven de foto van mijn Ricardo. Hij glimlachte en kwam naar me toe. Ik dacht echt dat mijn zoon nog leefde en dat hij me kwam opzoeken. Ik barstte in tranen uit”, vertelt de 92-jarige Elsa Massa door de telefoon. Haar zoon Ricardo werd op 26 augustus 1977 opgepakt. Hij was net dertig geworden. Ricardo was een jonge dokter en fervente peronist (de populistische politieke beweging die werd opgezet rond oud-president Juan Perón). Ricardo had nogal wat invloed in zijn omgeving en hij was ambitieus. Om haar verdriet te verlichten, fluisterde haar man haar in dat haar zoon zich in het buitenland verborgen hield. “Al veertig jaar leef ik met de pijn om het verlies”, zegt Elsa Massa en hangt op.

GROOTMOEDERS VAN HET MEIPLEIN

Estela de Carlotto is een Moeder, maar ook een Grootmoeder van de Plaza de Mayo : ze is lid van een vereniging die de baby’s probeert terug te vinden die de soldaten en hun handlangers gestolen hebben. De vereniging van de Grootmoeders van de Plaza de Mayo, waarvan zij de voorzitter werd in 1989, heeft intussen 121 kleinkinderen teruggevonden, onder wie haar eigen kleinzoon Guido, die nu 39 is. Haar dochter Laura was twee maanden zwanger toen ze op 26 november 1977 met haar vriend opgepakt werd. “De eerste keer dat ik naar de mars van de Moeders op het Meiplein ging, was in april 1978”, vertelt Estela. Ze staat naast een foto van haar verdwenen dochter in het kantoor van de Grootmoeders van de Plaza de Mayo. “Ik was bang en diep onder de indruk van de vele tot de tanden gewapende soldaten die ons in de gaten hielden. Een andere moeder zag dat ik steun nodig had. Ze nam mijn arm en zei: ‘Stappen, Estela! Er kan je niets gebeuren!’ Dus stapte ik, zonder te stoppen, met mijn hand op de foto van mijn dochter die ik meedroeg.”

Volgens getuigenissen van diverse overlevenden van het detentiecentrum La Cacha in de stad La Plata (op 50 km van Buenos Aires) werd Laura, de dochter van Estela, maandenlang gemarteld voor ze beviel van haar zoontje, dat onmiddellijk ter adoptie werd opgegeven door de soldaten. Twee maanden later werd Laura vermoord. In 1978 meldde de politie aan Estela en haar man dat ze het lichaam van Laura in het lijkenhuis gevonden hadden. “Die dag wilde mijn man niet dat ik naar haar ging kijken. Ze hadden haar een kogel door het achterhoofd geschoten, van heel dichtbij.”

Vandaag is het donderdag, de dag dat de moeders nog altijd hun mars lopen, intussen al veertig jaar lang. Een paar minuten voor de start, zit Hebe de Bonafini nog op haar kantoor. Deze vrouw, die zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de Moeders van de Plaza de Mayo, verloor twee van haar kinderen tijdens de dictatuur: Jorge op 8 februari 1977 en Raúl op 25 mei 1978. Hebe de Bonafini zegt dat ze al aan de eerste mars heeft deelgenomen, anderen ontkennen dat: vanaf mei 1978 was ze erbij. Het doet er eigenlijk niet toe, Hebe blijft hét symbool van de vereniging. “Ik herinner me dat de politie ons op een van de eerste marsen met knuppels uit elkaar probeerde te drijven. Dat was het begin, van dan af werden onze bijeenkomsten zoveel mogelijk onderdrukt. We werden vaak aangehouden en naar de gevangenis gestuurd. Ik zal nooit vergeten hoe de moeders de politiemannen beledigden en hen achteruit duwden toen ze met hun honden en paarden op ons instormden”, besluit Hebe de Bonafini.

Dan vertrekt ze, om deel te nemen aan de 2030ste mars van de Moeders van de Plaza de Mayo. “De legende zegt dat als de moeders er niet meer zijn, hun zielen de mars zullen blijven lopen, ter ere van de dertigduizend mensen die verdwenen.”

Tekst Jean-Jérôme Destouches & Hans Lucas

“Het enige wat je hoorde, was het ijzingwekkende geblaf van de honden van de militairen die het Meiplein bewaakten”

“Als de moeders er niet meer zijn, zullen hun zielen de mars blijven lopen, ter ere van de dertigduizend mensen die verdwenen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content