Groen, ademruimte en rust ? Of cultureel gezoem, de tweederangsrol van de wagen en het ‘hier is alles aan het gebeuren’-gevoel ? Ook al is de woonkeuze tussen groen en stad niet altijd gemakkelijk, beide opties hebben hun aanhangers. Een voorbeeld van elk.

De toekomst van Vlaanderen zal stedelijk zijn of niet zijn”, een oneliner die kan tellen. Hij komt uit de 11-julitoespraak van de Gentse burgemeester Frank Beke. “Steden zijn duidelijk opnieuw heel leefbare plekken geworden, ook voor jonge gezinnen met kinderen die vroeger uitweken naar de rand of het platteland”, dat zei hij ook nog. Wishfull thinking van een trotse en gedreven stadsvader ? Meer dan dat, zo blijkt uit de grafieken van het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) : het aantal inwoners is sinds 2000 in zowat alle grote steden toegenomen. Leuven en Mechelen kregen er de voorbije vijf jaar tweeduizend inwoners bij, Gent zesduizend, Brussel negenduizend, Antwerpen elfduizend, Hasselt zelfs vijftienduizend. Op zich misschien geen cijfers die je achterover doen vallen, maar de trend gaat hoe ook in stijgende lijn. En dat is nieuw.

Honger naar de stad

Is de stadsvlucht na meer dan dertig jaar gestopt ? “Verminderd, niet gestopt”, nuanceert professor Etienne Van Hecke, sociaal geograaf aan de KU Leuven. “De bevolkingsaangroei is immers ook grotendeels toe te schrijven aan migratie, vooral in Antwerpen en Brussel. Meer allochtone inwoners dus, een gevolg van de regularisatieprocedure. En allochtonen verlaten de stad zelden of nooit. Maar los daarvan merken we wel hoe jonge koppels minder lijken weg te trekken uit de stad naar de groene rand of het platteland om er een huis te bouwen. Je ziet integendeel hoe studenten in de stad blijven hangen, er een oud pand opkopen, dat opknappen en er zich goedgezind nestelen. Of het voorlopig vooral gaat om een uitstel van het uitwaaieren naar het groen – omdat jongeren langer studeren, jobhoppen en zich later settelen – dan wel of het echt een definitieve ommekeer betekent, om daarover uitspraken te doen is het nog te vroeg. Hoe ook blijkt er een groeiende honger naar een stedelijk leven.”

Die honger wakkeren de steden ook strijdlustig en hoopvol aan. In Gent bijvoorbeeld krijgen de afstuderende jongeren behalve een diploma ook een folder mee waarin ze alle voordelen opgesomd zien van woonstad Gent. Nog in dezelfde stad polst een ijverige cel Gebiedsgerichte Werking wijk per wijk naar de tevredenheid van de inwoners, die ook worden uitgenodigd voor stadsgesprekken. En zowat elke stad lardeert zijn binnenwerk tegenwoordig met verleidelijke groene strookjes. De hongerige stedelingen vinden we volgens Van Hecke vooral bij de beter verdienende hoger opgeleiden, die zonder morren de meerprijs van hun stadswoning betalen in ruil voor de stedelijke (multi)culturele dynamiek. Vaak gaat het dan om zogeheten dink’sdouble income, no kids. Een kapitaalkrachtig bevolkingslaagje dat de steden met open armen ontvangen, maar dat ook al eens een proces van gentrification in gang zet : door de opwaardering van de buurt dankzij de financiële injecties moeten de oorspronkelijke en minder kapitaalkrachtige bewoners vaak afhaken. De Brusselse Dansaertstraat geldt als het schoolvoorbeeld.

Ook jongeren die graag een stekje in de steeds hippere stad willen veroveren, maken zonder ouderlijke subsidies bijna geen kans meer. Zo is in Leuven de gemiddelde verkoopprijs van kleine en middelgrote woningen en appartementen tussen 1988 en 2002 met maar liefst zeventig procent toegenomen. De wachtrij would-be Leuvenaars (vaak ex-studenten) is lang en ontmoedigend.

Stadsleven is verslavend

Hendrik (38) en Miranda (36) beseffen het en prijzen zich gelukkig. Op een huppelpas van het Leuvense Ladeuzeplein verbouwden ze een uitgeput pand dat jarenlang studenten had geborgen tot een bijzonder knappe stadswoning. En jawel, er hoort ook een plukje gras bij. Bescheiden, maar voldoende voor een tuinfeestje en “groen genoeg voor de mentale gezondheid”. Hendrik en Miranda bevestigen het verhaal van de student die verliefd wordt op de stad en zich nergens anders meer thuis voelt. Beiden studeerden ze in Leuven, waar ze niet alleen een oogje op elkaar, maar ook op de stad lieten vallen : hij kwam van de groene rand rond Brugge, zij van een rustige woonwijk in Maasmechelen.

“Terugkeren naar de West-Vlaamse rust ? Nee, dat heb ik nooit overwogen”, zegt Hendrik. “Zodra je de dynamiek van de stad hebt geproefd, dan wil je die toch gewoon niet meer missen ? Het is dat gevoel van ‘er valt altijd wel iets te beleven’ dat zo verslavend werkt.” Miranda knikt. “Ik heb een leuke jeugd gehad in Maasmechelen, maar ik vrees dat ik me er nu in zo’n woonwijk stierlijk zou vervelen. Misschien denk ik dat onterecht. Maar zo voelt het wel aan. Als ik bovendien zie hoe mijn familie bijna een hele dag moet uittrekken om gewoon eens naar een Hema of een Fnac te gaan. Ik kan me dat nog moeilijk voorstellen. Hier doe je dat gewoon even tussendoor. Te voet dan nog. Ook het station ligt op amper acht minuten : handig voor Hendrik die als arbeidssocioloog in Brussel werkt en elke dag pendelt. Ikzelf werk hier vlakbij in Heverlee als researchmanager in een marktonderzoekbureau. Mij lijkt het dat je een leven in de stad veel minder moet plannen. Krijg je om vijf voor acht plots zin in een filmpje, dan zit je een kwartier later met een zak popcorn in de bioscoop. Al gaat dat nu met Martha natuurlijk wel wat moeilijker.”

De vijfjarige Martha zit tijdens de uitleg van haar ouders onverstoorbaar te timmeren aan de tuintafel en lijkt de hele “stad of platteland”-discussie veeleer slaapverwekkend te vinden. Nooit omwille van Martha overwogen om groenere oorden op te zoeken ? “Voor we dit kochten, heb ik daar wel over nagedacht”, zegt Hendrik. “En we zijn toen trouwens ook af en toe huizen op het platteland gaan bekijken. Vooral uit financiële overwegingen eigenlijk, al bleken die ‘spotprijzen’ buiten vaak dik tegen te vallen. En we hadden onszelf voorgenomen : het liefst de volle stad, maar indien nodig het echte platteland. Geen halfslachtig compromis in een randgemeente. Te ver om te voet naar de stad te gaan, en te weinig ruimte om volop van het groen te genieten. Maar elke keer we naar zo’n huis gingen kijken, hadden we allebei al vlug het gevoel van : ‘Kom, we gaan terug naar huis’. Naar de stad dus. Leuven. Hier voel je je echt vlug thuis. Misschien omdat Leuven sowieso veel inwijkelingen heeft ?”

“En ja, de tuin had groter mogen zijn en onze bescheiden woonoppervlakte kan niet tippen aan die van plattelandshuizen, maar de ligging compenseert dat ruimschoots”, meent Miranda. “Althans voor ons. Kinderen passen zich flexibel aan hun leefomgeving aan. Dat is toch de indruk die ik krijg van Martha. Zij geniet al evenveel van de stad als wij. Bij mooi weer vraagt ze : ‘Doen we een terrasje ?’ Met Hendrik trekt ze enthousiast en vaak meermaals per week te voet naar de bibliotheek en op woensdag doet ze niets liever dan samen met haar grootmoeder een pannenkoek te gaan eten in de stad. Ze lijkt niet echt behoefte te hebben aan een grote tuin, al ligt dat misschien aan haar persoonlijkheid of aan het feit dat ze een meisje is. Of misschien heeft ze zich, zoals ik zei, gewoon onbewust aangepast ? Wanneer ze straks bij de scouts gaat, zal ze haar portie buitenleven trouwens wel krijgen.”

Kinderen in de stad ?

Heeft een kind in de stad ruimte en groen te kort ? “Daar bestaan geen recente studies over”, zegt jeugd- en kinderpsycholoog Ludo Driesen. “Dat een stadskind de braakliggende terreinen en weiden mist, waar plattelandskinderen wél volop kunnen ravotten en kattenkwaad uithalen, dat lijkt me een van de vele evidente bedenkingen die achterhaald zijn. Ook in de dorpen is alles toch veel anoniemer geworden en zijn er minder onbebouwde en vrij toegankelijke stukken grond. Natuurlijk wil een kind altijd wel ruimte om te spelen. En die moet je het op de een of andere manier geven. We weten bijvoorbeeld dat te kleine en saaie speelplaatsen al eens pestgedrag bevorderen. Uit verveling beginnen kinderen vaak lastig te doen. Maar ik zeg niet dat die verveling rechtstreeks hoeft voort te vloeien uit een kleinere woonomgeving. De stad heeft trouwens andere voordelen voor kinderen : het zwembad is nabij, de bibliotheek, musea, de bioscoop, speelpleinen. Ik bedoel : als je kinderen van kleins af betrekt bij de voordelen van de stad, zie ik geen probleem. Al lijkt een stadswoning voor een adhd-kind me bijvoorbeeld wél wat moeilijker. Maar, opnieuw, niet onmogelijk.”

Als jonge gezinnen de stad verlaten, is dat nochtans meer dan eens om een kindvriendelijker omgeving op te zoeken. Een huis mét een tuin, in een veilige en knusse omgeving. Dat bevestigt ook een studie van de onderzoeksgroep Cosmopolis van de VUB en studiegroep Mens en Ruimte. Een niet aangepast woningaanbod voor gezinnen met kinderen blijkt voor vele steden dus nog altijd dé achilleshiel. Maar daar wordt duchtig aan gewerkt. Steden verkondigen in hun woonnota’s het percentage eengezinswoningen omhoog te trekken, en het tekort aan buurtgroen goed te maken. Dat doen ze onder meer via bouwblokrenovatie : in het midden van zo’n blok worden panden afgebroken en bijvoorbeeld vervangen door tuintjes.

Een ander kindvriendelijk initiatief met onhoudbaar succes zijn de zogeheten speelstraten die in de meeste centrumsteden ingeburgerd raken. “Twee jaar geleden begonnen we voorzichtig met vijf experimenten, de voorbije zomer hadden we al 39 speelstraten”, zegt Tom Vannieuwenhove van de Gentse jeugddienst. “Elke straat kan een aanvraag indienen om uitgeroepen te worden tot speelstraat. Er zijn wel enkele voorwaarden : de straat moet onder meer vrij zijn van openbaar vervoer, er moet een maximumsnelheid van 50 km per uur gelden én minstens zestig procent van de straatbewoners moet akkoord gaan. Is de aanvraag goedgekeurd, dan wordt de straat tijdens de zomervakantie ofwel één vaste dag per week, ofwel veertien dagen aan een stuk, ofwel vier weekends na elkaar afgesloten voor het verkeer. De bewoners kiezen zelf de formule. Kinderen vinden het in elk geval fantastisch. En we merken ook dat ouders er volop van genieten : er wordt samen gebarbecued, aperitief gedronken, tot ’s avonds laat gekeuveld. Goud waard voor het buurtgevoel.”

Dat stedelingen hun amechtige leefomgeving elk weekend ontvluchten voor een dagje aan zee of een boswandeling, dat weerleggen Hendrik en Miranda. “Integendeel, zijn we op zaterdag niet thuis geweest, dan voelen we ’s avonds hoe we onze wekelijkse stadswandeling langs onder meer de bloemist, de kaasboer en ons koffiehuis hebben gemist”, zegt Miranda. “Ook op zondag blijven we liever thuis. In het weekend is het hier trouwens heerlijk rustig en stil. Al merk je daar nu, tijdens Leuven Kermis, wel weinig van.” Martha kijkt op. “Juist meisje, ik had het je beloofd.” Nog geen tien minuten later huppelt Martha uitgelaten tussen het flitsende kermisgeweld – bij haar al simpelweg om de hoek.

Seizoenen ruiken

Een ander verhaal bij Guy (34) en Beatrijs (34), op een halfuur van Leuven te midden van een heerlijke diepgroene vlek bij Bunsbeek. Hier geen sprake van een negatieve keuze voor het weidse groen vanwege te hoge prijzen of de kindonvriendelijkheid van de stad : het onversneden platteland was de enige optie. “Ik heb ruimte nodig”, zegt Guy, terwijl hij bij wijze van illustratie even diep in- en uitademt. En dat mag hij met één hectare grond wel verkondigen. Acht jaar geleden kochten ze het lapje met een oud boerderijtje erop. Dat knapten ze op – Guy deed het grotendeels zelf – tot een adembenemende en riante woning.

De ouders van Beatrijs wonen één straat verder en Guy groeide op een boerderij op in een nabijgelegen dorp. “Het groen zit ons in de genen”, glimlacht Beatrijs. “Dat is er ook met ons beroep mee uitgekomen : Guy is landbouwingenieur en ik ben lerares biologie. We hebben allebei de natuur hard nodig. Kunnen niet zonder. Ook al heeft hij ’s avonds nog een vergadering, elke dag verdwijnt Guy na zijn werk voor een klein uurtje de tuin in.” Guy knikt schuldbewust. “Klopt. Niets wat mij zo ontspant als ’s avonds wat fruit te plukken in de boomgaard, of wat harken in de moestuin. Ook de geuren en de kleuren van de wisselende seizoenen, die moet ik van nabij ruiken en zien. Ik zou dat moeilijk kunnen missen.”

De moestuin noemen ze allebei spontaan een van de grootste voordelen van een leven op het platteland, na de natuur, de rust en de ruimte. “Ons eigen voedsel kunnen eten, dat vind ik heerlijk”, zegt Beatrijs. “Eigen boontjes, erwten, sla, kool, aardbeien, asperges, aardappelen, wortels, noem maar op. Guy zorgt ervoor dat we het hele jaar rond groenten uit de tuin kunnen eten. Natuurlijk moet je graag tuinieren als je buiten wilt wonen. Wat ben je met een grote tuin als je het onderhoud als een last beschouwt ? Nee, dan heb je er echt niks aan. Voor ons betekent het pure ontspanning. Ook de kinderen zie ik buiten altijd tot rust komen. Zodra ze thuiskomen van school, duiken ze in hun speelkleren en snellen ze de tuin in. Arnoud heeft zelfs zijn eigen moestuin. Niet, Arnoud ?”

Arnoud, de oudste, is vijf en komt af en toe met serieuze blik het gesprek mee volgen. Hij knikt, al laat hijzelf liever dat ‘moes’ achterwege. Gewoon ‘Arnouds tuin’ klinkt beter. Die laat hij me straks even zien, belooft hij. Zijn broer Hendrik-Jan staat naast hem en is drie, en boven ligt nog een kleine zus van anderhalf te slapen, Ulrike. Wat ze zoal doen in de tuin ? “Putten graven”, zegt Hendrik-Jan. “Met onze tractor rijden”, vult Arnoud aan. “We hebben er elk één.” “En met mijn stok de koeien achterna zitten”, besluit Hendrik-Jan. “Ja, nu lopen er koeien in de boomgaard”, glimlacht Guy. “Van mijn broer, om het gras te onderhouden. Binnenkort moeten er schapen komen.” En ze hebben dan wel ruimte zat, “dat betekent niet dat we altijd thuisblijven”, benadrukt Beatrijs. “De meeste zondagen zijn we weg. Naar familie, vrienden, iets als Open tuinen, of gewoon gaan fietsen. Elk jaar gaan we ook op reis. We sluiten ons hier heus niet op.”

Doen en laten

De geneugten van de stad kennen ze. “Als student hebben we er fel van genoten”, zegt Guy. “Na mijn jeugd op de boerderij ging in Leuven een wereld voor me open. En toch. Ik zou het nu geen twee weken volhouden op een appartement. Zelfs niet in een rijtjeshuis met tuin, denk ik. Waarom ? Ik kan het moeilijk uitleggen. Het gevoel gewoon. Weten dat je buiten meteen op straat staat, moet uitkijken voor voetgangers en auto’s en dat je je moet zorgen maken om de buren als je de muziek iets te hard zet. Dat is niks voor mij. Hier kan ik doen en laten wat ik wil. Elk jaar houden we hier verjaardagsfeestjes en barbecues voor 34 gasten, en ook nieuwjaar wordt in de familie en vriendenkring graag hier gevierd : ruimte genoeg en de muziek mag zo luid als ze willen. Natuurlijk moeten we al eens vaker de auto nemen om boodschappen te doen, of de kinderen ergens heen te voeren. Maar dat neem ik er graag bij. Bovendien doen we nu al zoveel mogelijk met de fiets, en over enkele jaren zoeken ook zij al zelf trappend hun weg. Daar lig ik niet wakker van.”

Terwijl we praten, belt een student architectuur aan uit het dorp : of hij het huis even mag bekijken. Beatrijs leidt de jongen enthousiast rond, en Arnoud ziet zijn kans schoon om de aandacht af te leiden naar “zijn tuin”. Buiten stapt hij nog eerst even in zijn speelgoedtractor voor een kleine demonstratie : behendig draait hij een achterwaartse bocht waarna hij pijlsnel vooruitraast. “Ze zijn bezeten van tractors”, zucht Guy met een glimlach. “Van bijna elke tractor die voorbijrijdt, kunnen ze zeggen van welke boerderij hij komt. Misschien is het wel iets te erg aan het worden (lacht).” Intussen heeft Hendrik-Jan zijn magische stok gevonden en holt hij met een strijdkreet naar de koeien. Zaterdagmiddag is ingezet.

Door Guinevere Claeys / Foto’s Michel Vaerewijck

“Zodra je de dynamiek van de stad hebt geproefd, dan wil je die toch gewoon niet meer missen ? Het is dat gevoel van ‘er valt altijd wel iets te beleven’ dat zo verslavend werkt.”

“Natuurlijk moet je graag tuinieren als je buiten woon. Eigen boontjes, erwten, sla, kool, aardbeien, asperges, aardappelen of wortels kunnen eten, dat vind ik heerlijk.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content